Leesfragment: De onverbiddelijke tijd

27 november 2015 , door Justin Go
|

Deze maand verscheen Justin Go's De onverbiddelijke tijd, vertaald door Aleid van Eekelen-Benders en Annelies Jorna. Wij publiceren een uitgebreid fragment. '"Dit is nogal vergezocht, maar bent u bekend met de Mount Everest-expedities van de jaren 1920?" "Expedities?" "Het is u vergeven. Geoffrey zei dat u geschiedenis hebt gestudeerd, maar dat is nauwelijks een onderwerp dat vandaag de dag op de universiteit bestudeerd wordt. Zullen we aan het bureau gaan zitten? Ik ben bang dat ik mijn aantekeningen nodig heb om dit alles uit te leggen."'

Tristan Campbell is net afgestudeerd wanneer een koerier hem in zijn appartement in San Francisco een aangetekende brief uit Londen bezorgt. De brief is afkomstig van een notaris, die hem dringend verzoekt contact op te nemen over een kwestie die zijn leven voorgoed kan veranderen. Tristan reist op kosten van het notariskantoor naar Londen en krijgt daar een familiegeschiedenis te horen waarvan hij nooit iets heeft geweten. In 1924 stierf Ashley Walsingham, een Engelse alpinist en legerofficier, tijdens zijn poging de top van de Mount Everest te bereiken. In zijn testament liet Walsingham zijn fortuin na aan de vrouw die een korte, maar intense tijd zijn geliefde was, Imogen Soames-Andersson. Maar zij heeft haar erfenis nooit opgeëist. Nieuwe informatie wijst erop dat Tristan nu de rechtmatige erfgenaam zou kunnen zijn, maar als hij niet voor Ashleys tachtigste sterfdag kan aantonen dat hij Imogens achterkleinzoon is, gaat het fortuin naar goede doelen. Zo begint Tristans race tegen de klok, die hem met een deadline van twee maanden van de archieven in Londen via de slagvelden van de Somme naar de Oostfjorden in IJsland voert. Gaandeweg ontdekt Tristan het verhaal van een noodlottige liefde die zich heeft afgespeeld tegen het decor van de waanzin en verwarring van de Eerste Wereldoorlog en de gevaarlijke eerste Britse expedities naar de Mount Everest.
Justin Go is van Amerikaans-Japanse afkomst. Hij studeerde geschiedenis en kunstgeschiedenis aan de universiteit in Berkeley, en Engels aan het University College in Londen. Hij heeft in Tokio, Parijs, Londen, Stockholm, New York en Berlijn gewoond, onder meer om onderzoek te doen voor zijn debuutroman De onverbiddelijke tijd, waarvan wereldwijd vertalingen verschijnen.

  

De notaris

Motregen valt uit een grauwe lucht boven Londen. Ik baan me een weg door de drommen mensen op de trottoirs van High Holborn en vergelijk de straatnaambordjes met de plattegrond in mijn hand. Kingsway, Procter Street. De regen vormt donkere plassen, met daarin de weerspiegeling van witte bestelbussen, gitzwarte taxi’s en rode dubbeldekkers.
Ik sla links af en loop Sandland Street af naar Bedford Row, een aaneenschakeling van vier-verdiepingen-hoge huizen met gevels van baksteen uit de tijd van de Georges. Naast de ingang van nummer II hangt een koperen bord: twyning & hooper, advocaten en notarissen. Ik druk op een knop van de intercom, voel me suf en trillerig. Bij het ontbijt heb ik twee koppen koffie gedronken, maar die hielpen niet erg. Ik kijk omhoog naar de bewakingscamera. De witte pilaren van de ingang hebben Ionische kapitelen.
‘Goedemorgen. Wat kan ik voor u doen?’
‘Mijn naam is Tristan Campbell. Ik heb een afspraak met James Prichard.’
Er klinkt een zoemer en de receptioniste laat me binnen. Ze neemt mijn jasje aan en gaat me voor naar een wachtkamer met een gecapitonneerde leren bank.
‘Ik ga Geoffrey meteen halen.’
Een paar minuten later komt ze terug met een dienblad waarop een porseleinen theeservies staat. Ik brand mijn tong aan de thee en schenk meer melk in het kopje. Als ik opkijk, zie ik de receptioniste van achter haar bureau naar me glimlachen. Verstrooid blader ik door een Financial Times die ik van de salontafel heb gepakt. Ik drink mijn thee op en draai het kopje om. spode copeland’s china england.
‘Meneer Campbell. Wat een genoegen u eindelijk te ontmoeten.’
Gehaast komt Khan naar me toe en hij schudt me de hand. Hij draagt een slank gesneden, donkerblauw pak. Zijn brogues zijn tot een indrukwekkende glans opgepoetst.
‘Zullen we naar James gaan?’
Khan gaat me voor naar een hoge houten trap. Boven ons staan grote muurschilderingen op de wanden en op het plafond: een koning te paard ingehaald door engelen; de jonge Britannia met haar schild en drietand, die het eerbetoon van de wereld ontvangt. Twee jongemannen in pak met stropdas komen de trap af, met bruine mappen onder hun arm. Ze knikken ernstig als we elkaar passeren. Ik kijk naar mijn tweedehands kleren, een gekreukt, ooit gekleed overhemd en een oude broek.
‘Ik zie er wel wat sjofel uit.’
Khan glimlacht. ‘Welnee. U bent de cliënt. Wij zijn de notarissen.’ We lopen door een gang naar dubbele, openslaande deuren. Daar blijft Khan staan en hij dempt zijn stem.
‘Voor we naar binnen gaan nog even dit. Spreek hem gerust aan bij zijn voornaam, want James staat niet op formaliteiten. Maar ik stel voor dat u op zijn vragen…’ hij aarzelt even, ‘…zo onomwonden mogelijk antwoord geeft. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat je met vaagheid bij hem niet ver komt. Hij kijkt er dwars doorheen. Zeg gewoon ronduit waar het op staat, dan is hij omgekeerd eerlijk tegen u. Hoe lijkt u dat?’
‘Leuk.’
Khan glimlacht warm. Hij klopt aan en leidt me binnen. Het vertrek is groot, maar de inrichting is spartaans. Een tafel met gebeeldhouwde leeuwenpoten, het blad bedekt met keurig opgestapelde paperassen. Een leren bank en clubfauteuils. Een enorm Perzisch tapijt. Prichard staat achter de tafel, houdt geconcentreerd een vel papier voor zijn neus. Hij heeft zilverkleurig haar en draagt een stropdas en spencer op een overhemd met dubbele manchetten. Hij steekt zijn hand naar ons op, ijsbeert dan tussen het raam en de haard terwijl hij zijn ogen strak op het papier gericht houdt. Bij zijn bureau zet hij een handtekening op het blad en roept zijn secretaresse om het op te halen. Daarna draait hij zich stralend om.
‘“Als je de onverbiddelijke minuut kunt vullen”,’ citeert hij Kipling, “‘met zestig seconden aan waardevolle activiteit…”’ Hij steekt zijn hand uit. ‘James Prichard. Sorry dat ik u liet wachten. Ik neem aan dat het weer in Londen aan uw verwachtingen voldoet?’
Prichard gebaart naar een van de stoelen, hijzelf en Khan gaan op de bank ertegenover zitten. Ze slaan hun benen in dezelfde richting over elkaar. Achter hen aan de muur hangen ingelijste foto’s. Boven Khans ene schouder hangt een zwart-witfoto van een groep mannen in driedelig kostuum die stijfjes om een kale man met een witte snor staan. De kale man houdt zijn hoofd een beetje schuin naar de camera en heeft een pijp in zijn hand.
‘Is dat Clement Attlee?’
Prichard kijkt me aan. ‘Dat klopt. Hij was een cliënt van ons.’
Ik wijs naar een lange, blonde jongeman op de foto.
‘En bent u dat?’
Prichard knikt, maar hij draait zich niet om naar de foto.
‘Ik heb niet veel te maken gehad met de nalatenschap van meneer Attlee. Die werd behandeld door de toenmalige directie, maar ik mocht enkele vergaderingen bijwonen om kennis op te doen voor later.’
Hij zwijgt even. ‘Maar enfin, hoe was uw reis? Laat u wat Londen betreft niet afschrikken door Heathrow. Laat staan door British Airways. Onze charmes liggen elders. Waar bent u ondergebracht?’
‘In Brown’s Hotel.’
‘Uitstekend. Hebt u al veel van Londen gezien?’
‘Ik ben gisteravond aangekomen.’
‘Nou, kijk vooral nog rond voor u vertrekt. De Tower. Regent’s Park. Het British Museum.’
Prichard kijkt naar Khan.
‘De geheimhoudingsovereenkomst,’ oppert Khan.
‘Natuurlijk,’ zegt Prichard. ‘Hebt u die doorgelezen?’
‘Ja.’
‘En ik hoor van Geoffrey dat u geen advocaat in de arm hebt genomen?’
‘Klopt.’
Prichard knikt. ‘Het is u ongetwijfeld opgevallen dat die overeenkomst u verbiedt details van de kwestie bekend te maken aan derden, waardoor adviseurs sowieso zinloos zijn. Wilt u de overeenkomst nu tekenen? Anders kan ik u niet inlichten over de bijzonderheden van de kwestie.’
Khan legt het dikke document op de salontafel tussen ons in en houdt me zijn vulpen voor. Ik sla de bladzijden om naar de laatste om daar te tekenen en kras een mislukte handtekening door. Khan roept een jonge vrouw om het document notarieel te bekrachtigen.
‘Alles wat vanaf dit moment gezegd wordt,’ waarschuwt Prichard, ‘is strikt vertrouwelijk. Geoffrey, ik kan het nu verder wel overnemen.’
Khan gaat weg met de jonge vrouw, sluit de deur achter zich. Prichard bekijkt me even zwijgend, alsof hij verwacht dat ik als eerste ga praten. Hij glimlacht flauwtjes.
‘Dit is nogal vergezocht, maar bent u bekend met de Mount Everest-expedities van de jaren 1920?’
‘Expedities?’
‘Het is u vergeven. Geoffrey zei dat u geschiedenis hebt gestudeerd, maar dat is nauwelijks een onderwerp dat vandaag de dag op de universiteit bestudeerd wordt. Zullen we aan het bureau gaan zitten? Ik ben bang dat ik mijn aantekeningen nodig heb om dit alles uit te leggen.’
Prichard trekt een stoel voor mij naar zijn bureau en gaat tegenover me zitten. Hij bladert door stapels documenten, sommige getypt, andere in handschrift op ongelinieerd papier.
‘Ik heb me al de hele week weer ingelezen in de zaak. Ik waarschuw u, het is een lastige kwestie. Ik zal trachten u niet te overladen met details, maar het is belangrijk dat u het “probleem” van de Walsingham-nalatenschap kent, en hoe eerder u het probleem begrijpt, hoe beter het is, want onze tijd is beperkt. Bijna alles wat ik ga vertellen werd opgetekend door Peter Twyning, de executeur van de nalatenschap. Gelukkig heeft hij onberispelijke aantekeningen gemaakt. De zaak lag al moeilijk toen Twyning hem accepteerde. En dat wist hij maar al te goed.’
Prichard vouwt de pootjes van een leesbril met schildpadmontuur open en zet hem op. Hij bestudeert de bladzijde die voor hem ligt.
‘Onze cliënt was een man die Ashley Walsingham heette. Op zijn zeventiende erfde Walsingham een aanzienlijk fortuin van zijn oudoom George Risley, de oprichter van een zeer winstgevende scheepvaartmaatschappij. Dat was in 1913. Risley was kinderloos, en omdat Walsinghams vader was overleden, zag hij Ashley als zijn kleinzoon. Toen hij stierf, erfde Ashley het leeuwendeel van Risleys bezittingen. Peter Twyning beheerde de nalatenschap en werd later executeur van Walsinghams fortuin.’ Hij zweeg even. ‘In het herfsttrimester van 1914 ging Ashley naar Magdalene College in Cambridge. Geen beste timing, vindt u wel? In augustus was de oorlog uitgebroken en Ashley had zich plichtsgetrouw als officier bij het leger gemeld. Tegen de zomer van 1916 stond hij op het punt om naar Frankrijk te worden uitgezonden. In zijn laatste week in Engeland ontmoette hij een vrouw die Imogen Soames-Andersson heette.’
Hij kijkt me aan. ‘Zegt die naam u iets?’
‘Nee.’
‘Jammer. Ik had gehoopt van wel. U moet weten dat Imogen de zus was van uw overgrootmoeder Eleanor.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik heb nog nooit van hen gehoord. Soames…’
‘Soames-Andersson. Engels-Zweeds – een bijzondere familie. Twyning heeft bladzijden vol notities over alleen al dat gezin achtergelaten. De vader was een Zweedse diplomaat, eerste attaché van de Zweedse ambassade in Londen. De moeder was Engelse, kennelijk een begaafde beeldhouwster. Ze hadden twee dochters, Eleanor en Imogen. Bij de Engelse kant, de familie Soames, zaten veel kunstenaars, en de dochters werden in die traditie grootgebracht, heel onconventioneel. Eleanor werd later een bekende schilderes.’
‘Zij was mijn overgrootmoeder?’
Prichard fronst. ‘Ja, daar komen we zo op. Zoals ik zei, Ashley ontmoette Eleanors jongere zus in augustus 1916 in Londen. Een week lang hadden ze een liefdesaffaire, waarna Ashley naar Frankrijk werd uitgezonden. We nemen aan dat ze contact bleven houden. In november 1916 raakte Ashley zwaargewond bij een van de laatste veldslagen van het Somme-offensief. Abusievelijk werd hij als gesneuveld gerapporteerd. Imogen werd door onze firma op de hoogte gebracht van zijn dood, maar hoorde een week later dat hij in werkelijkheid nog leefde. Zodra ze dat nieuws kreeg, ging Imogen linea recta naar Frankrijk. Ze vond Ashley in een hospitaal in Albert, bij het front. Ze hadden een kort gesprek waarbij ze ruzie kregen, althans, zo heeft Ashley het aan Twyning verteld. Daarna is Imogen verdwenen. Voor zover ons bekend is ze nooit naar Engeland teruggekeerd en werd er nooit meer iets van haar vernomen.’
‘Wat is er met haar gebeurd?’
Prichard zet zijn bril af.
‘Dat weten we niet. Ik denk niet dat we het ooit zullen weten. Mevrouw Soames-Andersson had de reputatie nogal… impulsief te zijn, zal ik maar zeggen. Tenminste, in Twynings ogen. Uit zijn aantekeningen maak ik op dat hij haar nogal een ongeleid projectiel vond. In elk geval had hij er een lief ding voor gegeven als zij nooit Ashleys pad had gekruist. Talloze speculaties over haar verdwijning deden de ronde, maar er is nooit iets bewezen. Klaarblijkelijk geloofde Ashley dat ze nog in leven was, want dat heeft hij verscheidene keren tegen Twyning gezegd.’
Prichard kijkt op zijn horloge. Hij zet zijn bril weer op.
‘Ik heb het belangrijkste deel overgeslagen. Het alpinisme. Op zijn kostschool Charterhouse kreeg Ashley onder andere les van Hugh Price, de beroemde bergbeklimmer. Price nam hem mee naar Wales om daar te klimmen en in een zomervakantie gingen ze naar de Alpen. In 1915 werd Ashley tot de Alpine Club toegelaten, en begin jaren twintig stond hij bekend als een van de beste klimmers van Engeland. In 1924 kreeg Ashley een plek toegewezen in de derde Britse expeditie naar de Mount Everest. Een paar dagen voor hij scheep ging naar India als tussenstop van zijn reis naar Tibet, kwam Ashley naar ons kantoor en vroeg hij Twyning zijn testament te herzien. Voorheen was zijn moeder zijn belangrijkste begunstigde geweest, maar Ashley liet Twyning het testament zo aanpassen dat het grootste deel van zijn bezittingen naar Imogen ging.’
‘Maar ik dacht dat ze verdwenen was…’
‘Ze werd al zeven jaar vermist.’
‘Kun je geld nalaten aan iemand die vermist is?’
‘Waarom niet? De wet verbiedt dat niet. Het is alleen een heel slecht idee. Natuurlijk probeerde Twyning hem de wijziging uit het hoofd te praten, maar Ashley stond erop dat het geld in een trustfonds werd ondergebracht tot het moment dat Imogen of haar directe nakomeling aanspraak maakte op de erfenis. Hij bepaalde dat de trust tachtig jaar vast moest blijven staan. Als niemand het vermogen aan het einde van die looptijd had opgeëist, moest het verdeeld worden onder diverse goede doelen en instellingen: het Ashmoleum Museum, de Alpine Club en een paar dorpskerkjes in Berkshire. Die looptijd was bedoeld om de mogelijkheid uit te schakelen dat anderen tijdens de jaren van Imogens mogelijke levensverwachting haar erfdeel konden claimen, of dat de nalatenschap toeviel aan de staat.’
Prichard draait het vel papier op zijn bureau om.
‘Ashley Walsingham kwam op 7 juni 1924 om op de Mount Everest, toen hij tijdens een poging de top te bereiken overvallen werd door een sneeuwstorm. Zijn moeder ontving haar deel van de erfenis, maar Imogen kwam niet meer boven water. Tientallen jaren hebben we niets anders verwacht dan dat we het restant zouden uitkeren als de tachtig jaar waren verstreken. We hadden de betreffende documenten al opgesteld. Maar vorige maand werd alles anders.’
Hij kijkt me aan. ‘Ziet u, meneer Campbell, de laatste jaren is de belangstelling voor Eleanors schilderijen toegenomen, al heb ik begrepen dat dat minder met haar werk heeft te maken dan met haar connecties. Blijkbaar had Eleanor nauwe banden met de Camden Town-groep en met bekende Franse schilders. Vorige maand zat een promovenda Eleanors brieven door te nemen in de British Library. Ze stuitte op iets opvallends, en uiteindelijk kwam die brief bij ons terecht. Wij nemen aan dat hij direct verband houdt met Imogen.’
Prichard pakt een fotokopie op.
‘Deze brief kan verduidelijken waarom meneer Walsingham zijn geld heeft nagelaten aan Imogen of een directe nakomeling. Let wel, niet aan haar zus of haar ouders, maar alleen aan haar afstammeling.’
Hij schuift het papier over het bureau naar me toe.
‘De brief dateert uit 1925 en is van Eleanor aan haar man. De C. die in de brief wordt genoemd, is natuurlijk uw grootmoeder. Zij was destijds acht jaar en had blijkbaar problemen op school.’
De fotokopie is de laatste bladzijde van de brief. Het handschrift is sierlijk maar precies.

Francis denkt dat ik minstens 8000 franc voor Smythes portret kan krijgen. Vooropgesteld dat het niet beschadigd is geraakt tijdens het transport – waar ik wel bang voor ben, vanwege de afwijkende vorm & die altijd slordige verpakkingen. Hij is ervan overtuigd dat Broginart het wil hebben zodra hij het ziet. Ik ben daar niet zo zeker van.
Natuurlijk vind ik het zorgelijk te horen dat C. weer eens dwars tegen haar eigen belangen in gaat. Ik vind juffrouw Evans ook geen licht & ze begrijpt niet veel van C., maar het valt niet te ontkennen dat het kind opvliegend & gemakkelijk afgeleid is. We hebben uiteraard ons best gedaan haar groot te brengen zoals het ons goed leek, maar tegelijkertijd waren, zijn & blijven we altijd toegeeflijk voor haar. Ze lijkt met de dag meer op haar moeder, zowel uiterlijk als qua karakter.
Ik moet lachen bij de gedachte dat I. het nog een teken van het lot of een goddelijke beschikking zou vinden dat C. niet geworden is naar hoe we haar hebben opgevoed, maar naar waarvoor ze in de wieg is gelegd. Ook moet ik erkennen dat ik C.’s koppigheid soms koester, nu ik I. al zo lang heb moeten missen. Maar boven alles maak ik me zorgen dat ze hetzelfde lot tegemoet gaat als haar moeder.
Hier moet ik het bij laten – de conciërge heeft zojuist de komst aangekondigd van de onverschrokken Mme Boudin. Alwéér.
Verbrand deze brief.

Liefs aan allen,
Eleanor

Ik geef de brief aan Prichard terug. Hij zet zijn bril af en leunt achterover.
‘U begrijpt de implicatie?’

[...]

 

© 2014 Justin Go
© 2014 Nederlandse vertaling Aleid van Eekelen-Benders en Annelies Jorna

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum