Leesfragment: De kinderhater

27 november 2015 , door Guido den Aantrekker
| | |

In oktober debuteren Lodewijk van Oord, Guido den Aantrekker, A.N. Ryst, Marc-Marie Huijbregts, Shantie Singh en Roelof Ten Napel. In samenwerking met Recensieweb brengen we uitgebreide fragmenten uit hun boeken.

14 oktober komt Guido den Aantrekker met zijn romandebuut De kinderhater. Een fragment: 'In mijn wereld had je twee soorten mensen: slechte, en héél slechte. Waartoe ik behoorde? Absoluut de laatste categorie, zouden mijn slachtoffers zeggen. Een gevreesde columnist noemde mij in een deftige krant een roddelhufter. Gregor, mijn hoofdredacteur, noemde mij een sterreporter.'

 

Journalist Tycho Ittervoort begeeft zich als nieuwsjager voor een schandaalblad in het opportunistische showbizz- en societycircuit. Hij leeft voor zijn vak - zijn enige doel is een spraakmakende scoop. Een privéleven kent hij niet: inwisselbare minnaressen komen en gaan, en kinderen: hij gruwt ervan. Maar dan ontmoet hij Faye, die al een zoontje heeft, en besluit hij van de een op andere dag: met haar wil ik een eigen gezin stichten. Wanneer Faye zwanger van hem raakt, is hij in extase. Maar het gaat mis - hun zoontje komt dood ter wereld. Vijf nieuwe zwangerschappen eindigen in een miskraam. 
Hoeveel Tycho ook van Faye houdt, het lukt hem niet om te accepteren dat hij voorgoed kinderloos zal blijven en hij neemt een ingrijpend besluit.

1

In mijn wereld had je twee soorten mensen: slechte, en héél slechte.
Waartoe ik behoorde?
Absoluut de laatste categorie, zouden mijn slachtoffers zeggen.

Een gevreesde columnist noemde mij in een deftige krant een roddelhufter. Gregor, mijn hoofdredacteur, noemde mij een sterreporter. De meeste bekende mensen in ons land noemden mij een rioolrat.
Zelf vond ik ‘onthullingsjournalist’ wel een fraaie.
Voor het meest gevreesde schandaalblad van Nederland joeg ik elke dag, zeven dagen in de week, als het moest ook ’s nachts, op het lief en leed van onze sterren. Waarbij mijn hoofdredacteur een voorkeur had voor leed.
‘Dat verkoopt toch het beste,’ legde hij altijd handenwrijvend uit. Dan deinde Gregor met zijn lillende lijf – we noemden hem Zijne Corpulentie – in zijn bureaustoel naar achteren, en doceerde hij hoe het in ons ‘prachtvak’ werkte.
‘Hoe ongelukkiger de sterren, hoe gelukkiger de lezers. Niets is fijner dan te constateren dat die mooie, rijke en beroemde mensen óók een rotbestaan hebben.’
Gregor, die je op zijn voordeligst als meedogenloze schoft zou kunnen typeren en die angstzweet als favoriete geur had, voerde naast mij nog twee niets- en niemand ontziende primeurjagers aan: een jonge hond die, geholpen door zijn blonde lokken, onschuldige blauwe ogen en aalgladde babbel, alles en iedereen neukte, man of vrouw, zolang het maar een coverstory opleverde, en een ervaren roddelvedette, die met een geaffecteerd accent BN’ers opbelde en na het noemen van haar naam poeslief kon vragen: ‘Zeg, wat hoor ik, heb je kanker?’
Gezamenlijk maakten we gebruik van de diensten van meesterpaparazzo Aad Hilders, met wie we filmpremières, societydiners, vernissages en perspresentaties afstroopten, op zoek naar primeurs die onze megaoplages nog hoger deden rijzen. In smoking en avondtoilet met een glas champagne in de hand, en soms een solidair snuifje, waanden we ons op deze party’s in James Bondsferen.
Om een scoop te scoren, nam ik ook weleens een andere gedaante aan. Verkleed als iemand van de plantsoenendienst kon ik urenlang schoffelen bij de ingang van het bos waar Willem-Alexander zijn eerste huiselijke momenten met zijn toen nog weggehouden Argentijnse verloofde beleefde; als ik daar in mijn normale kleding had staan posten, was ik binnen een kwartier verdacht geweest. En een witte doktersjas met in de borstzak een pieper – beide tweedehands van het Waterlooplein – bleken afdoende te zijn om zonder op te vallen een ziekenhuis te doorzoeken op een daar verpleegde celebrity.
Ons blad behaalde jaar na jaar een miljoenenwinst, dus het mocht wat kosten. Of het nu ging om een retourtje New York voor heimelijk genomen tongzoenfoto’s van de gelauwerde acteur met zijn nieuwste verovering, een week naar een vijfsterrenhotel in Turkije met een vliegtuig vol Volendamse artiesten, of een zoektocht per helikopter naar de in de bossen verborgen villa van een zogenaamd aan de grond geraakte jetsetmakelaar: we kregen carte blanche, zolang het maar een voorplaat opleverde.
Het was één groot spel. BN’ers lieten zich onze aandacht gretig welgevallen als er een cd, een boek, een tv-show of desnoods een gesponsorde keuken te promoten viel. Moesten ze ook niet moeilijk doen als er een scheiding, een faillissement of een miskraam had plaatsgevonden, en wij daarover op uiterst journalistieke wijze details kwamen inwinnen – graag met een exclusieve foto.
Onze hoofdredacteur drukte ons op het hart niet te innig met hen te worden. ‘Als ze je op feestjes om de hals vliegen, ben je fout bezig. Ze moeten altijd een beetje bang voor je zijn. Dat ze denken: wat wil hij van mij? Wie goed is in dit vak, houdt er weinig vrienden aan over. Trouwens, wie met de sterren heult óók niet, zoals jullie weten.’
Hij doelde op de onverwachts overleden verslaggever van een concurrerend entertainmentblad, die zijn leven lang nooit één wanklank over een bekendheid had neergepend en daarmee de lieveling van de showbizz was geworden. Op feestjes hadden ze als fruitvliegjes om hem heen gecirkeld, hopend op een positief stukje in zijn rubriek. Nadat een huishoudelijk ongeval hem fataal was geworden, was er geen enkele BN’er op zijn uitvaart.
Mijn hoofdredacteur had ooit vaderlijk zijn loodzware arm om mijn schouder gedrapeerd, en met een sinistere intonatie gezegd: ‘Tycho, je moet die mensen zien als gereedschap. Gebruik ze als je ze nodig hebt. Een stratenmaker gooit zijn hamer ook opzij als de stoep gelegd is.’
Zelf was hij trots op zijn reputatie van spijkerharde en geslepen nieuwsmaker. Op de binnenkant van een deur op de heren-wc van een Hilversums omroepcafé stond Gregor Geelen is onderwereld! gestift. Een wat oudere redactiecollega vertelde mij eens grinnikend dat onze hoofdredacteur dat er zelf op had gezet.
Mijn palmares vermeldde de nodige losse verkoopsuccessen van ons blad: de geheime miljoenenafkoopsom van de bedrogen voetbalvrouw, de onvoorziene zwangerschap van de zingende weduwe, de stiekeme liefde van de nieuwslezeres voor een crimineel, de bloedbonje tussen de tv-ster en zijn jaloerse manager en de buitenechtelijke liefdesbaby van de voor de buitenwereld gelukkig getrouwde politicus van religieuze signatuur.
Het scoren van deze coverstory’s verliep niet altijd zonder risico’s. Van de ogenschijnlijk beschaafde tv-blondine die een glas op mijn kin liet breken na een haar onwelgevallig interview met haar tot op het bot gehate ex-man, tot de vader van een soapsterretje die mij met een stalen kettingslot achterna rende in het Vondelpark nadat ik zijn dochter, niet eens met zoveel woorden, in het blad als stoephoer had afgeschilderd.
Een beetje relativeren was er niet meer bij tegenwoordig.
Mijn job was er zo een waar je inrolde. Op de heao had mijn carrièreperspectief er bepaald anders uitgezien, maar na wat banen in het bedrijfsleven wist ik dat ik het daar niet ging vinden. Destijds woonde ik in Amsterdam-Zuid in hetzelfde huizenblok als een populaire cabaretier, die doorlopend slaande ruzie had met zijn vrouw – voornamelijk in letterlijke zin. Onze achterbalkons grensden aan elkaar, en ik kon alles horen. Hun verhitte strijd opnemen en later uitschrijven was een kleine moeite. Ik had gehoord dat roddelbladen serieus geld overhadden voor zulke verhalen. Dat bleek te kloppen.
Gregor, toen adjunct-hoofdredacteur van het blad dat ik als eerste belde, zei onder de indruk te zijn van mijn neus voor nieuws en bood mij toen zevenhonderdvijftig gulden per pagina, als ik hem van nieuws kon blijven voorzien. ‘Je bent slim, nieuwsgierig, niet bang en ondanks dat je wat hooghartig bent, voorspel ik je een gouden carrière in dit vak,’ zei Gregor op vertrouwelijke toon.
En dat maakte mijn nieuwe baas waar. Ik mocht zijn blad voltikken, en vulde al na een paar maanden genadeloos mijn zakken met wat ik toen als triviale onzin zag, maar wat uiterst lucratieve handel bleek te zijn: privéinformatie over ‘de sterren’.
Voor ik het wist verdiende ik, als freelancer, een ministerssalaris – ook zo’n deftige beroepsgroep die de weg naar ons immense bereik rond de verkiezingen blindelings wist te vinden. Al was het maar met pikante roddels over politici van andere partijen. Geen enkel probleem.

2

Van mijn royale verdiensten kon ik mij een luxeappartement in de Amsterdamse Kerkstraat permitteren. Hartje uitgaanscentrum, tussen de Leidsestraat en de Nieuwe Spiegelstraat, op kruipafstand van mijn vaste barkruk in het Palladium. Ik huurde het, gemeubileerd en gestoffeerd, van een bevriende vastgoedmagnaat, inclusief een parkeerplek in de inpandige garage en werkster Lilian, een ras-Amsterdamse met dood geblondeerd haar en gele vingertoppen van het roken, die twee keer per week kwam schoonmaken. Ze deed dan ook mijn was en streek vervolgens meteen alles (behalve mijn hemden; daar mocht niemand aankomen, die deed ik zelf).
Ik kon er à la minute in. Alleen mijn collectie schilderijen van Pim Smit en de Pipistrellolampen nam ik mee uit mijn woning in de Rivierenbuurt, waar ik weg wilde sinds daar een etage hoger een clan Colombianen was neergestreken, met een voorliefde voor het tot diep in de nacht luid meezingen met merenguemuziek.
Veel was ik er trouwens niet, in de Kerkstraat. Voor mijn werk zat ik vaker in mijn bolide (een grigio metallic Alfa Romeo Brera 3.2 jts V6 Q4 Sky Window met tweehonderdzestig pk, crème leren Poltrona Frau-kuipstoelen waarin je vacuüm gezogen werd, een geluidsinstallatie van Bose en negentien inch banden met brute sportvelgen, dat alles naar een ontwerp van de Italiaanse meesterdesigner Giorgetto Giugiaro), of op de redactie op het tochtige industrieterrein in West. En mijn spaarzame vrije tijd bracht ik liever door in Saint-Tropez, Marbella of op Ibiza – mengen met de jetset leverde steevast een bruikbaar verhaal op.
Niet dat ik thuis ook maar iets tekortkwam. Het smaakvol gerenoveerde pand telde één appartement per verdieping; ik woonde op de middelste etage. Mijn privédomein had twee slaapkamers, waarvan een met een hoogglans badkamer met inloopdouche en een bad van het formaat minizwembad, een living met een designhaard en een open Bulthaupkeuken, waar ik slechts kwam voor de ijskast, koffiemaker en magnetron. Koken deed ik er niet, met al die restaurants pal om de hoek en desnoods de pizzakoerier in vijf brommerminuten voor de deur.
Op de vloer lag matzwart, ebbenhouten visgraatparket met daarop een hoogpolig, taupekleurig tapijt en een bank van Minotti in champagnekleurig leer. Daarop zat ik zo min mogelijk nadat ik er eens een pizzapunt salami op had laten druipen; ik verkoos de veilige zwarte Eames, een loungestoel die ook nog eens comfortabeler zat.
De slaapkamer daarentegen was wat mij betreft zo vaak mogelijk operationeel. De boxspring, een heerlijk ordinaire van zo’n zes vierkante meter, keek uit op een bijna kamerbreed tv-scherm aan de muur. Als ik alleen in bed lag, dat kwam voor, keek ik er graag harde porno. Private. Hustler. Topkwaliteit. Mooie mensen, geen goedkope meuk met slordig geschoren genitaliën of bordkartonnen mise-enscènes. Alles wat mij opwond levensgroot en haarscherp in beeld.
Achter de wengé schuifpanelen bevond zich een walk-in closet. Mijn pakken, hemden, dassen, riemen, sokken en schoenen waren, zo symmetrisch mogelijk, op kleur en seizoen ingedeeld. Om de zoveel tijd controleerde mijn bovenbuurman Xavier, manager in een herenmodezaak in de P.C. Hooftstraat, of alles up-to-date was. Hij had buideltjes potpourri uit zijn winkel in mijn kastruimte gehangen, die volgens oud recept voor hem in een afgelegen Toscaans klooster werden gevuld.
Xavier, midden twintig, had voor een man een surrealistisch perfect gelaat, droeg de grootste kinderconfectiemaat en was een homo van beschaafde komaf. Zijn pa betaalde zijn appartement, zolang hij maar zo ver mogelijk uit de buurt bleef. Ik hoefde mij van Xavier ‘geen zorgen’ te maken, want hij viel op ‘robuuste types, het liefst van buiten de Randstad’. Na een paar tequila’s had hij mij toevertrouwd dat hij geregeld fantaseerde over Klaas-Jan Huntelaar. ‘Ik heb er een abonnement op Voetbal International voor genomen.’
Onder mij woonde Ursula. Begin vijftig, deed al jaren iets zwaar overbetaald interims bij de gemeente. Een onhandelbare toef haar, pretogen, een lach als een scheepshoorn en lijdend aan het zogeheten rijbroeksyndroom: haar bovenbenen waren extreem dik, vergeleken bij de rest van haar toch al stevige postuur.
Mijn buren sprak ik meestal in de lift, in de parkeergarage, voor de deur op straat en een paar keer in de zomer op het gezamenlijke dakterras, met een fles wit of rosé. Wat mij betreft was dat wel klef genoeg.

 

Copyright © Guido den Aantrekker 2014

Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum