Leesfragment: De bescheiden held

02 maart 2014 , door Mario Vargas Llosa
| |

5 maart verschijnt de Nederlandse vertaling van Mario Vargas Llosa, De bescheiden held (El héroe discreto, vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu). Wij publiceren voor.

De bescheiden held vertelt de parallelle geschiedenis van twee mannen: de ordelijke en vriendelijke Felícito Yanaqué, een kleine ondernemer die wordt gechanteerd; en Ismael Carrera, een succesvolle zakenman, die op een verrassende manier wraak neemt op zijn twee luie zoons die hun vader liever dood zien. Beide personages zijn op hun eigen manier bescheiden rebellen die hun lot in eigen hand willen nemen. Terwijl Ismael alle conventies van zijn sociale klasse uitdaagt, klampt Felícito zich vast aan slechts enkele principes om de chantage het hoofd te bieden. Zij zijn geen wrekers, maar ze staan boven allerlei kleinzieligheid om volgens hun eigen idealen en verlangens te kunnen leven.

Trouwe lezers zullen in De bescheiden held diverse bekende personages uit Vargas Llosa's eerdere werk herkennen: sergeant Lituma en de Onoverwinnelijken, don Rigoberto, doña Lucrecia en Fonchito. Hun lotgevallen worden beschreven met de scherpe humor en het geraffineerde drama waarom deze grootse auteur wordt geroemd.

 

1

Felicito Yanaque, de eigenaar van Transportbedrijf Narihuala, verliet die ochtend zoals alle dagen van maandag tot en met zaterdag precies om half acht zijn huis, nadat hij een half uurtje qigongoefeningen had gedaan, een koude douche had genomen en zijn gebruikelijke ontbijt had klaargemaakt: koffie met geitenmelk en geroosterd brood met boter en een paar druppeltjes rietsuikersiroop. Hij woonde in het hartje van Piura, in de calle Arequipa, waar het stadslawaai op dat uur van de dag al was losgebarsten: over de hoge stoepen waren al veel mensen op weg naar kantoor of naar de markt of met hun kinderen naar school. Enkele vrome dames begaven zich naar de kathedraal voor de mis van acht uur. De straatventers boden luidkeels hun waren aan, lolly's, bananenchips, melcochas, empanada's en allerlei soorten snuisterijen; de blinde Lucindo had zich al onder het uitstekende dak van het koloniale huis op de hoek geinstalleerd met een blikje aan zijn voeten voor de aalmoezen. Sinds mensenheugenis was het allemaal precies zoals op andere dagen.
Met een uitzondering. Die ochtend had iemand op de met spijkers versierde oude houten deur van zijn huis, ter hoogte van de klopper, een blauwe envelop geplakt waarop de in hoofdletters geschreven naam van de geadresseerde duidelijk te lezen was: don felicito yanaque. Voor zover hij zich herinnerde was dit de eerste keer dat iemand zo'n brief bij hem had opgehangen, als een gerechtelijk schrijven of een boete. Normaliter schoof de postbode zo'n brief onder de deur door. Hij trok de envelop eraf, maakte hem open en terwijl hij de brief las, bewoog hij zijn lippen:

Meneer Yanaque, dat het zo goed gaat met Transportbedrijf Narihuala is iets waar Piura en de Piuranen trots op zijn. Het is echter ook een risico, want elke succesvolle onderneming staat bloot aan roof of vandalisme door rancuneuze of jaloerse types of ander slecht volk, waarvan er hier genoeg rondloopt zoals u maar al te goed weet. Maakt u zich geen zorgen. Onze organisatie zal Transportbedrijf Narihuala, u en uw gezin beschermen tegen alle onheil, conflicten of bedreigingen van de kant van die criminelen. Onze vergoeding voor dit werk bedraagt 500 dollar per maand (een schijntje voor iemand met uw vermogen, zoals u ziet). We nemen te gelegener tijd contact met u op over de betalingsregeling.
Wij hoeven u er niet op te wijzen dat terughoudendheid uwerzijds van het grootste belang is in deze kwestie. Alles moet onder ons blijven.
God behoede u.

Bij wijze van handtekening was er onder de brief iets getekend wat op een spinnetje leek.
Don Felicito herlas de brief een paar keer. De letters dansten over het papier, waar wat inktvlekken op zaten. Hij was verbaasd en geamuseerd tegelijk en had het vage gevoel dat het om een smakeloze grap ging. Hij verfrommelde de brief en de envelop meteen en stond op het punt de zaak in de vuilnisbak te gooien op de hoek waar de blinde Lucindo zich had geposteerd. Maar hij veranderde van gedachte, streek de brief glad en stopte hem in zijn zak.
Het was zo'n twaalf blokken lopen van zijn huis in de calle Arequipa naar zijn kantoor aan de avenida Sanchez Cerro. Ditmaal was hij onderweg niet bezig de agenda voor die dag voor te bereiden, zoals hij altijd deed, maar piekerde hij de hele tijd over de brief met het spinnetje. Moest hij hem serieus nemen? Moest hij naar de politie gaan om het aan te geven? De chanteurs kondigden aan dat ze contact met hem zouden opnemen voor de 'betalingsregeling'. Zou het beter zijn te wachten totdat ze dat deden alvorens naar het politiebureau te gaan? Misschien was het alleen maar een grap van iemand die niets te doen had, om hem schrik aan te jagen. Zeker, de laatste tijd was de misdaad in Piura nogal toegenomen: inbraken in huizen, berovingen op straat, er kwamen zelfs ontvoeringen voor, die volgens zeggen in stilte werden georganiseerd door blanke families uit rijke buurten als El Chipe en Los Ejidos. Hij voelde zich onthutst en besluiteloos, maar van een ding was hij zeker: hij zou die boeven in geen geval en onder geen beding ook maar een cent geven. Zoals zo vaak in zijn leven moest Felicito denken aan de woorden die zijn vader hem zei vlak voordat hij stierf: 'Laat nooit iemand over je heen lopen, zoon. Deze raad is de enige erfenis die ik je kan nalaten.' Hij had naar zijn vader geluisterd en nooit over zich heen laten lopen. En nu hij iets meer dan een halve eeuw op zijn schouders torste, was hij te oud om zijn gewoonten nog te veranderen. Hij was zo in gedachten verdiept dat hij Joaquin Ramos, de straatzanger, slechts met een knikje gedag zei en zijn pas versnelde; op andere dagen bleef hij staan en maakte een praatje met deze onverbeterlijke bohemien, die ongetwijfeld de hele nacht in een cafe had doorgebracht en nu pas naar huis ging met een glazige blik, zijn eeuwige monocle op zijn neus en het geitje, dat hij zijn hinde noemde, aan een touw achter zich aan.
Toen hij bij het kantoor van zijn transportbedrijf aankwam, waren de bussen al goed gevuld en op tijd vertrokken naar Sullana, Talara en Tumbes, naar Chulucanas en Morropon, en naar Catacaos, La Union, Sechura en Bayovar. Dit gold ook voor de collectieve taxi's naar Chiclayo en de pick-ups naar Paita. Er was nog een handjevol mensen; sommigen verzonden pakketten, anderen bestudeerden de vertrektijden van de bussen en taxi's van die middag. Zijn secretaresse, Josefita met haar brede heupen, vrolijke oogjes en diepe decollete, had al een lijst met afspraken voor die dag op zijn bureau gelegd en de thermoskan koffie ernaast gezet. Die zou hij in de loop van de ochtend leegdrinken alvorens te gaan lunchen.
'Wat is er aan de hand, meneer?' zei ze ter begroeting. 'Waarom kijkt u zo? Heeft u soms een nachtmerrie gehad?'
'Probleempjes,' antwoordde hij, en hij ontdeed zich van zijn hoed en colbert, hing ze aan de kapstok en nam plaats. Maar hij stond meteen weer op, zette zijn hoed weer op en trok zijn jasje weer aan alsof hij zich iets heel dringends herinnerde.
'Ik ben zo terug,' zei hij tegen zijn secretaresse terwijl hij naar de deur liep. 'Ik moet even naar het politiebureau om iets aan te geven.'
'Heeft u dieven in huis gehad?' vroeg Josefita met haar grote en vrolijke bolle ogen. 'Het gebeurt tegenwoordig alle dagen hier in Piura.'
'Nee, nee, ik vertel het je straks wel.'
Felicito liep met vastberaden stap naar het politiebureau, dat maar een paar blokken van zijn kantoor stond, ook aan de avenida Sanchez Cerro. Het was vroeg en de hitte was nog dragelijk, maar hij wist dat het in deze straten, waar het wemelde van de reisbureaus en transportbedrijven, binnen een uur heel heet zou worden en dat hij op de terugweg zou zweten. Zijn zoons Miguel en Tiburcio hadden al vaak tegen hem gezegd dat het waanzin was om altijd maar een colbert, een vest en een hoed te dragen in een stad waar iedereen, arm en rijk, het hele jaar door in korte mouwen of een licht jasje liep. Maar sinds hij Transportbedrijf Narihuala, zijn grote trots, had opgericht, was hij die kledingstukken juist altijd blijven dragen om er zo waardig mogelijk uit te zien. 's Zomers en 's winters droeg hij zijn hoed, zijn colbert en zijn stropdas met miniatuurknoop. Hij was een klein, broodmager, zuinig en hardwerkend mannetje dat noch in het zwarte dorp Yapatera, waar hij geboren was, noch in Chulucanas, waar hij op de lagere school had gezeten, ooit op schoenen had gelopen. Dat was hij pas gaan doen toen zijn vader met hem naar Piura was gegaan. Hij was nu vijfenvijftig en was een goedgeconserveerde, gezonde, hardwerkende en dynamische man. Volgens hem had hij zijn goede lichamelijke conditie te danken aan de qi-gongoefeningen die hij elke ochtend deed. Hij had ze van zijn overleden vriend Lau geleerd, de eigenaar van een pulpería. Het was, afgezien van lopen, de enige sport die hij ooit van zijn leven had beoefend, als je dat tenminste een sport kon noemen, die slowmotionbewegingen waarmee je niet zozeer je spieren trainde, als wel op een andere, verstandiger manier ademhaalde. Verhit en woedend kwam hij bij het politiebureau aan. Of het nou om een grap ging of niet, hij zou zijn hele ochtend kwijt zijn door de vent die hem die brief had geschreven.
In het politiebureau was het een oven en omdat alle gordijnen dicht waren, was het er halfdonker. Bij de entree stond een ventilator, maar die werkte niet. De agent aan de balie, een baardeloze jongeman, vroeg hem wat hij wenste.
'Met de baas spreken, alsjeblieft,' zei Felicito terwijl hij hem zijn kaartje gaf.
'De commissaris is een paar dagen op vakantie,' zei de man. 'Als u wilt kan sargento Lituma u ontvangen. Die heeft zijn post tijdelijk overgenomen.'
'Dan praat ik wel met hem, dank u.'
Hij moest een kwartier wachten voordat de sargento zich verwaardigde hem te ontvangen. Toen de agent hem in het kleine kamertje liet, was Felicito's zakdoek al drijfnat van het vele malen afdrogen van zijn voorhoofd. De sargento stond niet op om hem te begroeten. Hij stak hem een vochtige, mollige hand toe en wees hem op de lege stoel tegenover hem. Het was een gezette, naar dik neigende man met vriendelijke oogjes en een beginnende onderkin, waar hij van tijd tot tijd liefdevol met zijn hand over streek. Hij had zijn kaki uniformhemd losgeknoopt en onder zijn oksels zaten zweetplekken. Op het tafeltje stond een ventilator die wel werkte. Dankbaar voelde Felicito hoe de vlaag frisse wind zijn gezicht streelde.
'Wat kan ik voor u doen, meneer Yanaque?'
'Ik heb net deze brief gevonden. Die zat op mijn huisdeur geplakt.'
Hij zag dat sargento Lituma een bril opzette, waardoor hij op een onbetrouwbare advocaat leek, en de brief rustig en zorgvuldig begon te lezen.
'Nounou,' zei hij toen hij klaar was, met een grimas waarvan Felicito niet begreep wat hij betekende. 'Dit zijn de gevolgen van de vooruitgang, don.'
Toen hij de onthutste blik van de transportondernemer zag, legde hij met de brief zwaaiend uit: 'Toen Piura nog een arm stadje was, gebeurde dit soort dingen niet. Wie zou in die tijd op het idee gekomen zijn om een ondernemer om een vaste maandelijkse bijdrage te vragen? Nu wordt er geld verdiend en steken allerlei handige jongens hun klauwen uit om hun slag te slaan. Het is de schuld van de Ecuadorianen, meneer, die wantrouwen hun regering; ze halen hun kapitaal van de bank en komen het hier investeren. Zij vullen hun zakken via ons, Piuranen.'
'Dat is een schrale troost, sargento. Als ik u zo hoor, lijkt het trouwens of het een ramp is dat de zaken in Piura goed gaan.'
'Dat heb ik niet gezegd,' viel de sargento hem traag in de rede. 'Ik bedoel dat alles een prijs heeft in dit leven. En dit is de prijs van de vooruitgang.'
Hij zwaaide weer met de brief met het spinnetje in de lucht en Felicito Yanaque kreeg het idee dat dat bolle, donkere gezicht de spot met hem dreef. In de ogen van de sargento flikkerde een lichtje, iets tussen geel en groenig, zoals bij leguanen. Van achter uit het politie- bureau klonk een stem die schreeuwde: 'De beste konten van Peru vind je hier in Piura! Daar teken ik voor, verdomme!' De sargento glimlachte en tikte met zijn vinger tegen zijn slaap. Felicito keek heel ernstig, hij kreeg een gevoel van claustrofobie. Er was bijna geen ruimte voor hun tweeen tussen deze witgekalkte houten wanden die volgeprikt waren met aanplakbiljetten, memo's, foto's en krantenknipsels. Het rook er naar zweet en ouderdom.
'De hufter die dit heeft geschreven, heeft een fraai handschrift,' zei de sargento terwijl hij opnieuw een blik wierp op de brief. 'Ik kan in elk geval geen grammaticale fouten vinden.'
Felicito voelde zijn bloed koken.
'Ik ben niet goed in grammatica en ik geloof niet dat dat er veel toe doet,' mompelde hij met iets van protest. 'Wat denkt u dat er nu gaat gebeuren?'
'Voorlopig niets,' antwoordde de sargento zonder een spier te vertrekken.
'Ik noteer uw gegevens, voor het geval dat. Misschien blijft het bij deze brief. Iemand die de pik op u heeft en die u flink op stang wil jagen. Maar het kan ook zijn dat het een serieuze zaak is. Er staat dat ze contact met u zullen opnemen voor de betaling. Als ze dat doen, komt u hier maar terug en dan zien we wel.'
'U vindt deze zaak blijkbaar niet zo belangrijk,' protesteerde Felicito.
'Voorlopig niet,' gaf de sargento schouderophalend toe. 'Dit is alleen maar een gekreukeld stuk papier, meneer Yanaque. Het zou een geintje kunnen zijn. Maar als het serieus wordt, komt de politie in actie, dat zweer ik u. Afijn, aan het werk.'
Felicito moest zijn persoonlijke gegevens en die van zijn onderneming opdreunen, wat een hele tijd duurde. Met een potloodje dat hij steeds in zijn mond natmaakte, noteerde sargento Lituma alles in een schrift met een groen kaft. De transportondernemer beantwoordde de vragen, die hem zinloos leken, met toenemende neerslachtigheid. Dat hij deze aangifte deed, was tijdverlies. Deze smeris zou niets voor hem doen. Er werd toch gezegd dat de politie de corruptste instelling was? Misschien kwam de brief met het spinnetje wel hier uit dit stinkende hol. Toen Lituma zei dat de brief op het politiebureau moest blijven, veerde Felicito op.
'Ik wil er eerst een fotokopie van maken.'
'We hebben hier geen kopieerapparaat,' zei de sargento, terwijl hij met zijn ogen op de franciscaner soberheid in de kamer wees. 'Op de avenida zijn een heleboel winkels waar je kopieen kunt maken. Gaat u daar maar naartoe en komt u dan weer terug, don. Ik wacht hier op u.'

 

© 2013 Mario Vargas Llosa
© 2014 Nederlandse vertaling Mariolein Sabarte Belacortu en Meulenhoff
Boekerij bv, Amsterdam

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum