Leesfragment: De ijsmakers

28 december 2014 , door Ernest van der Kwast
| |

2 januari verschijnt De ijsmakers, de nieuwe roman van Ernest van der Kwast, wij publiceren voor. '"Betty! Kom terug!" riep mijn vader naar het platte scherm, waar haarscherp en in slow motion de spray werd verstoven over de kastanjebruine krullen van de glimlachende bruid. Zijn duim maakte automatisch een beweging, de eeltige, oude duim, de duim die zich jarenlang als een haak om de metalen steel van de spatolone had gesloten, de grote lepel waarmee het ijs uit de cilinders van de Cattabriga wordt geschept.'

Helemaal in het noorden van Italië ligt de vallei van de ijsmakers: een tiental dorpjes dat al generaties lang gespecialiseerd is in het bereiden van ijs. Volgens Giuseppe Talamini is het er zelfs uitgevonden. Zijn familie vertrekt elke lente naar de ijssalon in Rotterdam om in de winter naar de bergen terug te keren.

Giovanni Talamini besluit met deze traditie te breken en kiest voor de literatuur. Maar dan doet zijn jongere broer Luca hem op een dag een hoogst ongebruikelijk verzoek. Giovanni komt voor de keus te staan nog eenmaal het belang van de familie te dienen of definitief voor zichzelf te kiezen.

 

Vlak voor zijn tachtigste verjaardag werd mijn vader verliefd. Het was liefde op het eerste gezicht, liefde die als een donderslag uit het niets komt, een bliksemstraal die een boom velt. Mijn moeder belde me op. 'Beppi heeft zijn verstand verloren,' zei ze.
Het gebeurde tijdens de live-uitzending van de Olympische Spelen in Londen. Om precies te zijn: tijdens de finale van het kogelslingeren voor vrouwen. Mijn vader heeft een satellietschotel op het dak laten plaatsen en kan meer dan duizend kanalen ontvangen. Hij zit hele dagen voor de tv, een prachtig plat scherm, en drukt dan in een constant hoog tempo op de knop van de afstandsbediening. Voetbalwedstrijden in Japan komen voorbij, Arctische natuurfilms, Spaanse arthouse, reportages van rampen in El Salvador, Tadzjikistan, Fiji. En natuurlijk schitterende en glitterende vrouwen van over de hele wereld. De rondborstige Braziliaanse presentatrices, de bijna naakte Griekse showgirls, de nieuwslezeressen wier berichten je, afgezien van de taal (Macedonisch? Sloveens?), ontgaan door hun glanzende, volle lippen.
Meestal zit er zo'n vijf of zes seconden tussen de zenders die mijn vader bezoekt. Maar soms blijft hij hangen en kijkt hij een hele avond en een halve nacht naar de verslaggeving rondom de verkiezingen in Mexico of naar een documentaireserie over de tropische wateren van Polynesië, groen als een edelsteen.
Het was een Turkse sportzender waarbij mijn vader was gestrand. Hij had zojuist met zijn eeltige duim op de knop van de afstandsbediening gedrukt. De Egyptische soap die in vijf se-conden zoveel dramatische vrouwengezichten in beeld had gebracht, had hem niet kunnen bekoren. Beppi drukte op de knop die ooit zwart was, toen grijs en nu wit, haast doorzichtig. Toen werd hij getroffen door de bliksem. Op het scherm verscheen zijn prinses: een huid zo wit als room, koraalrode haren, de bovenarmen van een slager. Ze stapte de ring van het olympisch stadion in, hief de greep van de ketting, bracht de kogel omhoog, over haar linkerschouder, draaide één keer, twee keer, drie keer, vier keer, vijf keer, en slingerde de ijzeren bal toen met alle kracht die ze in zich had weg. Een meteoor die de dampkring heeft overleefd en fonkelt en scheert door de staalblauwe lucht van Londen. De inslag, een bruin gat in het meticuleus gemaaide gazon.
Mijn vader liet zijn afstandsbediening vallen. Het klepje aan de achterkant kwam los, één batterij rolde over de houten vloer. De Turkse commentator sprak lovend over de worp, maar de zangerige woorden gingen langs hem heen. De herhaling liet zijn breedgeschouderde ballerina nogmaals zien. Haar pirouette, die steeds sneller ging en eindigde in een korte, maar verbazing-wekkend sierlijke buiging.
Het was alsof hij mee had gedraaid. Sneller en sneller. En nu zat hij op zijn sofa, verpletterd en verliefd, alsof híj de kogel van vier kilo op zijn kop had gekregen.
Ze heette Betty Heidler en was de houdster van het wereldrecord, dat ze een jaar eerder met 112 centimeter had verbeterd tijdens een internationale wedstrijd in Halle, Duitsland. Het was een warme meidag; haast geen wind, zonnebrillen, korte mouwen. De atlete liep met vederlichte pas naar de ring met groene netten en wierp bijna terloops een astronomische afstand. De kogel sloeg geen krater, maar stuiterde een paar maal op, zoals de kiezels die kinderen in de zomer over het water gooiden van de nabijgelegen Hufeisensee. Tussen de grote wedstrijden werkte ze voor de politie, een donkerblauw uniform met vier sterren op beide epauletten, het rode haar strak in een knot. Polizeihauptmeisterin Heidler.
In Londen wierp Betty Heidler een afstand die goed was voor een bronzen medaille, maar het meetsysteem faalde waardoor de afstand niet kon worden vastgesteld. Het duurde veertig minuten voordat er uitsluitsel kwam. Deze veertig minuten waren als een romantische film voor mijn vader. Zwijmelend keek hij naar de roodharige kogelslingeraarster die steeds weer in beeld werd gebracht, soms bijna in tranen. Haar concurrente, de vlezige Chinese Zhang Wenxiu, had de rode vlag met de gele sterren al om haar brede schouders geslagen en was begonnen aan een ererondje.
'Nee! Niet die Chinees van duizend kilo!' riep mijn vader.
De Turkse commentator was genuanceerder, maar ook hij was van mening dat niet Zhang Wenxiu maar Betty Heidler recht had op het brons. Overigens woog de Chinese atlete in werkelijkheid 113 kilo, maar dat was nog altijd dertig kilo zwaarder dan de rossige slingernimf.
'Doe die vlag af,' zei mijn vader. 'Gezwollen, winderige vleesbal!' En toen Betty Heidler in beeld kwam: 'Niet huilen, prinsesje. Niet verdrietig zijn, lieve, snelvoetige vrouw.'
Het was een epitheton ornans, onbewust opgediept uit het verleden, vijfendertig jaar terug, de tijd dat ik op het gymnasium zat en tot ieders schrik ging praten in bonte bijvoeglijke naam-woorden van de blinde dichter. Volgens mijn vader is daar de kiem gelegd van alle afstand die er nu is tussen mij en de familie. Of zoals hij het graag samenvat: 'Toen is het nooit meer goed gekomen.' Hij werd gek van de epitheta die ik gebruikte: de schoon manige meisjes met wie ik flirtte, de donkeromwolkte gebouwen die mijn moeder liever niet zag, het wijnpurperen kersenijs dat hij maakte. En nu gebruikte hij er zelf een voor zijn blankarmige kogelslingeraarster.
De regie schakelde naar een reclame voor haarspray. Er kwam een bruid in beeld met een kapsel dat op z'n minst een week in model zou blijven zitten.
'Betty! Kom terug!' riep mijn vader naar het platte scherm, waar haarscherp en in slow motion de spray werd verstoven over de kastanjebruine krullen van de glimlachende bruid. Zijn duim maakte automatisch een beweging, de eeltige, oude duim, de duim die zich jarenlang als een haak om de metalen steel van de spatolone had gesloten, de grote lepel waarmee het ijs uit de cilinders van de Cattabriga wordt geschept.
'O, Betty,' verzuchtte mijn vader, zoals vele mannen dezelfde naam ooit smachtend hadden uitgesproken. Betty Garrett, Betty Hutton, Betty Grable. Betoverende actrices, bijna vergeten namen.

[...]

 

 

© 2015 Ernest van der Kwast
Auteursportret © Keke Keukelaar

Uitgeverij De Bezige Bij

pro-mbooks1 : athenaeum