Leesfragment: De offers

28 september 2014 , door Kees van Beijnum
| |

2 oktober verschijnt De offers van Kees van Beijnum. Wij publiceren voor.

Tokio, 1946. Een jaar na de capitulatie van Japan is het Tokio Tribunaal in volle gang. De Nederlander Rem Brink is een van de rechters die een vonnis moeten vellen over de belangrijkste Japanse oorlogsmisdadigers. Ter afleiding van de machtsspelletjes en voortdurend wisselende allianties van zijn collega's probeert Brink het hem volstrekt vreemde en totaal verwoeste land te verkennen. Als Brink de Japanse sopraan Itchiko leert kennen, die tijdens de bombardementen op Japan haar ouders heeft verloren, ontluikt er een tedere, geheime liefde die niet zonder gevaar is.

Wanneer deze relatie uitkomt verliest Itchiko het protectoraat van haar westerse weldoenster. Haar beloftevolle toekomst ligt aan duigen en ze vertrekt zwanger naar haar geboortedorp in de bergen. Juist in dat dorp hebben in stilte gruwelijke oorlogsmisdaden plaatsgevonden. Kees van Beijnum sleept de lezer mee in de grote morele worstelingen van zijn personages. Hij stelt onnadrukkelijk maar stellig de vraag naar goed en kwaad, en naar de morele verantwoordelijkheid van het individu.

De offers beschrijft een onbekend hoofdstuk uit de wereldgeschiedenis en is een sensationele leeservaring. Van Beijnum betreedt een gebied waar hij en zijn lezers nog niet eerder kwamen.

 

deel i

1

Het is donderdag, vanavond zal hij haar ontmoeten. Een uur per week een zachtaardige onderbreking van de rechtbankzittingen en de dossiers. Meer verwacht hij niet. Meer wenst hij niet. Brink sluit zijn ogen. In gedachten ziet hij de schaduw van haar schouders, de kleine borsten, die, naar hij heeft begrepen, tot het traditioneel Japans ideaal van vrouwelijke schoonheid behoren. Het kost hem moeite om zijn aandacht bij Keenan, de Amerikaanse hoofdaanklager, te houden. Uit de gewelddadige voorstellingen die de woorden van de hoofdaanklager oproepen, de rokende puinhopen van Nanking, stijgt zij op als een lichtgevende lelie.
In de getuigenbank neemt een inwoner van Nanking plaats. De stem van de Chinese jongeman klinkt zo zacht en fragiel dat Keenan hem tot tweemaal toe moet verzoeken luider te spreken, omdat de tolk hem niet kan verstaan.
Met zijn blik omlaag gericht vertelt de getuige hoe hij zich urenlang in een heuvel van lichamen schuil had weten te houden.
Brink maakt aantekeningen en observeert de verdachten, achtentwintig in totaal. In rijen achter elkaar, als toeschouwers in een klein theater, zitten ze tegenover hem. Hun gladde gezichten, bleek door maanden van opsluiting in de Sugamo- gevangenis, bijten spookachtig wit uit in het felle licht van de lampen aan het plafond. Ondoorgrondelijkheid als eerste en laatste verdedigingslinie tegen de rechters, griffiers, aanklagers, advocaten en journalisten, fotografen en cameramannen. Op de tribune zijn de Japanse toehoorders van de westerse gescheiden.
De Chinees vertelt dat een Japanse officier zijn leren laarzen inwisselde voor rubberen en over de berg lichamen liep. De overlevenden schoot hij met een pistool door het hoofd. Door hun koptelefoons luisteren de verdachten naar de vertaling van zijn woorden. Of ze doen alsof. Tot het moment van de uitspraak is hun wereld behalve onzeker en bedreigend, vooral eentonig en beperkt. In de gevangenis worden ze in leven gehouden om hier dagelijks te verschijnen. De tijd van generaalsuniformen en ministersposten, van mythes en doctrines, is voorbij. Zij bestaan nog slechts als oorlogsmisdadigers ‘categorie a’, verantwoordelijk gehouden voor twaalf miljoen slachtoffers – het kan een miljoen meer of minder zijn. Voor de duur van het tribunaal zijn hun levens verbonden met dat van hem, Brink, de jongste van de elf rechters.

Na de zitting vertrekt hij niet meteen naar Ginza, waar hij haar zal ontmoeten. Hij hecht eraan de dingen volgens een vaste volgorde te doen en leeft naar een dagindeling die hij in het halfjaar dat hij hier nu verblijft heeft gevormd. Meer uit routine dan uit noodzaak. Omdat het donderdag is, drinkt hij eerst aan de bar van het Imperial Hotel een whisky met ijs, één glas, niet meer. Tijd, de hoeveelheid die je is toebedeeld en wat je daarin tot stand kunt brengen, is de basis van alle plannen, groot en klein. Twee weken geleden is een nieuw element aan zijn agenda van regelmaat en discipline toegevoegd. Het was de dag waarop zijn zelfopgelegde periode van onthouding verliep. Precies een halfjaar was hij in Tokio. Hij stond zichzelf een meisje toe.
Naast hem neemt zijn collega Higgins plaats, een man met een kaarsrechte rug en een smal, schrander gezicht. Higgins vist zijn sigarettenkoker uit de binnenzak van zijn colbert en steekt een Lucky Strike op.
‘Volgende week ga ik terug naar Boston.’ Higgins blaast de rook langs zijn vooruitgestoken onderlip omhoog.
‘Terug?’ reageert hij verbaasd.
‘Ik heb een rekensomgemaakt,’ zegt deAmerikaan. ‘Gelet op het tempo van de aanklagers gaat het minstens nog een halfjaar duren voor de verdediging aan zet is…Achtentwintig advocaten die iedere letter van de bewijslast zullen proberen te ontkrachten…Tel daarbij op het reces, de kruisverhoren, het requisitoir en de pleidooien, dan ben je algauw een jaar onderweg. En dan heb ik nog niet eens het vonnis meegerekend.Het klinktmisschien niet erg loyaal,maar het niveau van sommige collega’s, en de ego’s van andere, doen het ergste over de samenwerking vrezen.’
‘Je kunt het nu toch niet meer in de steek laten?’ houdt hij Higgins voor.
‘Mij was verteld dat het een halfjaar ging duren,’ zegt de Amerikaan.
Ook Brink was door Buitenlandse Zaken voorgehouden dat hij een halfjaar van zijn vrouw en kinderen weg zou zijn.
‘Weet je, Brink, het heeft me vijftien jaar gekost om een van de best lopende advocatenpraktijken in Boston op te bouwen. Ik weiger mezelf te ruïneren. En als ik jou was, zou ik mijn voorbeeld volgen. Nu het nog kan.’
‘We hebben deze opdracht toch aanvaard,’ werpt Brink tegen, ‘juist omdat we niet alleen maar verantwoordelijk willen zijn voor onszelf, voor ons kantoor of voor ons land.’
Higgins knikt langzaam en grijnst. ‘Het enige wat erger is dan omgaan met naïevelingen, is er zelf een zijn.’ Dat haat en bewondert hij in de Amerikanen, hun gevatheid, hun gebrek aan schuchterheid. ‘Dit is ons werk,’ zegt hij.
‘Wat,’ vraagt Higgins luchtig, ‘je carrière naar de filistijnen helpen?’
‘Nee, de jappen die miljoenen onschuldige mensen de dood in hebben gejaagd berechten. Hoop brengen waar wanhoop heerst, rechtspreken waar onrecht regeert?’
De nauwelijks verholen spotlach van Higgins doet zijn woorden nog hoogdravender lijken dan hij ze zelf al vindt klinken. Maar, zedenprediker of niet, hij meent ze wel. Een voorwaarde voor beschaving is dat de schuldigen zich moeten verantwoorden.
‘Je hebt mij niet horen zeggen dat ik tegen dit tribunaal ben.’ Higgins’ ogen dwalen lui door de ruimte die langzaam volloopt op dit borreluur. Soms lijkt het of de bar en de lobby van het Imperial Hotel het eigenlijke middelpunt van het tribunaal zijn. Elke dag opnieuw worden hier zittingen besproken, verdachten gewogen, voorschotten op het vonnis genomen door rechters, aanklagers, deskundigen en Amerikaanse stafleden van General Head Quarters, ghq.
‘Ik pik zaterdag nog wel de excursie naar de bergen mee, die wil ik niet missen,’ zegt Higgins. ‘Hebben jullie in Holland watervallen?’
Brink schudt het hoofd.
‘Nee? Let op mijn woorden: je zult het geweldig vinden.’

Op zijn kamer is het afschuwelijk heet. Hij draait de knop van de plafondventilator naar de hoogste stand, maar nog komt de drukkende hitte nauwelijks in beweging. In zijn ondergoed tikt hij met klamme vingers de aantekeningen van die dag uit en bergt ze op in een van de grijze ordners die bij het raam op zijn bureau staan. Dan doet hij de radio aan en begint in de lauwe luchtstroom van de ventilator aan zijn kniebuigingen. Om zeven uur stapt hij de badkamer binnen. Het is een riante ruimte met marmer en spiegels en een badkuip waarin alle drie zijn kinderen tegelijk zouden passen. Alles vele malen gerieflijker dan de eenvoudige, wat spartaanse uitvoering in zijn huis in Doorn, de villa die vroeger van zijn schoonouders is geweest. Inmiddels is hij aan de luxe van zijn verblijf gewend, de dubbele suite met zwaar meubilair van donker tropisch hout en leer. Het hotel in koloniale stijl is ontworpen door Frank Lloyd Wright, volgens sommigen de reden dat de Amerikaanse luchtmacht het tijdens de hevige bombardementen op Tokio gespaard heeft. Als hij zich na het douchen bij de spiegel staat te scheren verbaast hij zich nog steeds over het onzinnige besluit van Higgins. In tegenstelling tot de Amerikaan is hij er juist van overtuigd dat dit tribunaal hem vooruit zal helpen in zijn carrière.

Met tintelende, geschoren wangen en gekleed in een zomerkostuum stapt hij om halfacht in bij zijn chauffeur sergeant Benson die voor het hotel op hem wacht in de Packard met een rood-wit-blauw vlaggetje op het voorspatbord. Hij zinkt weg in het leer van de bank en geeft zich over aan het verlangen, de zindering, dat vreemde hoopvolle gevoel, waarmee hij precies een week eerder naar Ginza reed.
Het laatste stuk naar het slecht onderhouden, oude herenhuis, waar zij hem mee naartoe nam, gaat hij te voet. Dat lijkt hem geen al te groot risico in deze redelijk fatsoenlijke buurt nu het bovendien nog licht is. Hij wil sergeant Benson niet wijzer maken dan nodig. Het gerucht gaat dat de chauffeurs rechtstreeks rapport uitbrengen aan de Amerikaanse inlichtingendienst.

Ze staat niet, zoals een week eerder, bij de deur op hem te wachten. Hij aarzelt en kijkt om zich heen. Een magere man met een puntige strohoed en met twee draagmanden aan een lange stok loopt voor hem langs. Op de rijbaan komt een open Amerikaanse legertruck met witte ster op het portier tot stilstand. In de laadbak zitten de bezetters te kletsen en te roken. Een van de militairen gebaart naar hem en dan zijn plotseling alle ogen in de laadbak op hem gericht. Hij draait zich om en stapt het huis binnen. In de hal wijzen schoenen met hun kale neuzen naar de buitendeur. Een adellijk geraamte in een versleten hemd en een krijtstreeppantalon die met een touw wordt opgehouden, verschijnt op kousenvoeten in de hal. De oude man buigt voor hem terwijl achter hem zijn vrouw verschijnt, krom en grijs.
Omdat hij alleen de vrouw tijdens zijn vorige bezoeken heeft opgemerkt, richt Brink zich tot haar.
‘Ik heb een afspraak met Yuki,’ zegt hij in het Engels. Zodra hij de naam uitspreekt, beseft hij dat het waarschijnlijk een alias is.
De vrouw buigt en werpt een vluchtige blik op zijn schoenen. Hij herinnert zich hoe Yuki in de hal voor hem had geknield om hem uit zijn schoenen te helpen. Wordt er van hem verwacht dat hij ze nu zelf uittrekt? De vrouw wisselt enige Japanse woorden met haar man, die na een nadenkende stilte het woord neemt.
‘Ze is weg,’ zegt hij en vervalt dan weer in zwijgen. Brink voelt het zweet langs zijn rug lopen. Het is zo afschuwelijk benauwd in de hal. De houten vloerdelen glimmen in het licht van de lage zon dat achter hem binnenvalt. Niets weet hij over Yuki, of hoe ze heten mag, niets buiten wat tussen hun lichamen is voorgevallen. Misschien huurt ze bij deze bescheiden mensen een kamer, woont ze bij hen in. Het is ook goed mogelijk dat ze hier uitsluitend beroepshalve verblijft en per uur betaalt.
‘Komt ze terug?’ Hij is zich bewust van zichzelf, de grote, blanke man in het onberispelijke zomerkostuum van linnen. Op zijn lederen schoenen, als het opzichtige symbool van schending, van huisvredebreuk.
‘Nee, niet terug,’ antwoordt de man.
‘Vandaag?’ vraagt hij.
‘Nooit,’ is het antwoord.
Nooit? ‘Waar is ze heen?’ wil hij weten.
De man buigt, verdwijnt in een kamer en keert even later terug met een woordenboek dat bijna uit elkaar valt. Kalm laat hij de pagina’s achter zijn magere duim wegschieten, tot hij heeft gevonden wat hij zoekt.
‘Meisjes verdwijnen. Niemand weet waarheen.’

[...]

 

Copyright © 2014 Kees van Beijnum

Uitgeverij De Bezige Bij

pro-mbooks1 : athenaeum