Leesfragment: De woordenaar. Christoffel Plantijn, ’s werelds grootste drukker en uitgever (1520-1589)

27 november 2015 , door Sandra Langereis
| | | |

De longlist voor de Libris Geschiedenisprijs is bekend. Een van de genomineerde boeken is De woordenaar. Christoffel Plantijn, 's werelds grootste drukker en uitgever (1520-1589) van Sandra Langereis. Lees een uitgebreid fragment. 'Ondertussen waren Plantijns economische succes en intellectuele erkenning als groot drukker en uitgever in werkelijkheid ondenkbaar zonder zijn nevenactiviteiten in de lucratieve groothandel in kant en andere dure consumptiegoederen. Met zijn lijfspreuk "Vlijt en volharding" probeerde Plantijn zich in het publieke domein te distantiëren van zijn andere professionele identiteit: die van de geslaagde zakenman.'

Halverwege de zestiende eeuw was Christoffel Plantijn al een beroemdheid; zelfs koning Filips II was onder de indruk van zijn drukkerij. Terwijl andere drukkers met één of hooguit enkele persen werkten, beschikte Plantijn over maar liefst 22 drukpersen. Hij publiceerde alle belangrijke auteurs op het gebied van literatuur en wetenschap, en werkte in opdracht van de stad Antwerpen, de Staten-Generaal, de koning en de Leidse universiteit.

Vanuit Antwerpen probeerde Plantijn de samenleving, die was verdeeld door godsdiensttwisten, oorlog en opstand, te binden met boeken. Hij geloofde dat vrede en voorspoed binnen handbereik zouden komen als men elkaar zou vinden in een gemeenschappelijke taal. Daarom gaf hij het allereerste Nederlandse woordenboek uit en begon hij een onmenselijk groot project: een vijftalige studiebijbel die beroemd is geworden als Plantijns Polyglot. Hoewel dit project zijn drukkerij aan de rand van de afgrond bracht en zijn relatie met mecenas Filips II op scherp zette, vestigde Plantijn met de prestigieuze uitgave zijn naam als grootste uitgever ter wereld.

Op indringende wijze vestigt Sandra Langereis met De woordenaar de aandacht op een opmerkelijk leven in de zestiende eeuw, en op de geschiedenis van de Nederlanden in Antwerpen.

Vlijt en volharding

Plantijns ambitie om van het drukken uiteindelijk zijn hoofdberoep te maken blijkt wel uit de verdubbeling van zijn productie binnen enkele jaren, terwijl andere drukkers in Antwerpen veel minder titels uitgaven. Het blijkt ook uit de vlotte verhuizing van zijn woonhuis en werkplaats naar de Rue Saint-Jacques van Antwerpen, de Fleet Street aan de Schelde: de Kammenstraat. Daar betrok hij al in 1557, twee jaar na zijn eerste uitgave, het pand De Gulden Eenhoorn, dat uitkeek op de hoek met de Lombardenvest. In dit pand was eerder Willem Vorsterman vijfentwintig jaar lang als drukker en binder actief geweest. Toen Plantijn een nieuw ontwerp voor zijn uitgeversvignet bedacht had gaf hij het pand een andere naam: De Gulden Passer. Er kwam nu een uithangbord aan de gevel te hangen met Plantijns nieuwe en veel originelere beeldmerk in de vorm van een passer. Dit grafische annex wetenschappelijke instrument was een scherpzinnig bedacht beeldmerk voor Plantijns gedroomde uitgeversfonds, dat bekend moest komen te staan als stilistisch superieur annex intellectueel toonaangevend. Hij heeft dit vignet altijd aangehouden, net als zijn erven. Inmiddels is het wereldberoemd. Ook op de titelbladen van zijn uitgaven drukte Plantijn voortaan de passer als vignet, compleet met zijn even beroemde nieuwe uitgeversmotto Labore et constantia: ‘Vlijt en volharding’. In het beeldmerk moest het standbeen van de passer de stoïcijnse volharding van de uitgever uitbeelden, terwijl de draaiende beweging van het schrijfbeen de vlijt symboliseerde: Plantijns noeste dagelijkse arbeid.
Vlijt en volharding: dat was de lijfspreuk van een ambachtsman, niet van een zakenman. Plantijn betrad de uitgeverswereld die voor een aanzienlijk deel door rijke koopman-geldschieters werd gemonopoliseerd vanuit de praktijk van het zware handwerk. Daarvan was hij zich bewust, en in zijn zelfrepresentatie verdoezelde hij dat niet, integendeel, hij ging er prat op. ‘Ego vero plebeius homo, librorum impressor’, schreef hij eens in een brief: hij was maar een heel gewone man, een boekdrukker. Uitdruk - kelijk verwijst Plantijn in deze constatering, waarin hij identiteit en beroep heeft gelijkgeschakeld, naar de fysieke arbeid van het boekdrukken, het imprimere librorum. Hij verwijst niet naar de zakelijker plichten van de drukker, noch naar de cerebralere taken van een uitgever. Plantijn had een jarenlange gildeopleiding achter de rug sinds hij als verweesde tiener de verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven had moeten nemen. Hij had als gezel in loondienst gewerkt, hij was geëmigreerd omdat hij voor zichzelf wilde beginnen. In Antwerpen had hij met zijn blote handen boekbanden en lederwaren vervaardigd. Hij had heel hard moeten werken om een uitgeversbedrijf te kunnen oprichten. Hij kwam niet uit een boekbinders- of drukkersfamilie, hij erfde geen ambachtswerkplaats van zijn voorvaderen, of van zijn schoonvader – sterker nog, afgezien van zijn aangenomen broer in Parijs hád hij niet eens een familie om op te kunnen terugvallen in moeilijke tijden. Dat het hem beslist niet was komen aanwaaien verklaart mede Plantijns onderscheidende ambitie en uitzonderlijk autonome optreden als vroeg-industriële uitgeverstycoon, en zijn levenslange toewijding aan zijn drukkerswerkplaats. Die heeft hij ondanks onwaarschijnlijke tegenslagen inderdaad met vlijt en volharding tot zijn dood overeind weten te houden, om uiteindelijk het door hemzelf uit de klei getrokken familiebedrijf te kunnen doorgeven aan zijn nageslacht.
Ondertussen waren Plantijns economische succes en intellectuele erkenning als groot drukker en uitgever in werkelijkheid ondenkbaar zonder zijn nevenactiviteiten in de lucratieve groothandel in kant en andere dure consumptiegoederen. Met zijn lijfspreuk ‘Vlijt en volharding’ probeerde Plantijn zich in het publie - ke domein te distantiëren van zijn andere professionele identiteit: die van de geslaagde zakenman. Dat was een belangrijke strategie voor Plantijn, die in dit opzicht worstelde met zijn publieke imago en met zijn zelfbeeld. Want hoewel de grote uitgever leefde in een tijd van opkomend handelskapitalisme, werd het concept winst maken nog steeds als in beginsel oneervol en moreel verwerpelijk beschouwd.
De ambachtelijke lijfspreuk moest ook een zekere bescheidenheid suggereren waar het ging om de intellectuele pretenties van de kant van de uitgever. In zijn briefwisseling liet Plantijn zich hierover meerdere malen uit. Of zijn correspondent voortaan liever het aan grote geleerden toekomende Latijnse epitheton doctissimus vir (‘zeergeleerde heer’) achterwege wilde laten, verzocht hij een keer, want dat paste hem niet: ‘Ik geef me niet uit voor een man van de letteren, ik wil slechts een klerk, een kopiist van de geleerden zijn.’
Dit nam echter niet weg dat de zelfbenoemde notulist van de wetenschap buitengewoon zelfverzekerd was waar het ging om de maatschappelijke relevantie van zijn klerkenwerk. In zijn briefwisseling zien we bijvoorbeeld hoe Plantijn zich beroemde op zijn meest prestigieuze uitgave, de tussen 1568 en 1572 in acht dikke delen gedrukte Polyglotbijbel (een latinisering van het Griekse Πολυλωττον, ‘de multitalen-bijbel’). Dat was een bijbeluitgave waarin Plantijn het Oude en Nieuwe Testament in de Hebreeuwse, Aramese, Griekse en Syrische grondtalen had laten afdrukken en op basis van deze oerversies opnieuw in het Latijn had laten vertalen. Hij stelde de lezer van zijn Polyglotbijbel in staat om alle oerversies en de bijbehorende Latijnse vertalingen te vergelijken met de vertrouwde Latijnse vulgaat, de oªciële bijbelvertaling van kerkvader Hiëronymus, die aan het eind van de vierde eeuw in opdracht van de paus was vervaardigd en sindsdien canoniek was verklaard. In een omvangrijk wetenschappelijk apparaat kon de lezer geleerd commentaar op varianten in al die overgeleverde bijbelteksten opzoeken. Plantijn nam woordenlijsten en grammatica’s op van alle bijbelse grondtalen, zodat de lezer zichzelf kon scholen in het Hebreeuws, Aramees, Grieks en Syrisch. Zijn Polyglot bevat ook oudheidkundige achtergrondinformatie over de gewoonten, maten en gewichten, tijdrekening en topografie van het Nabije Oosten in de oertijd van de bijbel. Zo bracht Plantijn de wereld op de hoogte van het indrukwekkende wetenschappelijke onderzoek van zestiende-eeuwse bijbelspecialisten. Die waren met de methoden van de humanistische tekstkritiek op zoek naar de oerversies van de bijbel en naar de geschiedenis van de bijbeloverlevering. De Polyglot was bedoeld als niets minder dan de ‘definitieve biografie van de bijbel’ in de eeuw van Plantijn.
Ter gelegenheid van het verschijnen van het laatste deel van de Polyglotbijbel, aan het einde van het jaar 1572, schreef Plantijn in een van zijn brieven dat het op het eerste gezicht een mirakel moest schijnen dat 'un tel homme comme moy' zo’n titanen - arbeid had weten te bewerkstelligen. Maar de waarheid was, zo voegde de uitgever er meteen aan toe, dat hij zich tijdens deze bijna onmenselijk zware klus goddelijk geïnspireerd had geweten. Plantijn kwalificeerde de Polyglotbijbel als niets minder dan ‘l’oeuvre de Dieu’, het werk van God, ‘wiens glorie en genade mij de moed hebben gegeven zo’n ontzaglijk project op me te nemen’. Ook al had de Polyglotbijbel hem zakelijk gezien bijna de kop gekost, Plantijn was verheugd dat hij ‘comme ung instrument’, als een goddelijk werktuig was geweest ‘in zo’n mooie en heilige onderneming’. In een ander schrijven herhaalde hij dit alles nog eens plechtig in het Latijn: hij was blij dat ‘hoc divinum opus’, dit goddelijke werk, dankzij zijn volharding in vlijtige arbeid – ‘nos - tris laboribus constanter’, een verwijzing naar Plantijns uitgeversmotto – dan toch eindelijk was volbracht. Hoe zou hij, Plantinus, ooit tegen deze geweldige taak opgewassen zijn geweest, als niet een ‘divina bonitas’, een goddelijke goedgunstigheid, zijn geest zou hebben gesterkt? In zijn beroemde uitgeversvignet demonstreerde Plantijn de goddelijke inspiratie die hem in deze en andere drukkersactiviteiten ten deel viel met visuele middelen. Plantijns gulden passer wordt in het vignet vastgehouden en aangestuurd door een hemelse hand, de hand van God.

Plantijns uitgeversvignet in de Polyglot.

 

 

Copyright © 2014 Sandra Langereis en Uitgeverij Balans
Copyright auteursportret © Allard de Witte

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum