Leesfragment: De blauwe nacht

13 april 2014 , door Jan Siebelink
| |

17 april verschijnt de nieuwe roman van Jan Siebelink, De blauwe nacht. Wij publiceren voor.  

Een koortsachtig verhaal tegen de achtergrond van het Parijs van de jaren zestig.

De hypersensitieve Simon Aardewijn is in de herfst van zijn leven en beleeft alles met een ongekende intensiteit. Hij verliest zich in een grootse dissertatie over het fin de siècle, waarin hij alles wat hem beroert probeert te verenigen: de opstandige stad, zijn onrustig overspelig hart en zijn liefde voor literatuur en schoonheid. In een hallucinerende sneeuwnacht komt alles tot een uitbarsting.

Jan Siebelink (1938) veroverde met zijn roman Knielen op een bed violen een ongekend groot en breed publiek van meer dan een half miljoen lezers. Het boek werd onderscheiden met de AKO Literatuurprijs en in verscheidene talen vertaald. Zijn laatst verschenen boek is zijn unieke oerboek Daniël in de vallei, de allereerste roman die hij ooit schreef, maar die veertig jaar in een la bleef liggen.

 

Het was doodstil in huis. Diderot sliep op de bank. De blauwe flits, daarin een fel lichte kern, de explosies. Het luiden van de klokken in de Église Saint-Germain. Of de gongslagen. Daarna had hij geruchten uit de verte gehoord die sirenes werden. De herinneringen aan de aanslag waren geleidelijk aan teruggekomen. Schoksgewijs. Een ver gonzen, een koortsachtig rennen, mensen die tegelijk wegvlogen als een zwerm mussen. Later nog, een gluiperig fluiten en sissen. Nog later de kruitdamp, het vallende puin, het gekerm en de volmaakte stilte. Net of de explosie het alledaagse Parijse lawaai gespleten had.
Een nakomende explosie. Hij had al geweten dat hij zou overleven. Zijn instinct zei hem dat. Er was in hem de dartele gedachte dat vanaf dit moment de tijd die hem nog restte een aangenaam spel zou zijn. De grote hindernis had hij al genomen, de oversteek al gemaakt naar het taboegebied vanwaar nooit iemand meer terugkwam.
'Wat is "aanslag" in het Frans?' De stem van zijn kleindochter. 'Attentat.' Hij spelde het woord.
Hij keek de tuin in. Op de rivier voer een boot, stroomopwaarts, naar het 'Île des impressionistes'. Hij vertrok elk uur uit Médan. In Zola's tuin maakten toeristen een foto van het immense borstbeeld van de schrijver, in donkergrijs travertin. Op de sokkel lazen ze zijn beroemde leefregel:

Nulla dies sine linea.

Dat stond ook geweven in het donkergele damast boven de schoorsteenmantel in Zola's werkkamer.
In het ziekenhuis, twee dagen na de aanslag, had hij via de telefooncentrale het nummer van boekhandel Hachette aangevraagd. Hij hing op. Men belde hem na enkele minuten terug. De telefoniste:
'Je vous passe librairie Hachette.'
'Allô,' zei hij, 'allô.'
De stem van een vrouw:
'Je vous écoute.'
'Je voudrais parler à Mlle Judith Tempelman.'
'Ne quittez pas.'
Geklik in het toestel. Een andere vrouwenstem.
'Allô, qui demandez-vous?'
'Je voudrais parler à Mlle Tempelman.'
Dezelfde stem, maar verder weg:
'Judith, c'est pour toi.'
De stem van Judith:
'Allô!'
'Bonjour, ik ben het, Simon.'
Stilte. Hij hoorde gesnik. Ze huilde. Dan: 'Hoe voel je je? Gaat het goed? Ik ben zo blij je te horen.'
Daarna was het hele verhaal gekomen. De explosies. Ze was teruggehold naar het terras. Een totale chaos. De ober die hem had bediend lag dood over hem heen. 'Jij had je ogen wijd open, maar je zag niets. Je was in shock. In de ambulance mocht ik bij je blijven. Ik heb gezegd dat ik je dochter was.
Ik ben bij je gebleven. In de loop van de avond heb ik kennisgemaakt met je vrouw en dochter. Ik heb Frans met ze gesproken en me op de vlakte gehouden. Ik wilde je niet in moeilijkheden brengen.'
'Je t'embrasse,' zei hij.
Storing op de lijn. Een stem: 'Allô, c'est terminé?'
'Oui, c'est terminé.'
Hij had opgehangen.
Cielke vroeg wanneer oma thuiskwam. Dat kon elk moment gebeuren. Ze deed boodschappen in Villennes. Hij kuste het blonde haar van zijn kleindochter en kuste in gedachte Elsa. Het leven was zo eenvoudig.

 

© Jan Siebelink

Uitgeverij De Bezige Bij

pro-mbooks1 : athenaeum