Leesfragment: Albrecht en wij

27 november 2015 , door Lodewijk van Oord
| |

In oktober debuteren Lodewijk van Oord, Guido den Aantrekker, A.N. Ryst, Marc-Marie Huijbregts, Shantie Singh en Roelof Ten Napel. In samenwerking met Recensieweb brengen we uitgebreide fragmenten uit hun boeken.

2 oktober debuteerde Lodewijk van Oord met de roman Albrecht en wij. Een fragment. 'De gorgelende neussnuif van het nijlpaard, abrupt in de rede gevallen door getrompetter van twee olifanten, daarna een roekeloze brul uit de diepte van een leeuwenmuil. De medemens heeft een wekker, ik heb de monsterlijke klanken der natuur. Elke ochtend als ik naar de badkamer loop bedenk ik dat er beroerdere manieren zijn om wakker gemaakt te worden.'

Een dierentuin in het centrum van Amsterdam worstelt met teruglopende bezoekersaantallen. Gelukkig is daar Edo Morrell, de daadkrachtige directeur met grootse plannen. Als zijn dierentuin de laatste levende neushoorns blijkt te herbergen, staat hij voor een gewetenskwestie waarbij elke keuze grote gevolgen heeft.

De samenwerking met de Zuid-Afrikaanse Sariah Malan, overgevlogen als neushoornspecialiste en erg begaan met de bedreigde diersoort, werpt zijn vruchten af. Maar de jacht op de neushoorn overschrijdt landsgrenzen, en zelfs de dierentuin weet de stropers niet buiten de deur te houden. Al snel is stier Albrecht de laatste van zijn soort.

Edo beschouwt dit als een uitgelezen kans zijn dierentuin in de vaart der volkeren op te stuwen. In stilte ontwikkelt hij een serie spectaculaire evenementen met een aftrap in de Amsterdam Arena. Met Sariahs actiebereidheid wenst hij geen rekening te houden.

Terwijl hun gevoelens voor elkaar voorzichtig ontluiken, lopen hun opvattingen over het lot van Albrecht steeds meer uiteen. Niet eerder kwamen humor en de wrange realiteit zo mooi samen in een romandebuut. Van Oord verkent in boeiende scènes het huidige maatschappelijke klimaat. Hoe slechter hetgaat met Albrecht, hoe prangender de vraag wordt of zijn redding alle middelen heiligt, maar vooral: wat zijn die middelen dan? Albrecht en wij is een zeer actuele roman en een droomdebuut van een groot literair talent.

 

1

De gorgelende neussnuif van het nijlpaard, abrupt in de rede gevallen door getrompetter van twee olifanten, daarna een roekeloze brul uit de diepte van een leeuwenmuil. De medemens heeft een wekker, ik heb de monsterlijke klanken der natuur. Elke ochtend als ik naar de badkamer loop bedenk ik dat er beroerdere manieren zijn om wakker gemaakt te worden. In de spiegel werp ik een snelle blik op mijn driedagenbaardje, scheren lijkt me ook vandaag niet nodig. Het grootste deel van de dag zal ik thuis aan mijn keukentafel doorbrengen en werken aan de presentatie die ik aan het eind van de middag ga houden.
De dagen dat ik gehaast de grachten af fietste, van subsidiecommissie naar private mede-investeerder, van de bank naar het Filmfonds, met onder mijn snelbinders financieringsvoorstellen en project proposals, behoren gelukkig tot het verleden. Ik leef nu in een absolute jongensdroom, ben als hoofdpersoon gecast in de film waarvan ik zelf het scenario heb mogen schrijven. Inmiddels is het twee jaar geleden dat ik de stap nam waar velen van opkeken, maar die ik zelf nog altijd niet als een al te radicale overgang beschouw. Ik verruilde de geldwolven op de Herengracht voor de manenwolven in het hondenverblijf, de gieren aan het Museumplein voor hun vale soortgenoten in de monumentale roofvogelvolière. Die hele kudde aan spitsvondige, goedgebekte collega’s heb ik eigenlijk nog geen seconde gemist: als ik de mensen uit mijn vorige leven in de stad tegen het lijf loop komen ze me als wezensvreemd voor, een gevoel dat haast wel wederzijds moet zijn. Het verplichte oppervlakkige gesprekje – hoe gáát het, ja, man, goed, druk, oké – stokt over het algemeen al snel, waarna een van ons zich met een matig excuus uit de voeten maakt.
Ik open mijn gordijnen en werp een blik naar buiten. Bewolkte lucht, wiegende toppen, gevallen blad op de perken en paden. Het is droog, maar zo te zien nog fris, met een stevige wind die weleens venijnig zou kunnen zijn. Uit de mand met vuile was haal ik mijn rode lievelingsshirt en trek daaroverheen mijn gelukscolbertje aan, het rafelige suède jasje dat ik een leven geleden voor een geeltje op het Waterlooplein heb gekocht. Dit is het jasje dat ik draag als het erop aankomt: in de hectiek van de laatste draaidag, bij de pitch van een nieuw scenario, of nu, op de ochtend voor de grote presentatie. Ik neem plaats voor de spiegel en open de voorpanden van het colbertje. In spiegelbeeld ontwaar ik het motto van mijn dierentuin, dat in zwarte letters over de kop van een cartooneske olifant gedrapeerd is.


Terwijl het koffiezetapparaat begint te pruttelen, trek ik de keukendeur open en stap naar buiten. Het ontwaken van de dag, de uren rondom zonsopkomst, daar draait het allemaal om. Ik heb een vaste route die me in een klein uur over mijn favoriete paden zal leiden. Mijn wereldreis voor dag en dauw, of: mijn veldtocht voor het ontbijt. Niet alleen is het een prachtige wandeling, in alle rust en frisheid die de ochtend met zich meebrengt, maar meer nog is het een vorm van leiderschap, een manier om als directeur het bedrijf op de huid te zitten, om als eerste te weten hoe mijn dierentuin erbij staat, hoe de beesten eraan toe zijn.
Schuin tegenover de directeurswoning woont de kleine panda, altijd doezelend in haar eenzame boom. Elke ochtend als ik langsloop klap ik even in mijn handen, waarna de panda kort haar lichtbruine kopje opricht, maar deze ochtend reageert ze niet. Ik klap opnieuw, ditmaal harder, maar zelfs de bonte bruine staart komt niet in beweging. Leuk beest, dat altijd precies doet waar ze zin in heeft. In een draf wandel ik langs kantoorgebouw De Verwachting naar de mensapen. Sinds ik directeur ben, heb ik over de chimpansee een aantal populaire studies gelezen. De meeste vrouwtjes zijn de afgelopen dagen vruchtbaar geworden, hun aarzen en genitaliën zijn zo roze als het glazuur op een tompouce, gezwollen als een ballon. In het apenhuis zie ik de jonge mannetjes rondspringen als losgeslagen pubers, hun hormonen achterna. De alfaman zit ondertussen geduldig te wachten, soeverein in zijn hoge nest van trekkerband en stro. Aan het primitieve gevrij van zijn jeugdige kameraden heeft hij geen boodschap. Inmiddels begrijp ik er het fijne van, ik weet dat hij het zich kan veroorloven te wachten omdat de vrouwtjes zich vlak voor hun eisprong vanzelf zullen komen aanbieden. Voor de jonge mannetjes is het gesleur en gevrij slechts kinderspel, de kans op bevruchting in de vroege fase gering. Pas op het toppunt van hun vruchtbaarheid zullen de vrouwtjes kieskeuriger worden. Op een bepaalde manier lijkt het seksuele gedrag in het apenhuis veel beschaafder dan het roekeloze geneuk in de grootstedelijke mensenwereld.
Zodra ik de deur van het apenhuis achter me dichtsla hoor ik het luide gehuil van de wolven, een jeremierend gejank dat bij mij altijd een rilling van ontroering voortbrengt. Het was een vraag geweest tijdens het sollicitatiegesprek, een van de luchtige beginvragen om het ijs te breken: wat ik zou doen als omwonenden klaagden over het nachtelijke gehuil van de wolven? Ik zal wat vreemd hebben opgekeken, ik kon me eenvoudigweg niet voorstellen dat er buurtbewoners waren die dit echt deden. Dat bleek een vergissing, vooral op de Plantage Middenlaan zetelen enige fanatieke dierenhaters, die zich nog altijd niet verzoend hebben met het feit dat hier al anderhalve eeuw een dierentuin is, en dat die tuin bewoond wordt door enkele beesten die de neiging hebben bij zonsop. en ondergang instinctieve geluiden voort te brengen.
'Ik zou ze een gratis jaarabonnement aanbieden,' probeerde ik. 'Ze uitnodigen langs te komen, de beesten te leren kennen, ze op waarde te leren schatten. Misschien moeten we eens een lekkere buurtbarbecue organiseren, een uitbundige vleesmaaltijd voor mens en wolf.'
De commissie schudde het hoofd. Het was allemaal al tevergeefs geprobeerd.
'Ook de wolven zijn Amsterdammers,' vervolgde ik op ernstige toon,'het is zaak ze dat uit te leggen. Met de omwonenden moet je te allen tijde in gesprek blijven. Een binnenstadstuin als deze kan zich geen ruzie met de buren veroorloven.'
De commissie knikte, en plaatste een goedkeurend vinkje achter de vraag.
Maleise tapirs zijn vreemde beesten, dieren waar alles fout aan is. Ik bekijk het jonge dier dat zijn jeugdige kleurpatronen aan het verliezen is, en daarmee steeds meer op zijn moeder gaat lijken. Zwart van voren, wit van achteren – wie dat bedacht heeft mag Joost weten. Meer dan elk ander dier bewijst de tapir dat de evolutie een even frivool als irrationeel proces is. Survival of the weirdest, daar lijkt het in de natuur nogal eens op neer te komen.
Ik wandel naar mijn meest indrukwekkende buren, de bewoners van het kolossale betonnen gorillahuis. De zeven westelijke laaglandgorilla’s zijn niet zomaar gorilla’s, hun wetenschappelijke naam indachtig zijn het waarachtige Gorilla gorilla gorilla’s – de gorillaaste gorilla’s aller gorilla’s! In mijn verbeelding is dit beest onlosmakelijk met de bioscoop verbonden. Ik herinner me hoe mijn vader me bijna veertig jaar geleden meenam naar Gonga: The Giant Jungle Monarch, de blockbuster met Dan Shor, een hilarische film over een eenzame jongen in een grote stad, die vriendschap probeert te sluiten met een acteur in gorillapak. Omdat de jongen er niet in slaagt contact te leggen besluit hij het kostuum te jatten, waarna hij als gorilla probeert vrienden te worden met willekeurige stadsbewoners. Dit alles tevergeefs, in plaats van geaccepteerd te worden jaagt hij de mensen juist schrik aan. De gorillafilm bleef gedurende mijn jeugd een favoriet genre, en natuurlijk zag ik ook Mighty Joe Young van Ernest Schoedsack en de vele King Kong-variaties, waarvan de originele versie met Fay Wray nog altijd mijn voorkeur geniet. Als student filmproductie heb ik ze in de mediatheek van de academie allemaal opnieuw bekeken. Met een bevriende scenarist heb ik toen zelfs een treatment geschreven voor een eerste Nederlandstalige mensapenfilm, over een gorilla die uit Blijdorp ontsnapt, op zoek naar de jonge vrouw die hem in de ogen heeft gekeken. Het plan is nooit verder gekomen dan de burelen van het Filmfonds, waar geoordeeld werd dat de plot te ongeloofwaardig was, het verhaal te geforceerd. Na deze dappere jongehondenpoging besloot ik me voortaan maar te richten op de productie van conventionelere films, van die fijne Vinex-verhalen over disfunctionele gezinnen en verwaterde huwelijken; realistische thema’s vol levensechte personages, mensen van vlees en bloed, waarin de bioscoopganger zichzelf herkennen kon. Het werden stuk voor stuk commerciële successen. Het heeft ongetwijfeld met die films uit mijn jeugd te maken dat ik vaak het idee heb dat er in elke gorilla een mens verborgen zit. De strakke huid op het gezicht doet denken aan goedkoop plastic, de monsterlijke bewegingen lijken geregisseerd. Op de ruggen zoek ik nog altijd naar de rits van het kostuum, achter de ogen verwacht ik de verborgen blik van een stuntman. Ook deze ochtend liggen ze er weer als vermoeide filmsterren bij, als behaarde poppen op een verlaten set. Ze moeten het heet hebben in dat pak.

 

© 2014 Lodewijk van Oord

Utgeverij Cossee

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum