Leesfragment: De linkshandigen

27 november 2015 , door Christiaan Weijts
| |

Op 11 november verschijnt Christiaan Weijts' nieuwe roman De linkshandigen. Wij publiceren voor. 'Hij heeft altijd de radio aan, in de auto, in zijn atelier, in bed. Hij neemt zijn taak zo serieus dat hij vindt dat hij voortdurend op de hoogte moet blijven. Al dat grotere en kleinere nieuws, die hele derrie van actualiteit moet hij elke dag weer over zich heen laten spoelen, zodat hij zich er min of meer op dezelfde manier toe verhoudt als de wisselende redactieleden met wie hij mailt, belt en sporadisch een biertje drinkt.'

Wanneer Simon Sinkelberg, beter bekend als cartoonist Zink, breekt met de redactie van zijn krant, gaan alle remmen los. Hij scheurt weg in zijn auto en neemt een jonge vrouw mee die met een cellokoffer staat te liften. Wat volgt is een dollemansrit die steeds mysterieuzere trekken krijgt, zeker wanneer Simons verleden hem onderweg komt inhalen. Waar wil de celliste heen? En wat zou er werkelijk in haar koffer zitten?

De linkshandigen is een even groteske als meeslepende roman over het karikaturale, over ironie, privacy en de sinistere gave van de linkshandigheid.

 

1

Simon Sinkelberg vindt zijn schoen terug op de zondag dat hij ontslag neemt bij de krant. Het is de rechterhelft van een veel te duur paar, Italiaans kalfsleer, dat hij ooit voor het huwelijk van zijn zus kocht, samen met – voor het eerst in zijn leven – twee cederhouten spanners. Een jaar geleden was de schoen ineens verdwenen. Op het rekje onder de kapstok stond het linker exemplaar in z’n eentje te glimmen, elke dag opnieuw, steeds vileiner.
Simon zocht overal. Dagelijks kamde hij een andere kamer of kast uit, maar hij vond niets, en de weesschoen begon hem uit te lachen: lapzwans, klungel, onnozelaar... Iets langer dan een maand verdroeg hij dit. Toen trok hij het ding aan de veters omhoog, sleurde het mee naar zijn atelier, stak een stanleymes in de gave, volmaakte huid, die hij aan repen sneed en in de vuilnisbak mikte.
Dat luchtte op. Uiteindelijk vergat hij het voorval, totdat hij nu, op weg naar een afspraak met zijn hoofdredacteur, in de hal een draadje opmerkt dat uit het luik naar de watermeter krult. Het is amper vijf centimeter lang. Hij hurkt neer. Het is het uiteinde van een veter. Als hij het luik opent ligt daar, glanzend alsof hij net uit de doos komt, de rechterschoen.
Hij begrijpt het niet meteen. Hij moet ooit de meterstand hebben opgenomen, waarna het luik open is blijven staan en de schoen vanaf het rekje het gat in is getuimeld. Hij moet op een dag in het voorbijgaan het open luik geregistreerd hebben en dit gedachteloos hebben gesloten.
Hij tilt zijn vondst op en laat die rusten op zijn handpalmen. Zo blijft hij een poosje onbeweeglijk in de hal staan.

2

Ergens in hem is altijd het jongetje blijven schuilen dat een tekening bij de juffrouw komt inleveren en een aai over zijn bol wil. Goed gedaan hoor, Simon. Juffrouwen werden kunstacademiedocenten, kunstacademiedocenten werden hoofdredacteuren, en hoofdredacteuren werden het publiek. De Spiegel was nog niet op de mat geploft of Simon Sinkelberg, bij de lezers bekend als cartoonist Zink, keek al naar de reacties op zijn tekening op Facebook en Twitter. Bij de laatste bezuinigingsoperatie (ook hier vermomd als ‘kwaliteitsimpuls’) had Ronald, de hoofdredacteur, besloten dat ‘de Zink’ achter een betaalmuur moest verdwijnen, in de hoop dat mensen de krant ervoor zouden gaan kopen. Tamelijk naïef bleek dat. Elke gek die om het plaatje moest grinniken maakte een foto, zodat Zink op zijn betere dagen al vóór negenen een zegetocht over het wereldwijde web had gemaakt. Goed gedaan hoor, zeiden al die likes en retweets die hem over de bol aaiden.
Vandaag verwacht hij niet geaaid te worden. Waarom vraagt Ronald hem, op zondag nota bene, naar de redactie te komen? En waarom heeft hij gisteren niet de Zink geplaatst die hij heeft gemaild, maar in plaats daarvan een oude, ooit afgekeurde grap van de plank getrokken? Hij heeft vermoedens, maar hij heeft nog niet besloten hoe hij zich zal opstellen.
Uit de autoradio hoort hij dat er langs de A4 vanmorgen verschillende ledematen zijn gevonden, op kilometers afstand van elkaar. Sommige lagen op een parkeerplaats, andere in de berm. ‘De politie kan nog niet zeggen of de ledematen van een en hetzelfde slachtoffer zijn. Ook is niet duidelijk of het om een misdrijf gaat.’
Hij heeft altijd de radio aan, in de auto, in zijn atelier, in bed. Hij neemt zijn taak zo serieus dat hij vindt dat hij voortdurend op de hoogte moet blijven. Al dat grotere en kleinere nieuws, die hele derrie van actualiteit moet hij elke dag weer over zich heen laten spoelen, zodat hij zich er min of meer op dezelfde manier toe verhoudt als de wisselende redactieleden met wie hij mailt, belt en sporadisch een biertje drinkt. Door er verslag van te doen wanen ze zich meteen ook een beetje de eigenaren van het wereldnieuws, alsof dit zonder hen niet kan bestaan, terwijl elke stratenmaker kan zien dat het natuurlijk precies andersom is.Toch blijven ze onvermoeibaar vasthouden aan hun rol van inspecteurs van het bestaan, waarin ze rondblikken met dat mengsel van vermaak en sarcasme dat hij meteen gewaarwordt als hij het strakke redactiegebouw binnenkomt in het centrum van Amsterdam.
‘Simon! Nog ledematen tegengekomen onderweg?’ vraagt een eindredacteur, waarop een binnenlandredacteur roept: ‘Lédematen! Dat zegt het politiebericht. Niet of het een arm is, of een been. Anne is erachteraan aan het bellen.’
‘Píémels!’
‘Hè gadver jongens...’
‘Lijkt me een onderwerpje voor jou, Zink.’
Onzinnig is dat niet. Hij tekent ze veel en gretig, die afgehakte armen, benen en hoofden. Misschien komt dat doordat zijn vader huisarts was, in Engeland, waar hij opgroeide in de stad Exeter. Als kind zag hij al die instrumenten in de spreekkamer – rubber, staal, chroom – en die moesten allemaal ergens in of omheen. Hij stelde zich al die openingen voor, en al die sappen die in zijn verbeelding door elkaar kolkten, en zo hun weg vonden naar zijn eerste werken in kleurpotlood en viltstift.
Hij glimlacht zonder iemand aan te kijken, vraagt naar Ronald, die net achter een spiegelkolom tevoorschijn komt en zegt: ‘Zolang het geen brute moord is, hoef ik het niet op de één te hebben. Dag Simon, loop even met me mee.’
Laconiek zijn als beroep: onder de blikken van de professionele nieuwsbrengers verschrompelt elke gebeurtenis tot het zoveelste dingetje. En hij, Simon Sinkelberg, moet die beschimpblik nog eens overtreffen, overal een absurde dimensie in ontdekken, achter deuren die niemand nog heeft opgemerkt. Waar de columnisten zich nog in grote lijnen aan de feiten moeten houden, en nijdige brieven van voorlichters krijgen als ze daar te fantasierijk mee omspringen, hebben cartoontekenaars een absolute vrijbrief. Je kunt de premier als travestiet in sm-outfit afbeelden en hem laten aftuigen door strenge meesteressen die martelwerktuig met eu-sterren hanteren, je kunt Jezus met een onwaarschijnlijk dikke dildo in zijn anus aan het kruis laten bungelen, en het applaus klinkt er alleen maar luider om.
Tot nu dus.
‘Het is gewoon niet grappig, Simon. Ik zíé het gewoon niet.’
‘Wat valt er niet te zien?’
Niets aan de voorstelling is onduidelijk: Margaret Stones, CEO van de Britse telecomgigant Stones & Middleton, bouwt een hek met prikkeldraad rond Nederland. Ze draagt een ss-uniform, haar oor is tot monsterlijke proporties uitvergroot en hangt als een stolp over de inwoners, met op hun armen getatoeëerde telefoonnummers (die op deze print niet leesbaar zijn, maar wel in het digitale bestand). Haar benen bevinden zich ergens in Frankrijk, en haar vagina hangt boven België (dat al twee jaar eerder in haar imperium is ingelijfd). De bollen van het Atomium ketsen tegen haar clitoris terwijl het glazen koepeldak van het Europese parlement haar penetreert.
Al drie maanden geleden, toen bekend werd dat S&M het grootste Nederlandse telecombedrijf wilde overnemen, heeft hij Margaret Stones afgebeeld met zo’n monsteroor, maar zonder het uniform. Over S&M wordt al jarenlang gezegd dat het schofterig omgaat met privégegevens van klanten. Niet alleen dataverkeer, ook de inhoud van complete e-mails zou worden doorverkocht aan bedrijven die daar commercieel hun voordeel mee doen. Op die manier, zo heeft Simon met deze Zink willen uitdrukken, maakt het van ons land één groot concentratiekamp. En Brussel, dat onze belangen zou moeten verdedigen, danst gewillig naar Margarets pijpen.
Ronald weigert Simon over zijn bol te aaien. ‘Hier krijgen we brieven over,’ zegt hij. ‘Die kregen we na die eerste tekening al. Toen hebben we afspraken gemaakt.’
‘Ik zou me eerder zorgen maken als de brievenbus leeg bleef.’
De ander neemt hem op met een vermoeide blik, alsof hij een kamer vol troep ziet die hij mag gaan opruimen.
‘Je snapt het niet, ben ik bang. Je kunt een religie beledigen. Je kunt de koning beschimpen hoe je maar wilt. Nou ja, binnen zekere grenzen. Dat heb je allemaal gedaan en dat doe je... overtuigend. Maar je kunt niet zomaar in het wilde weg multinationals gaan aanvallen. Niet op deze manier. Hun juristen zijn geen derdejaars stagiaires. Die jongens komen met claims die ik niet kan betalen. Ik geef mijn geld liever uit aan goede stukken.’
De absurde macht die sommigen aan cartoonisten en andere grappenmakers toedichten heeft Simon altijd lachwekkend gevonden. Doodsbenauwd zijn ze dat één grap hun hele merk ruïneert. Welbeschouwd heeft hij zoiets maar één keer gedeeltelijk bereikt, met l’Oreille. Het cosmeticaconcern kwam in opspraak vanwege dierproeven, op het moment dat het ook een shampoo op basis van knoflook op de markt bracht, dat tegen haaruitval moest werken. Schets: hitsig snolletje in een konijnenpakje wordt in een laboratorium belaagd door een man in witte jas, die, met wasknijper op de neus, het giftig dampende knoflookgoedje uit een flacon op haar kut druppelt, waarop het schaamhaar wegschroeit. Tekst: ‘Omdat je het waard bent.’ Het cosmeticaconcern maakte het nog erger door een kort geding aan te spannen, wat uiteraard de aandacht op de cartoon verduizendvoudigde (en zelfs internationale belangstelling trok), waarna de knoflookshampoo voorgoed uit de productie kon worden gehaald.
‘Volgens mij vergeet je het belangrijkste argument,’ zegt Simon. ‘Namelijk dat ze adverteren in jouw zaterdagbijlage. Now we’re talking.’ Zo luidt de slogan die S&M al vanaf het begin voert en in elk veroverd land onvertaald handhaaft.
Ronald zucht diep, grist de tekening van tafel, alleen maar om die weer met een theatraal gebaar neer te kunnen smijten. ‘Mensen willen dit niet, Simon. Mensen willen dit gewoon niet naast hun ontbijtbord zien.’
‘Als ik zou tekenen wat de mensen willen, dan kan ik net zo goed illustraties gaan maken.’
‘Dat heb ik duizend keer liever dan dit. Wat móét ik hiermee?’
‘Netjes bewaren. Het is namelijk de laatste tekening die ik voor deze krant heb gemaakt.’

 

Copyright ©2014 Christiaan Weijts

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum