Leesfragment: De hemel boven Parijs

12 september 2014 , door Bregje Hofstede
| |

In samenwerking met Recensieweb.nl richten we de schijnwerpers op Nederlandse prozadebutenDeze maand vindt u op onze site uitgebreide leesfragmenten uit de septemberdebuten van Thierry Baudet, Emma Curvers, Bregje Hofstede, Anne-Marieke Samson, Olivier Willemsen en Femke van Zeijl.

8 september debuteerde Bregje Hofstede met De hemel boven Parijs. Een fragment.

De comfortabele routine van Olivier, professor in de kunstgeschiedenis aan de Sorbonne, raakt ontwricht wanneer zijn baas hem vraagt om als mentor van een uitwisselingsstudente op te treden. De stugge Nederlandse rakelt een geschiedenis op die Olivier had willen vergeten, maar die tegelijk het kostbaarste is dat hij bezit. Tegen beter weten in zoekt hij toenadering tot de studente, en geeft haar een advies dat hij zelf nooit heeft opgevolgd. Maar Fie heeft haar eigen leven. Zij worstelt met een onmogelijke keuze: streven naar het allerhoogste, en eraan kapot gaan - of nooit beginnen om niet te falen. Ze voert koppig verzet tegen haar eigen levensangst en daagt Olivier uit hetzelfde te doen. De hemel boven Parijs gaat over de leugens die wij voor onszelf bedenken om niet te hoeven doen wat we het meest verlangen. Een opvallend liefdesverhaal en een betoverende entree van een jonge auteur.

 

Een

Eerst was haar silhouet alles wat hij van haar zag, dertig meter van hem af in de schemerige collegezaal. De projector zoemde en prikte in zijn ogen, en hij vertelde in zijn lage stem over Cézanne en Picasso. Van tijd tot tijd vergat hij naar zichzelf te luisteren.
Onder de houten verhoging waarop hij zat, strekten de banken zich uit, met daaraan de gebogen gestaltes, steunend, hangend, verwelkt in het donker. Bleke vingers trippelden over de toetsenborden, pennen krasten op papier, zo nu en dan klonk het geluid van omslaande bladzijden.
Hij herhaalde de data en spelde luid de namen, zei ‘Matisse, fauvisme, negentienvijf, joie de vivre, groene streep, Vlaminck, V-L-A-M-I-N-C-K,’ en keek langs de kruinen tot zijn blik bleef haken aan een smal silhouet dat bewegingloos rechtop zat. Zij schreef niet. Kijk, een buitenlandse. Er waren elk semester weer van die uitwisselingsstudenten die de tred van de colleges niet bij konden houden, die struikelden over elk jaartal – je zag ze tellen, mille huit-cent quatre-vingt-seize, en de uitkomst neerkrabbelen om zich dan halsoverkop weer achter de rode draad aan te werpen. Hij schiep er soms plezier in om hen af te schudden en buiten adem in hun bank te zien hangen. Vaak genoeg kwamen ze hem achteraf om de aantekeningen vragen. Nou, ze deden hun best maar. Dit was Frankrijk.
Hij kwam bij de zevende pagina van zijn college, sloeg hem om, keek weer op. Dat meisje schreef nog steeds niet. Maar ze zat kaarsrecht, alsof ze wachtte. Elke blik die hij de zaal in wierp, stuitte op die rechte rug die tussen de geknakte nekken uitstak. Het was oncomfortabel.

Die avond reisde hij met tegenzin naar het etentje bij Paul en Marie Bonnard, dat zoals altijd het academisch jaar inluidde voor Pauls ‘beste vrienden’. Zijn vriendin Sylvie had hem met leedvermaak uitgezwaaid. ‘Wat jammer toch, dat ik niet bij jullie faculteit hoor. Doe Bonnard de groeten van me.’
Bonnard was een schriele man die nog niet tot Oliviers schouder kwam. Ze waren tegelijk aan de universiteit begonnen, en Olivier had neergekeken op zijn praatjes, zijn maatpakken en zijn met brillantine opgekamde haren. Inmiddels keek Olivier recht op zijn glanzende hoofdhuid. Hun opmars binnen de faculteit was gelijk op gegaan tot Bonnard vier jaar terug voorzitter van de universitaire bestuursraad werd. Sindsdien schepte Olivier extra genoegen in zijn fysieke overwicht, en in de algemeen gangbare opvatting dat Bonnard een groot deel van zijn succes dankte aan de kookkunst van zijn vrouw, die ‘een engel in de keuken en een duivel in de slaapkamer’ was, al geloofde niemand dat laatste. Zij was een gewezen secretaresse, een ingedroogd schepsel met knijprimpels rond haar mond. Samen bewoonden ze een ruim en roomkleurig appartement bij het Bois de Boulogne, dat bekend was bij een groot aantal Parijse collega’s. Het ontvangen van een potje pruimen op Armagnac van mevrouw Bonnard gold binnen de academische wereld als een hoge onderscheiding. Haar pruimen heetten heerlijk te zijn.
Het was vol toen Olivier aankwam. Hij had nog niet iedereen begroet toen ze aan tafel gingen en Paul hem aanstootte: ‘Olivier, heb je onze nieuwe gast al ontmoet?’ Hij knikte naar het meisje dat aan de andere kant van de tafel zat, blond, bleek, met haar handen in haar schoot. ‘Ze studeert dit semester bij ons en woont zolang in Carla’s oude kamer.’
Olivier keek naar haar en het beeld op zijn netvlies schokte, als bij een diaprojector die wordt aangestoten; er schoof een oude dia over de huidige, zodat hij even niet wist waar hij naar keek, naar nu of naar lang geleden.
Ze léék op haar. Mon dieu.
Hij kneep met zijn ogen achter zijn bril. Ze leek echt ontzettend. Hij keek naar Paul, toen nog eens naar het meisje. Ze glimlachte toen ze zijn blik opving. De vijfentwintig jaren die verstreken waren tussen nu en het moment dat hij dat gezicht voor het laatst had gezien, verkruimelden. Hij had de grootste moeite om te beseffen waar hij was en waarover hij praatte. Nadat hij een aantal keer midden in een gesprek was stilgevallen, bleef hij nors zwijgen.
Na het dessert, voordat hij weg kon komen, nam Paul hem apart.
‘Het is wat, hè, opeens zo’n meid in je huis... Ik ken haar ook nauwelijks, hoor.’
‘Hoe kom je aan haar?’
‘Ik heb haar moeder gekend, in een ver verleden. Leuke dingen mee beleefd tijdens mijn stage in Amsterdam. Ik weet zelfs niet helemaal zeker of ze niet mijn kind is... hhmm?’
‘Ze lijkt totaal niet op je.’
‘Nee, nou, de heer zij geprezen. Ik wil me nergens aan branden. Maar ik kon ook onmogelijk weigeren. Haar moeder vroeg me of ze voor de duur van het semester bij mij kon logeren. En wij hebben ruimte zat.’
Zijn voldane uitdrukking verdween terwijl hij deed alsof hij nadacht.
‘Hé, trouwens, ik zag dat ze een van jouw vakken volgt. Kan jij niet een beetje op haar letten in de les? Je weet wel, vragen of ze het bij kan benen, af en toe een praatje, dat soort werk. Dat ze zich een beetje thuis gaat voelen.’
‘Kun jij dat niet beter doen?’
‘Nou, ik vind het al genoeg dat ze bij mij in huis woont. Ik wil er verder niet te veel mee te maken hebben. En niet al te vaak met haar gezien worden. Dat staat ook zo vreemd.’
‘En bij mij staat dat niet vreemd?’
‘Ach, je legt gewoon uit hoe het zit, vrienden via via, en dan spreiden we de taken gewoon een beetje. Bovendien – ik wil Marie niet nerveus maken.’ Hij knipoogde. ‘En jij bent tenslotte niet getrouwd.’
‘Zo goed als.’
‘Dat is toch anders. Ze wóónt niet eens bij je. Heel verstandig, overigens.’ Opnieuw een knipoog. Was Sylvie er maar bij geweest – zij had wel een repliek kunnen bedenken. Olivier was nooit snel genoeg.
‘Bovendien ben ik echt razend druk, met die extra bestuurstaken. Wacht, ik roep haar even.’
‘Paul! Hé –’
‘Mademoiselle, kom er eens bij. Dit is mijn collega, professor Massarin – maar dat wist je natuurlijk al! Zeg maar Olivier, hoor. Zeg, zou je het leuk vinden als Olivier je wat van Parijs liet zien? Hij kent de stad als geen ander en kan eindeloos vertellen. Dat heb je zeker wel gemerkt! Volgens mij heeft hij de reisgids zo ongeveer ingeslikt, mm? Nou, lijkt dat je wat?’
‘Ja, natuurlijk, lijkt me leuk,’ zei ze.
‘Olivier? Ideeën?’
Wel godverdomme. De man bleef werkelijk staan tot ze bloedbroederschap hadden gesloten met een botermesje.
‘Ik heb weinig tijd dit semester,’ zei hij. Het bleef stil; Paul bleef hem toegrijnzen met opengesperde ogen. Het meisje keek naar haar handen. Olivier kromde zijn tenen in zijn glanzende schoenen. ‘Maar ik doe dit jaar een aantal excursies met de eerstejaars; misschien kun je daarbij meegaan. Leer je nog mensen kennen.’
Ze bleef flauw staan glimlachen. Paul sloeg haar op de schouder, zodat ze onwillekeurig een stap naar Olivier toe deed. ‘Prima! O, wacht even, Olivier. Ik wil jullie nog even samen kieken.’ Hij had de camera al in zijn hand.
‘Ik weet trouwens niet of ze wel in mijn werkgroep zit,’ zei Olivier, terwijl ze naast elkaar poseerden. De kamer verbleekte in de flits.
‘Goed punt. Ik regel het meteen even.’ En weg was hij.
Je moest het hem nageven. Zo’n onderkruipsel, maar hij was hem weer te vlug af. Olivier staarde een tijdje naar zijn wijn en sloeg hem achterover. Ze stond er nog steeds en lachte beleefd naar hem.
Hij slikte de wijn weg en baste: ‘En je naam?’
‘Fie.’
Hij keek haar een paar seconden aan. ‘Pardon?’
‘F-I-E,’ spelde ze.
‘En je achternaam?’
‘Schoonhoven.’
Sorry, dat kon hij niet volgen.
C’est à cause de l’H,’ zei ze. Ze rekte het zo dat het klonk als âge.
‘Waar kom je vandaan?’
‘Nederland.’
‘Aparte naam.’
‘Schoonhoven?’
‘Nee, je voornaam.’
‘Ah.’
‘Wat betekent het?’
‘Niets. Het is kort voor Sofie.’
‘Is dat zo. Ik ga wijn halen.’
Ze zei niet dat ze ook wilde.

Twee

In de metro op weg naar huis sloeg hij een boek open, maar kon de woorden niet aaneenrijgen. Hij las drie keer dezelfde passage en deed het boek weer dicht. Zijn spiegelbeeld, nors en grauw op de vuile metroruit, keek overstoorbaar naar hem terug. Pas toen hij opstond en het boek in zijn tas stopte, zag hij dat hij aan de hoeken van het stofomslag gepulkt had.
Vijfentwintig jaar.
En toch.
In zijn hoofd werden deze dag en dat moment van vijfentwintig jaar geleden naar elkaar toe gebracht, en als de punten van een laken bij elkaar genomen; en alles wat ertussen lag, verdween in een smalle plooi. Zo opgevouwen leek zijn leven kort en simpel.

Zij: Wil je me iets beloven?
Hij: Mm.
Zij: Als het uit ging tussen ons…
(hij doet zijn ogen open)
...beloof je me dan dat je nooit zo’n vreselijke vriendin neemt? Zo’n gemanicuurde vrouw die jou dan ‘Poekie’ noemt. Ook niet als jij oud bent en zij twintig.
Beloof je dat?
Hij: Meen je dat nou?
Zij: Ja. Als je na ons een stomme liefde begon, dat zou alles achteraf verpesten.
Hij: Nee. Dat beloof ik. Als het ooit uit ging dan zou ik een vriendin nemen die zoveel mogelijk op jou leek.
Zij: Hè, gatver!
Hij: Hoezo?
Zij: Dat zou net zijn of je iets met mij deed terwijl ik er niet bij was. Dat is oneerlijk. Een soort necrofilie.
Hij: Maar ik wil niemand anders.
Zij: Dat is wel lief.
(Ze draait zich op haar zij, legt haar hand langs zijn gezicht.)
Maar de enige die op mij mag lijken is mijn kind.
Hij: Dan moeten we maar een kind maken. Dan heb ik nog iets van je als je bij me weggaat.
(Ze lacht. Ze kust hem.)

Drie

Diezelfde avond nog was er een mailtje in zijn inbox, met daarin de foto die Bonnard van hen samen genomen had.
De foto laadde langzaam. Eerst verschenen de roomkleurige gordijnen, toen zijn grijze haar, en pas toen zijn schouders volledig zichtbaar waren, streepte de computer ook haar gezicht bij elkaar. Zijn hoofd werd zwaar, en rolde naar voren op zijn brede nek.
Het was Mathilde zoals ze was in ’85. Naast haar stond een sombere man in een verkreukeld linnen pak; en voor het eerst, ondanks alle kleine tekens onderweg, zag hij dat hij er nu was. Aan de overkant. Oud. Naast haar zag hij er groezelig uit, alsof hij eindeloos dubbelgevouwen en weer gladgestreken was. Dag in dag uit had hij zich achter computers, in inbouwkeukentjes, in de metro gepropt. En daar stond zij, onaangeraakt. Het spook van Mathilde.
Ze had hetzelfde steile haar, dat los langs haar scherp getekende gezicht viel. Spijkerbroek, witte blouse, wollen vest. Heel gewoon. Maar ze stond stijf rechtop, met haar armen om zich heen, een stukje bij hem vandaan. Hij herinnerde zich hoe hij haar ooit had aangekeken, hoe ze ooit terugkeek, en hoe ze ooit precies onder zijn arm paste. Weer werd zijn hoofd zo zwaar.

Vier

Toen hij de maandag daarop het universiteitsgebouw binnenliep, zag hij het meisje in de inkomsthal. Ze bestudeerde het grote prikbord waar informations boven stond. Zelfs op haar rug gezien herkende hij haar meteen, aan haar houding en haar steile blonde haar, dat door een klemmetje op haar achterhoofd bij elkaar gehouden werd. Ze droeg opnieuw een spijkerbroek en had smalle billen, die verder naar achter staken dan naar opzij, precies zoals die van Mathilde. Ze zocht iets in haar tas, haar agenda waarschijnlijk, sloeg het boekje open en keek toen nogmaals naar het prikbord. Hij zou haar eigenlijk moeten aanspreken. Een rooster of een plattegrond zou ze op dat bord niet vinden. Maar hij voelde zijn mond droog worden en bleef staan. Een collega van middeleeuwse kunst liep groetend langs. Een seconde te laat groette Olivier terug, en liep toen met lange passen richting het trappenhuis. Hij nam de trap met twee treden tegelijk.

[...]

 

© 2014 Bregje Hofstede en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

Utgeverij Cossee

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum