Leesfragment: Boek van de doden

17 september 2014 , door Philip Huff
| |

Vandaag verschijnt Philip Huffs nieuwe roman Boek van de doden.

Felix Post, nog net geen dertig, dwaalt de week voor kerst door Amsterdam. Zijn vrienden zijn druk bezig met hun baan, terwijl zijn eigen werk juist stagneert. Zijn oudere zus heeft een crisis binnen haar gezin, dat hij nog niet bezit. Felix ontvlucht zijn huis: drinkt, snuift, belandt op suffe feestjes die hij ook weer ontvlucht, en eindigt zo steeds in het diepe donker van de nacht. Op die windstille plek tussen de studententijd en het gebonden leven met loopbaan, hypotheek en gezin, ervaart Felix niets anders dan leegte.

Boek van de doden is een genadeloze roman over een generatie die geleerd heeft te streven naar een maximum aan aandacht en likes en naar een minimum aan verplichtingen of idealen. Een boek over deze tijd, zoals Gimmick! dat was voor de jaren tachtig, Trainspotting voor de jaren negentig en A Heartbreaking Work of Staggering Genius voor de jaren nul.

Philip Huff (1984) studeerde filosofie en geschiedenis in Amsterdam. Zijn debuutroman Dagen van gras (2009) werd genomineerd voor de Academica Debutantenprijs, vertaald en verfilmd. Zijn tweede roman, Niemand in de stad, werd juichend ontvangen en bekroond met de Dioraphteprijs. Daarna volgde de verhalenbundel Goed om hier te zijn. Huff is winnaar van de Hollands Maandblad Prozaprijs voor zijn korte verhalen.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Niemand in de stad. Lees een fragment op Athenaeum.nl. En vorig jaar vroegen wij Huff naar zijn tien favoriete boeken.

 

Vrijdag

‘Ik moet wat droppen nu,’ zegt Johan. Hij gaat met een hand langs zijn slaap. Het zijn de eerste woorden in minuten die als coherente zin tot me doordringen: Ik moet wat droppen nu. Het is de vrijdag voor kerst en Johan heeft ons meegenomen naar een feestje op de Herengracht, de verjaardag van Sarah. Sarah wordt vanavond dertig en gaat over een paar maanden met haar vriend terugverhuizen naar het Gooi, om daar te bevallen van hun eerste kind. Ze was het eerste meisje dat ik zoende, mijn eerste vriendinnetje zelfs, op de lagere school, maar ik heb haar de afgelopen tien jaar nooit langer dan vijf minuten achter elkaar gesproken. Haar vader verdiende enkele jaren geleden vijftig miljoen met de verkoop van zijn drankconcern aan een Duitse supermarktketen. Nu staat z’n naam in glas in lood in het Rijksmuseum, tussen die van Fentener van Vlissingen, Goldschmeding en andere culturele weldoeners, en heeft hij een kasteel met wijngaard in Italië.
Seth kijkt naar een opengeslagen fotoboek van Muhammad Ali. De randen van de pagina’s glimmen van het bladgoud waarmee ze zijn bewerkt. Aan de muur boven het dressoir hangt een ingelijste Amerikaanse vlag. Aan de lijst zijn kerstlampjes gehangen. Sarahs vriend is kalend. Ik ben zijn naam even kwijt. Hij werkt bij een bank op een van de grachten, geloof ik. En daarvoor werkte hij met Johan. Het kan zijn dat hij inmiddels op de loonlijst van Sarahs vader staat, of een of andere start-up heeft die door haar pa wordt gefinancierd. ‘Als ik een klappertje maak, zet ik een haarlijn tot hier en trap ik die heks eruit,’ zei hij vorige week tegen Johan. Ze moesten er allebei hard om lachen. Johan zei dat het vooral zo grappig was geweest omdat het waar was. De muziek is iets elektronisch, met een drumstelbeat. Al onze stemmen klinken hetzelfde. Ik las deze week ergens – in een tijdschrift? dat boek over Clint Eastwood? op Wikipedia? – dat het geluid van druk pratende mensen over de hele wereld hetzelfde klinkt, ongeacht de taal. De Fransen noemen het baragouin: koeterwaals. Brabbeltaal, wat God moet horen als hij Kanaal Aarde aanzet. Het mengsel van geluiden, van het geroddel na een pianorecital tot de verslaggeving van een massamoord – én de geluiden van die piano- en slachtpartijen zelf. De zachte g van Johan en de rollende r van Seth. Alle liefdesliedjes, alle gedichten, alle verklaringen van een mens aan een ander, van altijd.
Victoria weigert mijn kant op te kijken. Ik heb haar sinds het ongeluk op Borgloo niet meer gezien. Ze ziet er goed uit. Ze draagt haar haar anders dan vroeger, kortgeknipt. Het is dik. Haar vriend is er ook, in een donkerblauw en geel baseballjack. Ik vraag me af wat ze zal doen, als ze straks merkt dat ik er ben. Maar ze kijkt nog steeds niet hierheen.
‘Hoeveel heb je?’ vraagt Johan dan aan Seth. ‘Ook voor straks?’ Hij draagt een wijd shirt met diepe v-hals. Je kunt de aanzet van zijn perfecte borstspieren zien. Waar zijn geblokte overhemd is gebleven, weet ik niet. Seth heeft zijn zwarte vestje aan, met de rits hoog gesloten. Hij knikt.
‘En coke?’
‘Ook.’
Ook. Alle andere woorden lijken op dit moment onbelangrijk. Maar dan komt het menselijk rumoer weer terug. Je moet je stem behoorlijk verheffen om jezelf verstaanbaar te maken in zo’n luidruchtige cultuur. Een alternatief is misschien dat je gaat fluisteren, zodat men voorover moet leunen om je te verstaan, maar ik denk dat ze je ook dan laten zitten.
Victoria’s huid is ongelofelijk gebruind in vergelijking met de rest van de aanwezigen. Ze heeft een strakke spijkerbroek aan. Haar heupen en billen zijn zestien jaar oud; ze hebben haar verjaardagen tot nu toe gedeeld. Sjors, haar vriend, die iets verderop staat, kijkt nu wel naar me. Ik vraag me af of hij iets weet. Maar als hij ook maar iets zou weten van wat er de afgelopen jaren allemaal is gebeurd tussen mij en zijn vriendin, zou hij denk ik al eerder geprobeerd hebben me op mijn bek te slaan, en niet meer dan een jaar na dato. Toch merk ik dat ik nog een keer over mijn schouder zijn kant op kijk, als ik wegloop.

 

© Philip Huff

Uitgeverij De Bezige Bij

pro-mbooks1 : athenaeum