Leesfragment: Wilhelm Meisters leerjaren

27 november 2015 , door Johann Wolfgang Goethe

16 juli 2013 verschijnt Johann Wolfgang Goethes Wilhelm Meisters leerjaren in een nieuwe vertaling van Ria van Hengel bij uitgeverij Athenaeum—Polak & Van Gennep. Wij publiceren voor.

Wilhelm Meisters leerjaren is de allereerste Bildungsroman. In het boek staan de groei en zelfreflectie centraal van Wilhelm, de zoon van een burgerlijk zakenman. Hij kiest niet voor het zakenleven, maar meent zijn leven inhoud te kunnen geven door zich aan het theater te wijden.

Goethe werkte tien jaar lang aan Wilhelm Meisters leerjaren. Het boek wordt geroemd om zijn rijkdom aan ideeën over filosofie, cultuur, opvoeding, literatuur en politiek. Het is van grote invloed geweest op de Europese literatuur; de Duitse dichter en filosoof Friedrich Schlegel noemde het zelfs even belangrijk voor de tijdgeest als de Franse Revolutie.

 

Hoofdstuk 1

De voorstelling duurde erg lang. De oude Barbara liep een paar keer naar het raam om te luisteren of er nog geen koetsen ratelden. Ze wachtte op Mariane, haar mooie meesteres, die momenteel in het naspel, gekleed als jonge officier, het publiek tot verrukking bracht, en ze deed dat ongeduldiger dan anders, wanneer ze haar slechts een bescheiden avondmaaltijd hoefde voor te zetten. Deze keer zou ze Mariane verrassen met een pakket dat Norberg, een jonge rijke koopman, met de postkoets had gestuurd om te tonen dat hij ook ver weg aan zijn geliefde dacht.
Barbara had als oude dienstbode, vertrouwelinge, raadgeefster, onderhandelaarster en huishoudster het recht de zegels te verbreken, en ook deze avond had ze haar nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen, temeer daar de gunst van de royale minnaar voor haar nog belangrijker was dan voor Mariane zelf. Tot haar grote vreugde had ze in het pakket een chique lap neteldoek en de nieuwste linten voor Mariane aangetroffen, maar voor zichzelf een stuk katoen, halsdoeken en een rolletje geld. Met veel sympathie en dankbaarheid herinnerde zij zich de afwezige Norbert, en ze nam zich krachtig voor ook bij Mariane weer een zo gunstig mogelijk beeld van hem op te roepen, haar erop te wijzen wat ze aan hem te danken had en hoezeer hij op haar trouw mocht hopen en rekenen.
Het neteldoek, opgefleurd door de kleur van de half ontrolde linten, lag als een kerstcadeau op het tafeltje, de positie van de kaarsen verhoogde de glans van het geschenk, alles was in orde toen de oude vrouw de stap van Mariane op de trap hoorde en haar tegemoet snelde. Maar vol verbazing deinsde ze terug toen het vrouwelijke officiertje, zonder aandacht aan haar liefkozingen te schenken, langs haar heen drong, ongewoon haastig en jachtig de kamer in liep, pluimhoed en degen op de tafel gooide, onrustig op en neer liep en de plechtig aangestoken kaarsen geen blik waardig keurde.
‘Wat heb je, liefje?’ riep de oude vrouw verwonderd uit. ‘In ’s hemelsnaam, dochtertje, wat is er? Kijk eens naar die cadeaus hier! Van wie kunnen die anders zijn dan van je dierbaarste vriend? Norbert stuurt je die lap mousseline voor een nachtjapon, binnenkort is hij er zelf. Hij lijkt me ijveriger en royaler dan ooit.’
De oude vrouw draaide zich om en wilde de geschenken, waarmee hij ook haar had bedacht, laten zien, maar Mariane wendde zich van de cadeaus af en riep hartstochtelijk uit:
‘Weg! Weg! Vandaag wil ik daar niets van horen. Ik heb je gehoorzaamd, jij hebt het gewild, het zij zo, als Norbert terugkomt, ben ik weer van hem, ben ik van jou, dan kun je met me doen wat je wilt, maar tot dan toe wil ik van mezelf zijn, en je praat me mijn voornemen niet uit het hoofd, al had je duizend tongen. Dat hele zelf wil ik geven aan degene die van mij houdt en van wie ik houd. Trek niet zo’n gezicht! Ik geef me aan deze passie over alsof ze eeuwig zal duren.’
De oude vrouw kwam met talloze bezwaren en tegenargumenten, maar toen ze in de loop van de woordenwisseling heftig en bitter werd, sprong Mariane op haar af en greep haar vast. De oude vrouw schaterde het uit.
‘Als mijn leven me lief is,’ riep ze uit, ‘zal ik ervoor moeten zorgen dat deze dame gauw weer in lange jurken rondloopt. Vooruit, kleed je uit! Ik hoop dat het meisje zal goedmaken wat de tijdelijke jonker mij heeft misdaan. Uit die uniformjas, en gauw, alles uittrekken, het zijn ongemakkelijke kleren en voor jou gevaarlijk zoals ik merk. Die epauletten zetten je in vuur en vlam.’
De oude vrouw had haar beetgepakt, Mariane rukte zich los.
‘Niet zo snel!’ riep ze uit. ‘Ik verwacht nog bezoek vandaag.’
‘Dat is niet goed,’ antwoordde de oude vrouw. ‘Toch niet die jonge, aanhalige koopmanszoon die zo kaal is als een luis?’
‘Die ja,’ antwoordde Mariane.
‘Zo te zien is edelmoedigheid je grootste hartstocht aan het worden,’ antwoordde de oude vrouw spottend. ‘Je ontfermt je vol ijver over de onmondigen, de onbemiddelden. Het moet heerlijk zijn om als onbaatzuchtige schenkster te worden aanbeden.’
‘Spot maar wat je wilt. Ik houd van hem! Ik houd van hem! Met hoeveel verrukking spreek ik die woorden nu voor het eerst uit! Dit is de passie die ik mij zo vaak heb voorgesteld en waarvan ik geen idee had. Ja, ik wil hem om de hals vallen! Ik wil mijn armen om hem heen slaan alsof ik hem voor eeuwig wil vasthouden. Ik wil hem al mijn liefde tonen en van zijn liefde volledig genieten.’
‘Kalm aan,’ zei de oude vrouw bedaard, ‘kalm aan! Ik moet met één woord een eind aan je vreugde maken: Norberg is in aantocht! Over veertien dagen komt hij! Hier is zijn brief, die zat bij de cadeaus.’
‘Al zou de ochtendzon mij van mijn vriend komen beroven, ik wil er niet aan denken. Veertien dagen! Wat een eeuwigheid! Wat kan er in veertien dagen niet allemaal gebeuren, wat kan er niet allemaal veranderen!’
Wilhelm kwam binnen. Ze vloog op hem af. Vol verrukking sloeg hij zijn armen om het rode uniform en drukte hij het witsatijnen vestje aan zijn borst! Wie zou hier de gelukzaligheid van twee geliefden durven beschrijven, wie past het die uit te spreken? De oude vrouw ging mopperend opzij, wij verwijderen ons met haar en laten het gelukkige tweetal alleen.’

Hoofdstuk 2

Toen Wilhelm zijn moeder de volgende morgen begroette, vertelde ze hem dat zijn vader erg boos was en hem zijn dagelijkse bezoek aan het theater binnenkort zou verbieden.
‘Ook al ga ik zelf zo nu en dan graag naar het theater,’ zo vervolgde zij, ‘toch verwens ik het vaak, omdat mijn huiselijke rust wordt verstoord door jouw mateloze enthousiasme voor dat genoegen. Vader vraagt zich steeds maar af wat het nut er toch van is. Hoe kun je je tijd zo verspillen?’
‘Ik heb het ook al van hem moeten horen,’ antwoordde Wilhelm, ‘en misschien is mijn antwoord te haastig geweest. Maar in ’s hemelsnaam, moeder, is dan alles nutteloos wat ons niet meteen geld oplevert, wat ons niet onmiddellijk bezit verschaft? Hadden we in ons oude huis soms geen ruimte genoeg? Was het echt nodig om een nieuw huis te bouwen? Gebruikt vader niet elk jaar een aanzienlijk deel van zijn winst voor het verfraaien van de kamers? Dat zijden behang, dat Engelse meubilair, is dat ook niet nutteloos? Zouden we niet met wat minder toe kunnen?
In elk geval moet ík bekennen dat die gestreepte muren, die honderdmaal herhaalde bloemen, krullen, mandjes en figuren op mij een afschuwelijke indruk maken. Ze doen mij hoogstens denken aan het doek van ons theater. Maar als je dáárnaar zit te kijken is het wel heel anders! Hoe lang je ook moet wachten, je weet dat het doek zal opgaan en dat we al die dingen gaan zien die ons amuseren, informeren en verheffen.’
‘Ga er wat minder vaak heen,’ zei zijn moeder. ‘Ook je vader heeft ’s avonds behoefte aan ontspanning, maar hij denkt dat het toneel jou te véél afleidt, en aan het eind van het liedje, als hij begint te mopperen, krijg ik de schuld. Hoe vaak heb ik mij al niet dat vervloekte poppenspel moeten laten verwijten dat ik jou twaalf jaar geleden met Kerstmis heb gegeven en dat het begin is geweest van je liefde voor het toneel!’
‘Geen kwaad woord over dat poppenspel, moeder, heb vooral geen spijt van uw liefde en zorg. Het waren de eerste prettige ogenblikken die ik in dat nieuwe lege huis heb beleefd. Ik zie het op dit moment nog voor me, ik weet hoe vreemd ik het vond dat we na het ontvangen van de gewone kerstcadeaus moesten gaan zitten voor een deur naar een andere kamer. Die ging open, maar niet zoals anders om erdoor heen en weer te lopen. In de opening stond onverwachts iets feestelijks: er rees een stellage op die bedekt was met een geheimzinnig gordijn. Eerst stonden we er allemaal ver vandaan, en toen we steeds nieuwsgieriger werden en wilden zien wat er wel voor blinkends en ratelends achter dat half doorzichtige doek mocht schuilgaan, kreeg ieder van ons zijn stoeltje aangewezen en werd ons verteld dat we geduldig moesten wachten.
Daar zaten we dus allemaal heel stil. Een fluitje gaf het teken, het gordijn rolde omhoog en onthulde het felrood geschilderde inwendige van een tempel. De hogepriester Samuel kwam op met Jonathan, en ik had groot ontzag voor de wonderlijke stemmen waarmee ze met elkaar praatten. Kort daarna kwam Saul het toneel op, heel ongerust over de brutaliteit van de kolossale krijger die hem en zijn mannen had uitgedaagd. Wat genoot ik dus toen David, die dwergachtige zoon van Isaï, met herdersstaf, herderstas en slinger tevoorschijn sprong en sprak: “Grootmachtige Koning en Heer! Laat niemand de moed verliezen. Als Uwe Majesteit het mij toestaat, zal ik erheen gaan en met de enorme reus in het strijdperk treden.” Dat was het einde van het eerste bedrijf, en de toeschouwers waren razend benieuwd naar hoe het nu verder zou gaan, iedereen wilde dat de muziek nu maar snel stopte.
Eindelijk ging het doek weer op. David droeg het vlees van het monster op aan de vogels onder de hemel en de dieren in het veld, de Filistijn spotte, stampte hevig met beide voeten, viel ten slotte als een blok om en zorgde voor een geweldige afloop. En hoe daarna dan die maagden zongen “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden”! En hoe het hoofd van de reus voor de kleine overwinnaar uit werd gedragen, en hij de mooie koningsdochter tot vrouw kreeg! Maar ondanks alle vreugde vond ik het jammer dat de geluksprins zo klein was als een dwerg, want het idee van de grote Goliath en de kleine David hadden ze bij die twee wel erg letterlijk opgevat. Moeder, waar zijn die poppen gebleven? Ik heb beloofd ze te laten zien aan een vriend die ik veel plezier deed toen ik hem onlangs over dat kinderspel vertelde.’
‘Het verbaast me niet dat jij je die dingen zo goed herinnert, want je ging er toen al helemaal in op. Ik weet nog dat je het boekje van mij had gestolen en het hele stuk uit je hoofd had geleerd. Dat merkte ik pas toen je op een avond een Goliath en een David van was boetseerde, ze tegen elkaar liet oreren, ten slotte de reus een duw gaf en diens wanstaltige hoofd, geprikt op een grote speld met wassen knop, in de hand van de kleine David plakte. Mijn moederhart was toen zo blij met dat goede geheugen van jou en met die pathetische woorden die je toen gebruikte, dat ik mij meteen voornam dat houten groepje aan jou te geven. Ik kon toen niet vermoeden dat het mij zoveel onaangename uren zou bezorgen.’
‘U moet er geen spijt van hebben,’ antwoordde Wilhelm, ‘want die spelletjes hebben ons zoveel genoeglijke uren bezorgd.’
Toen vroeg hij om de sleutel, hij haastte zich, vond de poppen en was heel even terug in de tijd waarin hij nog dacht dat ze levend waren, dat hij ze met het vuur van zijn stem, met de beweging van zijn handen tot leven kon wekken. Hij nam ze mee naar zijn kamer en borg ze zorgvuldig op.

Hoofdstuk 3

Als de eerste liefde, zoals algemeen gezegd wordt, het mooiste is wat een hart vroeg of laat kan ervaren, dan mogen wij onze held wel drievoudig gelukkig prijzen dat het hem vergund was de gelukzaligheid van die unieke ogenblikken ten volle te genieten. Slechts weinig mensen valt deze gunst ten deel, want de meesten moeten al vroeg een harde leerschool doorlopen, waarin ze na pover genot worden gedwongen af te zien van hun liefste wensen, en moeten leren voorgoed te ontberen wat hun als de hoogste zaligheid voor de geest heeft gestaan.
Op de vleugels van de fantasie was Wilhelms verlangen naar het bekoorlijke meisje opgestegen, na een korte kennismaking had hij haar liefde weten te winnen, hij mocht de zijne noemen wie hij zo liefhad, ja, wie hij zo vereerde, want hij had haar voor het eerst gezien in het gunstige licht van een toneelvoorstelling en zijn hartstocht voor het toneel vermengde zich met de eerste liefde voor een vrouwelijk schepsel. Doordat hij jong was, kon hij rijke vreugden ervaren, en die werden door een levendige verbeeldingskracht nog vergroot en gekoesterd. Ook gaf de toestand waarin zijn geliefde verkeerde haar gedrag een sfeer die zijn gevoelens nog versterkte: de vrees dat haar minnaar voortijdig haar verdere handel en wandel zou ontdekken omgaf haar met een lieftallig waas van zorgen en schaamte. Haar passie voor hem was groot, zelfs haar onrust maakte haar tederder; ze was het lieflijkste schepsel in zijn armen.
Toen hij uit zijn eerste vreugdeduizeling ontwaakte en op zijn leven en zijn omstandigheden terugkeek, kwam alles hem nieuw voor: zijn plichten heiliger, zijn liefhebberijen intenser, zijn kennis duidelijker, zijn talenten sterker, zijn plannen beslister. Daardoor kostte het hem geen moeite de zaken zo te regelen dat hij de verwijten van zijn vader ontliep, zijn moeder geruststelde en van Marianes liefde ongestoord kon genieten. Overdag deed hij stipt wat er gedaan moest worden, meestal zag hij ervan af naar het theater te gaan, 's avonds aan tafel was hij onderhoudend, en als iedereen naar bed was, sloop hij, gehuld in zijn mantel, zachtjes de tuin in om zich, met alle Lindors en Leanders in zijn hart, onstuitbaar naar zijn geliefde te haasten.
'Wat heb je daar?' vroeg Mariane toen hij op een avond een pakje tevoorschijn haalde waar de oude vrouw, hopend op mooie cadeautjes, heel aandachtig naar keek.
'Je raadt het nooit,' antwoordde Wilhelm. Mariane was verbaasd, Barbara was verbijsterd toen het servet werd opengemaakt en er een verward hoopje handgrote poppen tevoorschijn kwam. Mariane schaterde toen Wilhelm probeerde de door elkaar geraakte draden te ontwarren en alle poppen afzonderlijk te laten zien. De oude vrouw sloop geërgerd weg.
Er is maar een kleinigheid nodig om twee geliefden te amuseren, en onze vrienden hadden die avond dan ook veel plezier. Ze inspecteerden het kleine troepje, bekeken elke figuur nauwkeurig en lachten erom. Mariane kon koning Saul in zijn zwartfluwelen jas met zijn gouden kroon helemaal niet waarderen, volgens haar zag hij er veel te stijf en schoolmeesterachtig uit. Des te enthousiaster was ze over Jonathan, over zijn gladde kin, zijn geel-met-rode gewaad en zijn tulband. Ze wist hem heel elegant aan zijn draad heen en weer te laten draaien, ze liet hem buigingen maken en liefdesverklaringen uitspreken. Daarentegen schonk ze niet de minste aandacht aan de profeet Samuel, hoewel Wilhelm het borstschildje prees en vertelde dat de changeant tafzijden stof van de lijfrok uit een oude japon van zijn grootmoeder was geknipt. David vond ze te klein en Goliath te groot, Jonathan bleef haar favoriet. Ze behandelde hem zo lief en wist haar liefkozingen uiteindelijk zo van de pop op onze vriend over te dragen dat ook ditmaal weer een onbeduidend spel de inleiding werd voor gelukkige uren.
Uit de zoetheid van hun tedere dromen werden ze gewekt door lawaai op straat. Mariane riep naar de oude vrouw, die zoals gewoonlijk nog ijverig bezig was de veranderbare onderdelen van de toneelgarderobe geschikt te maken voor gebruik in het volgende stuk. Zij vertelde dat het een groepje vrolijke jongemannen was dat uit de Italiaanse Kelder naast hen naar buiten kwam tuimelen en daar bij het eten van de pas aangekomen verse oesters de champagne niet had geschuwd.
‘Jammer,’ zei Mariane, ‘dat we dat niet eerder hebben bedacht, wij hadden ons daar ook tegoed aan kunnen doen.’
‘We hebben toch nog tijd genoeg,’ antwoordde Wilhelm. Hij gaf de oude vrouw een louis d’or en zei: ‘Haal voor ons wat we wensen, u mag ervan meegenieten.’
De oude vrouw was snel en in korte tijd stond er een fraai gedekte tafel met een goed samengestelde lichte maaltijd voor de geliefden klaar. De oude vrouw moest erbij komen zitten, ze aten, ze dronken en namen het ervan.
In zulke situaties ontbreekt het nooit aan conversatie. Mariane pakte haar Jonathan weer, en de oude vrouw wist het gesprek op Wilhelms lievelingsonderwerp te brengen.
‘U hebt ons,’ zei ze, ‘al eens verteld over de eerste opvoering van een poppenspel op kerstavond, dat was leuk om te horen. U werd onderbroken toen u over het ballet wilde beginnen. Nu kennen wij de kostelijke figuren die toen voor dat grote effect hebben gezorgd.’
‘Ja,’ zei Mariane, ‘vertel eens verder, hoe voelde je je toen?’
‘Het is een mooi gevoel, lieve Mariane,’ antwoordde Wilhelm, ‘als we ons oude tijden en oude onschuldige vergissingen herinneren, vooral wanneer dat gebeurt op een moment dat we een hoog punt hebben bereikt vanwaar we kunnen omkijken en de afgelegde weg kunnen overzien. Het is zo prettig, zo bevredigend, om terug te denken aan alle hindernissen waarvan we vaak met pijn meenden dat ze onoverkomelijk waren, en om wat wij nu als ervarenen zijn te vergelijken met wat wij toen als onervarenen waren. Maar onuitsprekelijk gelukkig voel ik mij nu, nu ik met jou over het verleden praat, omdat ik tegelijk vooruitkijk naar het heerlijke land waar wij samen hand in hand doorheen kunnen trekken.’
‘Hoe zat het eigenlijk met dat ballet?’ onderbrak de oude vrouw hem. ‘Ik vrees dat het niet allemaal verliep zoals het moest.’
‘O jawel,’ antwoordde Wilhelm, ‘het ging heel goed! Die wonderlijke sprongen van de Moorse jongens en meisjes, herders en herderinnen, dwergmannen en dwergvrouwen, zijn me mijn leven lang als een vage herinnering bijgebleven. Het doek viel, de deur ging dicht en alle kinderen haastten zich als het ware dronken en wankelend naar bed. Maar ik weet wel dat ik niet in slaap kon komen, dat ik nog een verhaal wilde horen, dat ik nog veel vragen stelde en dat ik het kindermeisje dat ons naar bed had gebracht met tegenzin liet gaan.
De volgende morgen was de magische stellage helaas weer verdwenen, de geheimzinnige sluier weggehaald, je kon weer vrij door die deur van de ene kamer naar de andere lopen en al die avonturen hadden geen enkel spoor nagelaten. Mijn broers en zusjes holden met hun speelgoed af en aan, ik alleen sloop heen en weer, ik kon maar niet begrijpen dat er nu alleen maar twee deurposten stonden waar gisteren nog zoveel toverij was geweest. Ach, iemand die een verloren liefde zoekt kan niet ongelukkiger zijn dan ik mij toen voelde!’
De blik die hij dronken van vreugde op Mariane wierp overtuigde haar ervan dat hij niet bang was ooit in die situatie terecht te komen.


Oorspronkelijke titel Wilhelm Meisters Lehrjahre
Copyright vertaling © 2013 Ria van Hengel / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum