Leesfragment: De vrouw die ik was

27 november 2015 , door Lisette Thooft
|

Begin mei verscheen het fictiedebuut van Lisette Thooft, De vrouw die ik was. Wij brengen een uitgebreid fragment. ‘En als je dan zag dat ik gezelschap kreeg van een lange, magere man met een bril die de kamer binnen kwam, zijn warrige haar peper-en-zoutkleurig, zijn driedagenbaard een paar tinten donkerder, een man die achter mijn stoel stilhield en de tuin in keek, had je vast geconcludeerd dat ik geluk had. Ik dacht, op het moment dat ik daar zat, dat ik heel veel geluk had, met mijn huis en mijn man. Sereen gleed ze door haar dagen, die zomer, mijmerend boven haar sprookjesboeken.
Wist ik veel.’

Marise en de vrouwen van haar vriendinnenclub proberen andere mensen te helpen. Een van hen is opruimcoach, een ander reïncarnatietherapeute en Marise weet alles van sprookjes: zij laat zien hoe je lang en gelukkig kunt leven. Maar dan blijkt haar man Jasper minder betrouwbaar dan ze dacht. Als ook nog haar dochter met schokkend nieuws komt en er iemand van de vrouwenclub van een balkon valt, ligt haar wereld in duigen. Wat heeft ze nu aan levenswijsheid? En kan ze de adviezen van haar vriendinnen wel vertrouwen? Eén ding is zeker: Marise wordt nooit meer de vrouw die ze was.

 

... het is een sprookje: een wonder van schoonheid of geluk,’ zegt Van Dale.
Schoonheid en geluk? Sprookjes zijn rauw en wreed. Door je stiefmoeder en je stiefzusters bespot worden, mishandeld en het huis uit gejaagd – daar gaan ze over. Je geliefde en je kinderen kwijtraken, vergiftigd worden door heksen, barre tochten ondernemen naar het eind van de wereld en verdwalen in donkere bossen... Zodra het goed is afgelopen, eindigt het verhaal abrupt. Geen woord meer over schoonheid of geluk.
Sprookjes waren oorspronkelijk ook helemaal niet voor kinderen.
Dat wist ik allemaal wel. Maar ik dacht dat ík al bezig was met lang en gelukkig leven. Ik dacht dat ik het goede zusje was. En dat ik mijn prins had.
Tot die zomer.

1

Als je door de achtertuin was gelopen van dat huis aan de Brederolaan, op die zachte dag in juli, en je had de donkerrode rozen zien bloeien en de roze en paarse lathyrus, en de vrolijke witte hydrangea die hoog oprees naast de lichtgroen bloeiende vrouwenmantel, en je ogen zouden dwalen naar het terras met de vierkanten houten stoelen belegd met groen-wit gestreepte kussens, omzoomd door terracotta potten vol lavendel, en je had ons huis in ogenschouw genomen, gebouwd in degelijke jarentwintigstijl, met een puntdak en brede dakgoten, muren van donkere baksteen, donkergroen en roomgeel geschilderde raamkozijnen, en je had gezien dat de glazen serredeuren openstonden en ik daar schuin achter zat in mijn zomerjurk, verdiept in een groot, dik boek, terwijl ik af en toe opkeek naar de tuin, dan zou je dat misschien wel sprookjesachtig vinden.
Vooral, misschien, als je een vrouw was van een zekere leeftijd, zoals ik.
En als je dan zag dat ik gezelschap kreeg van een lange, magere man met een bril die de kamer binnen kwam, zijn warrige haar peper-en-zoutkleurig, zijn driedagenbaard een paar tinten donkerder, een man die achter mijn stoel stilhield en de tuin in keek, had je vast geconcludeerd dat ik geluk had. Ik dacht, op het moment dat ik daar zat, dat ik heel veel geluk had, met mijn huis en mijn man. Sereen gleed ze door haar dagen, die zomer, mijmerend boven haar sprookjesboeken.
Wist ik veel.
Ik hoorde Jaspers voetstappen en ik voelde de warmte van zijn lichaam achter me. Ze voelde de warmte van zijn lichaam, zou ik schrijven, als mijn leven een roman was. Liefdevol keek ze naar hem op. Met mijn vinger bij de regel draaide ik me half om.
‘Ik ben heksen aan ’t tellen,’ zei ik. ‘Er zitten zóveel heksen in de sprookjes van Grimm.’
Hij staarde over mijn hoofd naar de tuin. ‘Moet nodig het gras maaien. Doe ik vanavond.’
‘Ik plak er stickertjes bij,’ zei ik. ‘Paars bij elke heks, rood voor een stiefmoeder, geel voor een stiefzus. Moet je kijken –’ en ik hield hem mijn boek voor.
Jasper keek afwezig naar het boek, waaruit bossen paarse, rode en gele stickertjes staken.
‘Had je niet verwacht, hè?’ vroeg ik. ‘Zoveel boze vrouwen.’
Hij stond te wippen op zijn hielen.
‘Vind je dat niet gek?’ vroeg ik nog eens, ongeduldig.
‘Grappig, dat zei ik al. Eh... hoe laat eten we, kan ik nog even weg?’
Ik keek op mijn horloge. ‘Ik ga koken. Ik heb club vanavond, ik moet om zeven uur de deur uit.’
‘Ik wilde mijn pak nog even naar de stomerij brengen.’
‘Heb je dat nodig?’
‘Ik kreeg net die mail van Diederik waarop ik zat te wachten. Dat project in Moldavië, weet je wel? Gaat door.’
Nu stond ik op en ik keek hem recht aan. ‘O? Ik weet niks van een project in Moldavië. Heb je me niet verteld. Wanneer ga je weg?’ De onverwachte mededeling deed haar enigszins duizelen. Met grote, vragende ogen keek ze hem aan.
‘Jawel,’ zei hij. ‘Heb ik je uitgebreid verteld. Half juli gaan we, met een paar mensen van het bureau.’
Dat gebeurt nou zo vaak: hij beweert dat hij me iets verteld heeft en ik weet van niets. Ik denk dat hij gesprekken met mij voert in zijn hoofd en daarna gelooft dat de conversatie in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. Hij zegt altijd dat ik niet goed geluisterd heb. Maar ik luister heel goed. Ik hoor alles wat hij zegt. Aandachtig nam ze ieder woord in zich op.
‘Nou, Jasper Steenbergen, ik kan me er niets van herinneren. Dus je gaat weer. Ja, ik ben nog wel een halfuurtje bezig.’

Drie kwartier later zaten we aan tafel.
‘Wat is er in Moldavië?’ vroeg ik. ‘Het klinkt als een land vol donkere bossen. Ik weet niet eens waar het ligt.’
‘Tussen Oekraïne en Roemenië,’ zei Jasper. ‘We zitten een week in Chisinau, daar is het seminar. En dan gaan we nog het land in, naar boerderijen.’
Buitenlandse reizen zijn een vast onderdeel van Jaspers werk als consulent voor de biologische landbouw. Het leek me romantisch, toen ik hem voor het eerst ontmoette, toen hij nog de man was van Kyra, mijn stiefzus. Ik zag hem door de wereld trekken, zijn lange benen in grote rubberlaarzen gestoken, zijn gezicht gebruind, zijn haar permanent door de war, terwijl hij Moeder Aarde redde van de geldwolven met hun spuiten vol chemicaliën. Maar nu hij míjn man is, blijkt het minder romantisch. In de praktijk betekent het gewoon dat ik hem vaak naar Schiphol rijd en hem na een paar weken weer sta op te wachten voor die grote glazen wand. Misschien had ik er geen gewoonte van moeten maken, dat wegbrengen en ophalen. Kyra deed het nooit, zei Jasper. In die jaren nam hij altijd de bus en de trein naar het vliegveld. Typisch iets voor Kyra, dacht ik. Ik ben anders. Zij was een toegewijde partner, geen moeite was haar te veel. In het begin van onze relatie genoot ik er ook van, zowel van het afscheid – zijn laatste omarming, en die half smartelijke, half prettige kramp in mijn hart waarmee ik terugliep naar de parkeergarage – als van zijn terugkomst: het wachten, al die verschillende reizigers die uit de schuifdeuren komen, sommige haastig doorlopend, andere meteen omhelsd door geliefden, of aarzelend rondkijkend waar ze bleven. En dan: De lange man met het warrige haar nam haar in zijn armen. Mijn man. Ik zag mensen altijd kijken. Wat een knap stel.
Maar het is wel een hoop gedoe, dat heen en weer rijden. We hadden geen vakantieplannen – Jasper wil altijd in de winter op vakantie. Maar om nu alweer een paar weken alleen te zitten...
Nou ja, dacht ik, kom op, niet moeilijk doen. Alsof ik me niet prima kan vermaken zonder hem. Ik heb mijn werk in de bieb, en als die een paar weken dichtgaat, kan ik des te harder werken aan mijn sprookjesonderzoek.
Waarom zijn er zoveel slechte vrouwen in sprookjes? In de sprookjes van Grimm komen tien keer zoveel boze heksen, stiefmoeders en schoonmoeders voor als lieve moeders en wijze feeën. Ik heb het geturfd. Ze eten jongetjes op, veranderen mannen in steen of in kikkers, stelen bruiden en zetten er hun foeilelijke heksendochters voor in de plaats. En ze eindigen in de oven, of worden in een vat met spijkers aan de binnenkant een meer in gerold. Terwijl het vooral vrouwen zijn geweest, door de eeuwen heen, die sprookjes doorvertelden aan hun kinderen en kleinkinderen.
Vrouwen zijn zo belangrijk voor elkaar. Ik zou niet zonder mijn vriendinnen kunnen. Maar in de sprookjes vind je dat niet terug.
‘Ken jij veel heksachtige vrouwen?’ vroeg ik.
Jasper keek verschrikt.
‘O, eh...’ stamelde hij. ‘Nee, ik geloof het niet.’
‘Toe,’ zei ik, ‘ben je nooit bang geweest voor een vrouw?’
‘Natuurlijk niet,’ antwoordde hij snel. Te snel.
‘Denk nou even na,’ zei ik streng. ‘Het moet toch ergens vandaan komen, dat beeld van de heks. En ze zijn overal. Zelfs de oma van Roodkapje vind ik ineens verdacht. Is het niet eigenlijk de oma die het kind wil opeten? Dieptepsychologisch gezien.’
‘Ik dacht dat die wolf een man was,’ zei Jasper, die nu duidelijk zijn best deed.
‘Dat dacht ik ook,’ zei ik. ‘Maar in een oudere versie is het een vrouwelijke weerwolf.’
Ik steunde mijn hoofd in mijn handen en kneep mijn ogen dicht. Een denkrimpeltje verscheen op haar fraaie, gewelfde voorhoofd.
‘Ik heb een gevoel,’ zei ik, ‘alsof ik het bijna zie, maar net niet helemaal. Het ontglipt me. Misschien vraag ik het op de club, vanavond.’
Toen schoot me iets te binnen.
‘Dus je bent weg op mijn verjaardag?’ Dun stemmetje.
‘Sorry,’ zei Jasper. ‘Je weet hoe het gaat, Marise, die opdrachten komen altijd op het laatste moment.’
Ik zei een tijdje niks.
‘Nou, ik amuseer me wel,’ zei ik. ‘Gelukkig heb ik vriendinnen.’
‘Schat,’ zei hij en hij stond op, liep om de tafel heen en maakte een gebaar of hij een arm om me heen wilde slaan.
Ik draaide me eronderuit, begon de tafel af te ruimen. Jasper stond met zijn armen langs zijn zij. ‘Zal ik thee voor je zetten?’
‘Nee laat maar,’ zei ik. Per ongeluk klonk het een beetje als een snauw. Daarom voegde ik er zo vriendelijk mogelijk aan toe: ‘Dat krijg ik daar altijd in overvloed.’

Ik trok een vest aan en keek in de gangspiegel. Ze was een knappe vrouw met nonchalant opgestoken haar, donker, bijna zwart nog, hier en daar een zilverig haartje. Grijsblauwe ogen met een enigszins melancholische blik. Ja, dat komt doordat mijn oogleden een beetje hangen. Daarom probeer ik altijd om licht verwonderd te kijken, dat maakt mijn ogen rond. Verwonderd kijken is oké, vind ik. De wereld is een wonder. Toch? Ook als je man weer op reis moet. Maar het mag ook weer niet ontaarden in verbaasd kijken, want dat is naïef. Ik stiftte mijn lippen.
Natuurlijk kan ik best een paar weken zonder Jasper, dacht ik terwijl ik de stoffige donkerblauwe Volvo uit de garage reed. (Wanneer had hij de auto voor het laatst door de wasstraat gehaald?) Het heeft wel iets, een poosje zonder man. Als je niet hoeft te koken lijkt het of een dag veel langer duurt. Je hebt overal tijd genoeg voor. Als ze alleen was, zwierf ze onbekommerd door de weelderige bloemenweiden van haar verbeelding. Maar mijn verjaardag op de tweeëntwintigste... Eenenvijftig worden is niets speciaals. Zou Jorinde komen? Ik durfde er niet op te rekenen.
Laatst was ik in Rotterdam en ik had mijn dochter gebeld met mijn mobiel: zal ik even langskomen?
‘Eh, nee,’ had Jorinde gezegd. ‘Dat komt nu niet zo goed uit.’
Daar stond ik met mijn bosje tulpen. Wat kon er nou zo privé zijn dat haar moeder het niet mocht zien – rommel? Of lag ze met een vriendje in bed? Het deed me pijn, maar ik had ook een vage bewondering gevoeld. Dat had ik op die leeftijd nooit durven zeggen tegen mijn moeder. Die zou het trouwens ook niet geaccepteerd hebben.
Jorinde... Het rijmt op hinde en je ziet bij wijze van spreken iets lichts en luchtigs wegspringen door een bos met schuine zonnestralen. Max wist zeker dat we een jongetje zouden krijgen en hij had Joris bedacht. Wat was ik verrast en opgewonden toen ze een meisje bleek te zijn. Een geheime overwinning. Joris werd Jorinde. Ze zou wel op mij gaan lijken, nam ik aan. Maar Jorinde bleek heel anders dan ik.
Ik moet haar loslaten, dacht ik voor de zoveelste keer.
Collega’s van mijn werk kon ik ook niet verwachten. Ik wist al maanden dat ik zou worden wegbezuinigd – nooit mijn bibliothecaresseopleiding afgemaakt, dan sta je zwak – en niemand was voor me opgekomen. Daarom ben ik nu vastbesloten om een coachpraktijk te starten. Ze zou haar vleugels uitslaan, haar hart volgen. Ik wil een coach worden die met verhalen werkt, vooral met mythen en sprookjes, want dat is mijn passie. Sommige mensen gaan tegenwoordig gillen als je het woord ‘passie’ gebruikt, maar waarom eigenlijk? Ik heb echt een passie.
Mijn cliënten ga ik vragen stellen. Welk sprookje herinneren ze zich het best? Waarom spreekt juist dit verhaal ze aan? In welk personage herkennen ze zichzelf het meest? En in welk het minst? Hoe zou het voelen om die ander te zijn? Wat zouden ze tegen de figuren willen zeggen? Langzamerhand groeit het gesprek dan toe naar de beslissende vraag: wat moet er in hun eigen leven gebeuren?
Sprookjes zijn altijd mijn grote liefde geweest, al voor ik zelf kon lezen, toen ik ze voorgelezen kreeg door mijn oma. Mijn oma Van Hout was al weduwe toen ik geboren werd en ze woonde in een huis vol zware, donkere meubels. Het had een rieten dak en er lag een grote schaduwrijke tuin omheen met hoge bomen. Veerle, mijn oudere zus, en ik kwamen er elk jaar wel een paar weken logeren. Later kwam Kyra, ons stiefzusje, ook. Mijn vader was hertrouwd met Charlotte en Charlottes dochter Kyra werd opgenomen in de familie. Dus Kyra kwam ook bij oma logeren en ze zei gewoon oma tegen oma. Die vond dat goed. Heb ik altijd een beetje gek gevonden – het was haar kleindochter toch niet? Ze had ons toch? Veerle trok op met Kyra en ik mocht niet meedoen. Zij waren de groten, ik bleef het kleintje, ook toen ik allang de puberteit voorbij was. Maar het kon me niets schelen, ik had mijn eigen wereld.
In de tuin stond een verweerd tuinhuisje en daarin was versleten kinderspeelgoed opgeborgen, en er hing een plank vol oude kinderboeken. Sommige boeken hadden prachtige glanzende kleurenplaten die los lagen op de pagina’s, bovenaan op een enkel punt vastgeplakt. De geur van die boeken, een beetje schimmelig, vochtig en stoffig tegelijk, gaf me een vreemd gevoel, een soort heimwee: naar verre romantische tijden vol wonderen en magie, naar oneindige mogelijkheden. Nog altijd, als ik er een vleugje van in mijn neus krijg, bijvoorbeeld in een vochtige schuur, springt mijn hart op: o ja, die heerlijke geur van toen in dat tuinhuisje, toen ik nog geloofde dat toveren bestond. Uren kon ik er doorbrengen, geabsorbeerd door die vreemde verhalen in die verre, mistige, glinsterende wereld. Terwijl de anderen oma hielpen met koekjes bakken, laatjes opruimen, of elkaar giebelend zaten op te maken, zat ik in mijn eentje ongestoord in het tuinhuisje te lezen. Het was in die tijd dat ik in gedachten romannetjes over mezelf begon te schrijven. Verzaligd trok het meisje met het fijnbesneden gezichtje haar lange slanke benen onder zich en spoedig was ze verdiept in haar boek. Mijn benen waren niet lang en slank, maar ik vond een meisje met lange dunne benen romantisch klinken. Zo’n veulenachtig meisje had ik eigenlijk willen zijn.
Ik herinner me nog de speciale stilte, die alleen maar dieper werd door de geluiden: het gekraak van de rieten stoel waarin ik zat, het getjilp van de vogels in de tuin. Vooral het gekoer van de duiven drong vaak tot me door. Roekóékoe... koekoe... riepen de duiven, alsof ze na elke uitroep – roekóékoe! – nog een nagedachte hadden, iets wat ook belangrijk was: koekoe...
Duiven spreken de waarheid, dacht ik toen ik klein was. ‘Roekoe, roekoe, bloed in je schoen,’ roepen ze als Assepoesters prins met een van de boze stiefzusters wegrijdt in plaats van met Assepoester. ‘De schoen is te klein, dat is niet pluis, de ware bruid, die zit nog thuis...’ Daardoor weet de prins dat hij het verkeerde meisje in zijn armen heeft. ‘Marise is een droomstertje,’ zei oma tegen papa als die ons kwam ophalen. ‘Het lijkt wel of ze niet helemaal goed geïncarneerd is.’
Oma vond dat ik heileuritmie moest doen en meteorietijzer slikken, om wat meer in de realiteit terecht te komen. Maar papa vond dat onzin.
‘Ze groeit er wel uit,’ zei hij. ‘De werkelijkheid komt snel genoeg. Laat haar maar kind zijn.’

[...]

 

Copyright © 2014 Lisette Thooft

Uitgeverij Q

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum