Leesfragment: Duel met paard

27 november 2015 , door Pauline Genee
| |

In samenwerking met Recensieweb.nl richten we de schijnwerpers op Nederlandse prozadebuten. Deze maand vindt u op onze site uitgebreide leesfragmenten uit de debuten van Judith Eiselin, Pauline Genee, Auke van Stralen en Ann Thijssen.

16 januari verschijnt de debuutroman van Pauline Genee, Duel met paard. Wij publiceren voor.

Berlijn, 1904. De hoofdstad is in de ban van het wonderpaard Hans, dat rekenen kan. Geleerden staan voor een raadsel: is het bedrog, of kan het dier werkelijk worteltrekken? De oude Von Osten, die wekelijks op zijn binnenplaats met hem optreedt, blijft aldoor hopen op officiële erkenning. De verschijning van Emilio Rendich, een flamboyante schilder die over de juiste contacten beschikt, is een buitenkans. Maar als die zich aan de vooravond van de langverwachte onderzoekscommissie laat afleiden door een verboden liefde, slaat ook bij hem de twijfel over Hans rekenkunst toe. De ondergang van man en paard lijkt nu onafwendbaar. 

Hoofdstuk I
In naam der wetenschap, welkom!

Weinig schoft, een lage staartinzet, de zwaanachtige hals van een arabier: kenners zouden in het dier een Orlov-draver hebben herkend. Een Russisch sledepaard, zeer geschikt voor de lange afstand, elegant op zijn snelle, gespierde benen. Expressieve ogen in een groot, edel hoofd.
Het publiek dat op de binnenplaats om het dier samendromde, zag niks geen Russisch raspaard. Wat voor draver? Voor hen stond een heel gewoon dier, mooi dofglanzend in zijn vacht, dat wel, maar verder: niets bijzonders. Een Berlijns rijtuigbeest, de stad wemelde ervan. Was dit hem nou?
De dames en heren die de binnenplaats van Griebenowstrasse 10 op liepen kwamen niet voor een stamboekoverzicht. Zij hadden het middagblad gelezen een paar dagen geleden. ‘Berlijns eigen wonderpaard! Exclusief in de Allgemeine!’ De krantenjongen had de kop luid over de Friedrichstrasse geschald. In de cafés was het dier boven de bierpullen over de tong gegaan. In de Zionskirche was er tot op de voorste banken over gefluisterd – zelfs tijdens de preek. En in korte tijd nam het verhaal zulke fantastische proporties aan dat niemand meer wist wat te geloven.
Het was zaak zelf te gaan kijken.

Op de binnenplaats, voor zijn getimmerde stalhok, stond het paard verveeld aan zijn strootjes te knabbelen. Voor wie niet beter wist, verschilde het in niets van de duizenden viervoeters die dag na dag hun vrachtjes door de stad trokken: de bierwagen van Aschinger’s Bierquelle, de melkkar, de overvolle omnibus. Geduldig deden de Berlijnse paarden hun werk, hun dienstbaarheid leek wel aangeboren en protesteren deden ze nooit, al zag wie goed keek hun loom schuddende hoofden soms bedenkingen aantekenen: bij het groeiend aantal automobielen in de stad . hinderlijk, dat ronkend gespuis voor je benen. En die elektrische trams — sinds kort met bovenleidingen uitgerust, dat gaf flitsen waar je vreselijk van kon schrikken. Wat was er mis met stoom. en accuaandrijving? Waar waren al die nieuwigheden voor nodig?
Ook mensen schudden over dergelijke zaken overigens regelmatig het hoofd.
De paarden strekten hun nek en trokken aan hun leidsels. Hun dagen waren lang en pas ’s avonds laat, wanneer de lichtopstekers met fakkels door de straten gingen, wanneer in de overbevolkte bovenwoninkjes mannen en vrouwen zich uitgeput naast hun kinderen te ruste legden, werd het de lastdieren gegund de stal op te zoeken. Daar sliepen zij staand, lijdzaam wachtend tot de zon het begin van de volgende werkdag aankondigen zou.

Zoals de meeste huizenblokken in de nieuwe buitenwijk beschikte het wooncomplex van Griebenowstrasse 10 over een heerlijk ruime binnenplaats. Hoewel slordig afgewerkt waren de muren mooi helwit. In het midden stonden twee jonge kastanjebomen met frisgroen blad. De afwatering was modern, waardoor er geen stinkende modderplassen bleven staan zoals elders in de stad. Er was voor de kinderen genoeg ruimte om te spelen en op een dag als deze bood het plaats aan wel tweeof driehonderd nieuwsgierigen – staand, zittend, op en neer drentelend.

Vanaf de straat druppelden nog steeds nieuwe mensen onder de poort door. Op de Hinterhof bleven ze even staan, knipperden met hun ogen tegen de zon, keken om zich heen. Was het wel hier? Wat was het hier licht. Dan zagen ze het paard, knikten opgelucht, schoven hun lijf in de menigte. Hoeden met linten naast versleten ruitpetten, volkse jakkers bij verfijnde maatkledij; eenmaal op de binnenplaats leken de standsverschillen weg te smelten. Er werd eensgezind naar het paard gewezen. Is dat hem nou? De lucht begon te zinderen van gefluister, gesmiespel en gesis. De opwinding kroop warm tegen de muren. Over de hoofden verspreidde zich een nieuw, onbekend parfum: gepoederde wangen vermengd met hooi en haver, katoenstijfsel met paardenmest.

De eigenaar van het dier, de heer Von Osten, leek de drukte niet op te merken. Met zijn rafelige hoed en lange stofjas had hij iets van een middeleeuwse alchemist, zo scharrelend rond zijn paard, schikkend en schuivend tot alles zijn vaste plaats had. Geconcentreerd was hij in de weer met de attributen: een doos vol kartonnen letters; een platte bak met cijfers; gekleurde vlakken in verschillende vormen: een cirkel, een vierkant, een driehoek. De spiegel, toch iets naar rechts. De afbeelding van de Keizer, terug naar het midden. Het schoolbord en het telraam, schuin rechts tegen de muur en daarnaast de emmers, hoepels, het bakje met suikerklonten. Geen zweep, nooit een zweep: daar geloofde Von Osten niet in.
Eindelijk stond alles goed. De oude man keek op van zijn werk en zag de honderden ogen op zich gericht. Zijn oude lijf verstijfde in de gruizige stofjas.

Dat het vandaag zoveel drukker zou worden dan de voorgaande keren had Schillings de verzamelde bewoners van het woonblok vanochtend al voorspeld. Het is dat artikel, had hij ze gezegd. Een artikel, beste mensen, zeker in de Berliner, dat maakt altijd erg veel los. Houd rekening met een overvolle binnenplaats. Onze welgemeende excuses voor het ongemak, het is voor een goede zaak: de wetenschap.
De meeste buurmannen hadden zich direct na de ochtendmis uit de voeten gemaakt. Ze waren gaan kaarten in het park of zwemmen in de Spree. Het was zondag en mooi zomerweer. Ze hadden het al zo vaak gezien.
Von Osten had alleen maar zijn schouders opgehaald: tien of honderd, dat was hem om het even – als het maar niet te lang duren zou.
Maar dat het er dit keer zoveel zouden zijn, dat had hij niet voorzien. En zo dichtbij... Hij draaide zich snel weer om. Wie waren al die mensen? Hij wendde voor een leidsel te schikken, probeerde met het voorhoofd tegen de warme paardenflank de ogen in zijn rug te vergeten, haalde langzaam adem.
Schillings had gezegd: je moet gewoon denken dat je daar alleen staat. Net als op al die andere dagen. Juist. Het zou precies zijn als die talloze andere weken, maanden, jaren, als op die honderden ochtenden dat hij in alle rust aan zijn kleine revolutie had gewerkt. Goed. Het was een gewone doordeweekse dag. Hij en het paard. Anders niets.
Hij ademde in en keerde zich weer naar het publiek.
Buurvrouw Piehl, zag hij, was gebleven. In een hoekje had ze een tafeltje opgesteld en daarop koffie en lebkuchen uitgestald. Schillings stond bovenop de ijzeren trap en gaf het teken.

*

Vier jaar eerder, in de zomer van 1900, had Von Osten het paard in Voronezj gekocht. De fokkers van de Khrenov-stoeterij hadden het dier uitbundig geprezen om zijn mooie korte stap, stuwende draf en krachtige knieactie; loftuitingen waarnaar de oude man beleefd had geluisterd maar die hem maar weinig leken te interesseren. Hij verzocht een moment met het dier alleen. Met zijn grote werkhanden tastte hij over de schedel, minutenlang, als een arts die met de vingertoppen een zwelling in kaart brengt. Daarna betaalde hij zonder morren de vraagprijs: twee lichtroze biljetten van vijfhonderd roebel met een afbeelding van Peter de Grote.
Terug in Berlijn liet hij het paard wennen aan een karig menu van louter oud hooi. Aanvullende lekkernijen waren te verdienen door de bevelen van de nieuwe meester minutieus op te volgen. Vrijwel meteen was toen op de binnenplaats het grote telraam verschenen, tegen de muur van de houten stal en recht voor de neus van het nieuwe paard, dat na een eerste naamloze week uiteindelijk toch weer Hans werd genoemd.
De lessen begonnen. Van achter hun ramen op de verdieping keken de bewoners toe hoe de oude man dagen, weken, maanden achtereen in lange sessies de gekleurde bollen van het telraam in nieuwe combinaties verschoof, daarbij steeds het bijpassende cijfer scanderend. Ze keken elkaar stilzwijgend aan; was hun huisbaas gek geworden?
‘Het gaat er om,’ had hij Frau Piehl uitgelegd, ‘dat Hans nu eerst gebarentaal leert.’

Als je Frau Piehl zou vragen op welk moment zij er echt in was gaan geloven, dan had ze de ijskoude Berlijnse winterdag genoemd van begin 1902. Net terug van de markt trof ze de oude man in verstilde omhelzing met het paard. Ze naderde voorzichtig. Schrok toen ze zag hoe hij roerloos met zijn voorhoofd tegen de flank van zijn ruin hing, met een van pijn vertrokken gezicht. Hij zou toch niet... Ze liet haar manden met kool en aardappelen op de keien ploffen, vergat de in een krant gerolde verse karper. Er waren genoeg mensen van Von Ostens leeftijd wier hart het plotseling begaf. Hij was niet jong meer. Ze had dokter Dietmann hier laatst tweemaal gezien.
Met grote passen liep ze op hem toe, strekte haar arm uit naar zijn stille rug. Zodra haar vingertoppen de katoenen jas beroerden, trok ze haar hand terug.
De oude man richtte zijn hoofd op van de dampende paardenhals. Zijn verkreukte gezicht deed Frau Piehl terugdeinzen. Hij knikte, of was het schudden?
‘Is… alles in orde, herr Von Osten?’
Hij wilde iets zeggen, maar spreken ging niet goed.
‘Ik haal gauw iets voor u.’ Ze snelde haar trap op en bracht een mok sterke koffie.
Na een paar slokken vertelde hij haar met krakende stem dat er een grote doorbraak was geweest: Hans had die ochtend voor het eerst met zijn rechterhoef het juiste aantal malen op de keien gestampt.
‘Wilt u het zien, Frau Piehl?’
Ze knikte beleefd, had ademloos toegekeken en haar ogen niet geloofd.
Daarna was alles razendsnel gegaan. De volgende zomer telde Hans foutloos tot honderd, herkende negen kleuren en wist het verschil tussen cirkel, vierkant en driehoek en niemand begreep hoe het kon.

*

‘In naam der wetenschap, welkom!’
Vanaf de trap naar het appartement van Piehl overzag Schillings de menigte. De drukte deed ook hem duizelen; hij was net weer terug uit Afrika en op zijn laatste ontdekkingsreis had hij soms dagenlang geen mens gezien.
Bij terugkomst had zijn vriend Heck hem op het bestaan van dit waanzinnige paard geattendeerd: ‘Wat is dat voor een Blödsinn, die zwendel moeten we ophelderen, da müssen wir doch hin!’ Schillings, de grootste scepticus van de twee, ging meteen op pad en was na slechts enkele bezoeken Hans’ grootste pleitbezorger geworden. Dus natuurlijk: toen Von Osten hem had gevraagd om deze middagsessie te presenteren, had hij meteen ingestemd. Uiteraard. De oude man moest zich volledig op het paard kunnen concentreren. En met alle respect, zo vertelde hij zijn vrienden die zich afvroegen waarmee hij zich, met zijn reputatie, in godsvredesnaam inliet: je kon de leiding van zo’n bijeenkomst met goed fatsoen niet overlaten aan zo’n oude brompot van een man.
Von Osten stond op zijn gebruikelijke plaats, rechts van het paard, naast het telraam en het schoolbord. Hij plukte nerveus aan zijn baard, de drukte overtrof alle verwachtingen, ze moesten maar eens beginnen.
Schillings knikte, schraapte zijn keel en wees met een theatraal gebaar naar man en paard. ‘Dames en heren, ik stel u voor: Hans en zijn toegewijde leraar!’
Het geroezemoes verstomde onmiddellijk. Von Osten boog nederig het hoofd. Alleen het zachte briesen van het paard was nog te horen.
‘Dames en heren. Wat u hier vanochtend gaat zien lijkt een ongelofelijk schouwspel, maar is geen circusact. Nee, dames en heren, het is het verbijsterende bewijs van het feit dat intelligentie niet is voorbehouden aan de menselijke soort alleen! Dankzij Herr Von Osten bent u daar vandaag getuige van!’
Gerommel steeg op uit de massa. Kleine opgewonden damesgilletjes en brombassen vol ongeloof. Een spitse vrouw sloeg nerveus een kruis.
‘Het is iets met elektriciteit,’ gromde een dikbuikige heer tegen zijn buurman. ‘Let maar eens op, ondergrondse elektriciteit.’
‘Kunnen we beginnen, Wilhelm?’
Alle gezichten draaiden zich naar Von Osten, die met één hand het paard losjes bij de teugel hield en met de andere een groot cijfer op het schoolbord krijtte.
Zeven.
De oude man pakte zijn stok en wees naar het cijfer op het bord. ‘Hans, hoeveel is dit?’ Zijn stem klonk ferm, zoals je het van een zelfverzekerde dompteur verwacht.
In het publiek begon een vrouw zenuwachtig te giechelen.
‘Belachelijke Pferdenschwindel,’ siste een heer tussen zijn tanden.
‘Ik zweer het je,’ grauwde een ander. ‘Hij doet iets met zijn hoed, het is die vilthoed van hem, wat ik je brom.’
Von Osten richtte zijn blik op het rechter voorbeen van zijn paard, en ook de ogen van het publiek fixeerden zich op die ene hoef. Hij tikte nogmaals met de stok op het schoolbord, bij de zeven. ‘Hans, toe. Hoeveel?’
Het paard begon op de keien te stampen en iedereen telde in stilte mee.
Eén, twee…
Het werd doodstil. Er was alleen nog het geluid van hoefijzer op steen.
Drie, vier…
De dames in het publiek strekten de hals. Vanuit hun staande kragen piekten losse krulletjes tevoorschijn die zich die ochtend niet in de wrong hadden laten kappen; niets van dit wonder wilden ze missen.
Vijf, zes…
Wie niet zo gelukkig was dat hij vooraan stond, gluurde zo goed mogelijk tussen halzen en kapsels door, langs schouders heen, wankelend op zijn tenen.
Zeven. De hoef hield stil.

 

Copyright © 2014 Pauline Genee

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum