Leesfragment: Een van ons

27 november 2015 , door Åsne Seierstad
| |

Åsne Seierstads nieuwste boek Een van ons gaat over de massamoord op het Noorse eiland Utøya en de man erachter: Anders Breivik. De Nederlandse vertaling door Paula Stevens is zojuist verschenen. Wij publiceren een uitgebreid leesfragment. 'Hij liep met bedaarde passen door de heide. Zijn laarzen zonken diep weg in de aarde, vertrapten grasklokjes, rolklaver en vlinderbloemen. Een paar vermolmde takken braken onder zijn voeten. Tot dusver had hij tweeëntwintig mensen vermoord op het eiland.'

NB: Op 14 december zal Maarten Huysen Åsne Seierstad over Een van Ons interviewen in het NRC Café.

Noorwegen: een van de landen met de laagste moordcijfers ter wereld. Veel jongeren hebben nog nooit een geweer horen afgaan. Degenen die daar op 22 juli 2011 wel mee werden geconfronteerd, kunnen het niet allemaal meer navertellen. 77 mensen kwamen om op het Noorse eiland Utøya. De man die hiervoor terechtstaat is de 32-jarige Anders Behring Breivik. Åsne Seierstad woonde de rechtszaak bij en luisterde naar de ooggetuigen, artsen, politie, advocaten, psychiaters en de familie van de dader en de slachtoffers. Hoe zijn ze geworden wie ze zijn, of waren?

Proloog

Ze rende.
De helling op, over het mos. Haar rubberlaarzen zakten weg in de zompige modder. De bosgrond gorgelde onder haar voeten.
Ze had het gezien.
Ze had gezien dat hij schoot en dat een jongen in elkaar zakte.
'Wij gaan vandaag niet dood, dames', had ze tegen de twee meisjes gezegd die naast haar stonden. 'Wij gaan vandaag niet dood.'
Nu klonken er meerdere schoten. Snelle knallen, een pauze. Toen een nieuwe serie.
Ze had het Liefdespad bereikt. Overal renden mensen in het rond, op zoek naar een plek om zich te verstoppen.
Een roestige, scheefhangende afrastering volgde het pad naar boven. Aan de andere kant van het gaas stortten de steile klippen zich in de Tyrifjord. De wortels van een paar lelietjes-van-dalen klampten zich vast aan de rotswand, het was alsof ze recht uit de rotsen groeiden. Ze waren uitgebloeid en de bladkelken waren gevuld met water, dat over de stenen sijpelde.
Vanuit de lucht zag het eiland er groen uit. De kronen van de hoge sparren vervlochten zich met elkaar. Ranke loofbomen met tengere takken rekten zich uit naar de hemel.
Hier, vanaf de grond gezien, leek het bos iel.
Maar op sommige plekken was het gras zo hoog dat het je bedekte. Uit een rotswand staken richels, als schilden waar je onder kon kruipen.
De schoten klonken nu scherper.
Wie schoot er? Met z'n hoevelen waren ze?
Ze kroop heen en weer over het Liefdespad. Ze was niet de enige. Het was nu te laat om weg te rennen.
'We moeten gaan liggen en doen of we dood zijn', zei een jongen. 'Ga in een gekke houding liggen, dan denken ze dat we dood zijn!'

Ze ging liggen, haar gezicht half naar de grond gewend. Er kwam een jongen naast haar liggen, hij sloeg zijn arm om haar middel.
Ze waren met z'n elven.
Ze deden allemaal wat die ene jongen zei.
Had hij 'rennen' gezegd, dan hadden ze het misschien op een lopen gezet. Maar hij zei 'ga liggen!'. Ze lagen dicht tegen elkaar aan. Hun hoofden wezen naar het bos en de donkere boomstammen, hun voeten rustten tegen de afrastering. Sommigen lagen in een hoopje bij elkaar, een paar jongens waren half op elkaar gaan liggen. Twee boezemvriendinnen hielden elkaars hand vast.
'Het komt allemaal goed', zei een van de elf.
De ergste wolkbreuk was voorbij, maar de regendruppels sijpelden nog steeds in hun nek, vlijden zich op hun bezwete wangen.
Ze haalden zo min mogelijk adem, probeerden geruisloos te ademen.
Er stond een verdwaalde frambozenstruik op de klip. Vaalroze, bijna witte wilde rozen klampten zich vast aan de afrastering.
Toen hoorden ze voetstappen naderen.

Hij liep met bedaarde passen door de heide. Zijn laarzen zonken diep weg in de aarde, vertrapten grasklokjes, rolklaver en vlinderbloemen. Een paar vermolmde takken braken onder zijn voeten.
Zijn huid was bleek, nat, zijn ogen waren licht. Hij had zijn dunne haar over een beginnend maantje naar achteren gestreken. Zijn bloed zat vol coffeïne, efedrine en aspirine.
Tot dusver had hij tweeëntwintig mensen vermoord op het eiland.
Na het eerste schot was het allemaal gemakkelijk geweest. Het eerste schot had hem moeite gekost. Was bijna onmogelijk geweest. Maar nu liep hij ontspannen rond met het pistool in zijn hand.
Hij bleef staan op het kleine heuveltje dat de elf aan het zicht moest onttrekken. Hij keek kalm op hen neer en vroeg: 'Waar is hij, verdomme?'
Zijn stem was hoog en helder.
Niemand gaf antwoord, niemand bewoog.
De arm van de jongen naast haar lag zwaar rond haar middel. Zij droeg een rood regenjack en rubberlaarzen, hij een geruite korte broek en een T-shirt. Zij had een gebruinde huid, hij was bleek.
De man op de heuvel begon aan de rechterkant.
Het eerste schot ging door het hoofd van de jongen die aan het uiteinde van de rij lag.
Toen richtte hij op haar achterhoofd. Haar golvende, kastanjebruine haar glinsterde in de regen. De kogel ging dwars door haar hoofd, haar hersenen in. Hij schoot nog een keer. Ditmaal op haar kruin. Ook die kogel ging door haar hersenen, en verder door haar hals naar haar borstholte, bleef steken bij haar hart. Het bloed werd naar buiten gepompt. Het stroomde langs het jonge lichaam, drupte op het pad, maakte de dennennaalden nat en verzamelde zich in kleine ondiepten in het pad.
Een paar seconden later werd de jongen die haar vasthield geraakt. Het schot ging door zijn achterhoofd. De kogel versplinterde toen hij huid, weefsel, bot raakte. De splinters raakten de kleine hersenen en verbrijzelden de hersenstam.
Zijn hart bleef stilstaan.
Er sijpelde een beetje bloed uit zijn hoofd.
Het bloed vermengde zich met het regenwater en trok weg in de aarde.

Er ging een mobieltje af in een jaszak. Een ander piepte dat er een sms was binnengekomen.
Een meisje fluisterde 'nee', met een zachte, nauwelijks hoorbare stem, toen ze in haar hoofd werd geraakt. Haar langgerekte 'neeeeee' werd steeds zwakker en ebde weg.
De schoten kwamen met een paar seconden tussenruimte.
Zijn wapens hadden een laservizier. Zijn pistool zond een groene straal uit, zijn geweer een rode. De kogels raakten precies de plek waar de straal op wees.
Een meisje dat de op een na laatste in de rij was, gluurde naar de modderige, zwarte laarzen. Op de achterkant van de hak zaten ijzeren sporen, die zich bijna in het pad boorden. Op zijn broek zat een reflecterende bies, met een blokjespatroon.
Ze hield de hand van haar hartsvriendin vast. Hun gezichten waren naar elkaar gewend.
Er werd een schot afgevuurd, dat ging door de kruin, de schedel en de frontaalkwab van de blondste van de twee. Stuiptrekkingen schokten door haar lichaam, tot in haar hand.
Zeventien jaar is niet echt een lang leven, dacht het meisje dat achterbleef.
Toen klonk er weer een schot.
Het schot gierde in haar oor, rukte haar hoofdhuid open. Er stroomde bloed over haar gezicht en haar handen, waar haar hoofd op lag.
De jongen naast haar fluisterde: 'Ik ga dood.'
'Help me, ik ga dood, help me', smeekte hij.
Zijn ademhaling werd steeds zachter, tot er geen geluid meer klonk.
Ergens midden in het groepje klonk een zwak gejammer. Zacht gekreun en wat rochelende geluiden. Toen alleen nog zacht gepiep. Ten slotte was het volkomen stil.
Er waren elf kloppende harten geweest op het Liefdespad. Nu klopte er nog maar een.

Een eindje verderop bedekte een paal een gat in de afrastering. Er waren al heel wat jongeren door de kleine opening gekropen, en verder de steile rotswand naar beneden.
'Meisjes eerst!'
Een jongen probeerde iedereen naar beneden te helpen. Toen de schoten vanaf het pad klonken, sprong hij zelf ook naar beneden, over nat zand en stenen en grind heen.
Onder een uitstekende rotsrichel zat een meisje met golvend haar. Ze zag hem springen en riep zijn naam.
Hij bleef staan toen zijn voet de grond raakte, keek om zich heen.
'Kom hier zitten!' riep ze.
Onder de richel zaten al veel mensen. Ze kropen dichter bij elkaar, maakten plaats. Hij ging naast haar zitten.
Ze waren elkaar de avond ervoor tegengekomen. Hij kwam uit het noorden, zij uit het westen.
Hij had haar tijdens het concert op het podium getild. Ze hadden over het Liefdespad geslenterd, hadden gerust bij Nakenodden. De julinacht was donker geweest. Ze had zijn trui geleend. Toen ze de laatste helling naar het tentenkamp op liepen, had hij haar gevraagd of ze hem op haar rug wilde dragen, hij was zo moe. Ze had gelachen. Maar ze had hem gedragen. Om hem dicht bij zich te hebben.

De moordenaar schopte tegen de elf op het pad om te kijken of ze dood waren. Hij had nauwelijks twee minuten nodig gehad om hen neer te schieten.
Hij was hier klaar en liep verder over het Liefdespad.
Onder zijn uniform hing een medaillon aan een zilveren ketting, een rood kruis op wit email. Het kruis werd omkranst door een ingewikkeld zilveren motief, een ridderhelm en een doodshoofd. Het sloeg tegen het kuiltje in zijn hals toen hij met vastberaden, rustige passen verder liep en om zich heen keek. Het iele bos aan de ene kant, de afgrond achter de afrastering aan de andere.
Bij de paal bleef hij staan. Hij keek eroverheen, langs de steile rotswand.
Er stak een voet onder een richel vandaan. Hij zag wat kleuren in een bosje.
De jongen en het meisje onder de richel hielden elkaars hand stijf vast. Toen ze de zware voetstappen halt hoorden houden, deed zij haar ogen dicht.
De man in het uniform tilde zijn geweer op en richtte op de voet.
Hij haalde de trekker over.
De jongen schreeuwde en zijn hand gleed uit de hare. Zand en steentjes spatten in haar gezicht.
Ze deed haar ogen open.
Hij stuiterde naar beneden. Viel hij, sprong hij, ze wist het niet. Zijn lichaam werd verder naar beneden geslingerd toen een volgend schot hem in zijn rug trof. Hij zweefde door de lucht.
Hij landde bij de waterkant. Daar bleef hij liggen, over een grote steen hangend. De kogel had zijn jack, de trui die hij haar gisteren had geleend, zijn long en zijn borstkas doorboord en scheurde toen zijn halsslagader open.

De man op het pad joelde.
'Vandaag gaan jullie er allemaal aan, marxisten!'
Hij tilde zijn wapen weer op.

Pis op de trap

Wat een etterbakje, dacht een jonge moeder uit de andere portiek toen ze voor de zoveelste keer Anders gedag probeerde te zeggen. Hij gaf nooit antwoord, draaide zich om en ontweek haar.
Dan niet, dacht de moeder en ze liep verder.
Als je het spel van de kinderen volgde, viel je de jongen op die zich meestal afzijdig hield. Hij was de toeschouwer, die nergens aan meedeed, die langs de kant stond. Maar de bedrijvige ouders hadden meestal hun handen al vol aan het in de gaten houden van hun eigen kroost. Het wemelde van de kinderen op de grasveldjes en in de autoluwe straten tussen de flats van Silkestrå.
Op een dag gebeurde er iets nieuws in de wijk. Een flink aantal leegstaande appartementen werd opgekocht door de gemeente Oslo en aan vluchtelingengezinnen toegewezen. Asielzoekers uit landen als Iran, Eritrea, Chili en Somalië namen hun intrek in het blauwe blok, het groene blok en het rode, en al snel sijpelde de geur van knoflook, kurkuma, piment en saffraan door de openstaande balkondeuren.
Tot het begin van de jaren tachtig was Skøyen een spierwitte wijk geweest. Slechts weinig buitenlanders hadden de weg naar Noorwegen gevonden. In het begin van de jaren zeventig woonden er minder dan duizend niet-westerse immigranten in Noorwegen. In 1971 werden de eerste Pakistaanse gastarbeiders uitgenodigd door de Noorse staat omdat het land gebrek had aan arbeidskrachten. Zeshonderd eenzame mannen kwamen dat jaar naar Noorwegen om er aan de slag te gaan en het werk aan te nemen dat de meeste Noren niet wilden doen. Maar die gastarbeiders kwamen niet in Skøyen wonen. Ze woonden in kleine, armetierige kamertjes in de meer vervallen wijken van de stad.
In de jaren tachtig kwamen de eerste asielzoekers. Vluchtelingen die aan de Noorse grens verschenen en om bescherming vroegen. Dat was nog niet eerder gebeurd. In 1983, het eerste jaar dat het gezin Behring Breivik in Silkestrå woonde, kwamen er honderdvijftig asielzoekers naar Noorwegen. Het jaar erop kwamen er driehonderd. Weer drie jaar later waren het er bijna drieduizend.
Op de verdieping onder Anders kwam een Chileens gezin te wonen. De ouders waren de vervolging door Augusto Pinochet ontvlucht en na een jaar in het asielzoekerscentrum van Oslo was hun een appartement in Silkestrå toegewezen. Wenche was de eerste die bij hen voor de deur stond, met een warm 'welkom' en aan elke hand een kind.
Anders had een zwak voor de jongste dochter van het gezin, een klein meisje met krullend haar, twee jaar jonger dan hijzelf. Laten we haar Eva noemen.
Al snel hobbelde ze overal achter de jongen van de tweede verdieping aan. En híj ontdooide in gezelschap van het nieuwe meisje, hij werd spraakzamer en leerde haar elke dag nieuwe Noorse woorden. Bij het Latijns-Amerikaanse gezin voelde hij zich op zijn gemak.
Eva ging naar dezelfde crèche in het Vigelandspark, en toen Anders naar de basisschool ging, terwijl zij nog twee jaar op de crèche te gaan had, wachtte hij haar elke middag na schooltijd op.
Op de Smestadschool was Anders voornamelijk alleen. Het was een school voor de rijken, de kinderen met vaders met gestreken overhemden, fraaie dubbele namen en villa's met grote tuinen. Prins Harald had hier na de oorlog op school gezeten, en later zijn kinderen, Haakon Magnus en Märtha Louise. Kroonprins Haakon Magnus was een paar jaar ouder dan Anders en verliet de school in het jaar dat Anders er begon.
Dit was een donkerblauw, ultrarechts gedeelte van Oslo, en de bewoners hadden in hoge mate bijgedragen aan de verkiezingsoverwinning van rechts in 1981. Die had een golf van privatiseringen tot gevolg, en het loslaten van de huizenprijzen. De prijzen van gewone appartementen gingen al snel een paar keer over de kop.
In de lente van 1986, het jaar waarin Anders Behring Breivik naar de Smestadschool ging, kwam de Arbeiderparti weer aan de macht. Kåre Willoch, de premier van Høyre (Rechts), maakte de verhoging van de benzineprijs tot een kabinetskwestie, maar kreeg geen steun van de Fremskrittsparti.
Opeens was Gro Harlem Brundtland weer premier, maar ditmaal had ze meer tijd gehad om zich voor te bereiden. Ze werd de eerste regeringsleider ter wereld die haar nieuwe kabinet samenstelde uit bijna evenveel vrouwelijke als mannelijke ministers: acht van de zeventien.
Dit was een nieuwe Arbeiderparti, een partij die zich aan de tijdgeest had aangepast en die veel van de economische veranderingen die de rechtse regering van Kåre Willoch had ingezet, doorvoerde.
Brundtlands politiek gaf Noorse vrouwen rechten waar weinig landen aan konden tippen, of misschien wel geen enkel land. Pragmatisch als ze was, wilde ze het leven voor vrouwen - en mannen - gemakkelijker maken. Het zwangerschapsverlof werd uitgebreid, er werden meer crèches gebouwd, alleenstaande ouders kregen meer rechten, en er kwam meer aandacht voor de gezondheid van vrouwen en kinderen. In het kielzog hiervan diende zich een hele stroom zelfbewuste vrouwen aan die hun stempel op de maatschappij wilden drukken.
Niet iedereen was daar blij mee. Staatsfeminisme werd voor sommigen een scheldwoord. Een matriarchaat, klaagden anderen. De vaginastaat, zou het later genoemd worden. Hoe dan ook, Gro Harlem Brundtland was de politica die meer dan wie ook haar stempel op Noorwegen drukte tijdens Anders' schooltijd.
Anders groeide zelf ook op in een feminiene wereld, die bestond uit zijn moeder, zijn zus en Eva. Het was leuk om met Anders te spelen, vond Eva, een poosje. Want Anders wilde altijd bepalen wat ze speelden. Alleen als ze bij haar thuis waren, had zij ook een stem in het kapittel. Dan bouwden ze een hut in de woonkamer, speelden met haar poppen of hingen wat rond in de keuken, bij haar ouders. Als ze bij Anders waren, speelden ze nooit daar waar zijn moeder was. Bij hem mochten ze niet in de woonkamer spelen, die altijd pijnlijk netjes was, en ook niet in de keuken. Ze mochten alleen op zijn kamer zitten, en dan met de deur dicht. Daar had Anders zijn speelgoed staan, keurig uitgestald in de kast. Wenche had het liefst dat ze naar buiten gingen. Want Anders' moeder hield van rust.
Toen het meisje na verloop van tijd ook met andere kinderen probeerde te spelen, trok Anders haar weg, hij wilde haar voor zichzelf hebben. Hij was het liefst alleen met haar.
Maar af en toe nam de groep het over. Er waren zo veel kinderen in Silkestrå dat het moeilijk was je met z'n tweeën af te zonderen. In de kelder was een ruimte waar een paar ouders tafeltennistafels hadden neergezet. De kinderen namen daar hun cassettespelers mee naartoe en dansten op Michael Jackson, Prince en Madonna, en later op rapmuziek. Anders vond een vast plekje in de kelder. Hij zat altijd op de ventilatiebuizen in de hoek, speelde of danste niet mee. Vanaf die plek had hij het overzicht, kon hij in alle rust zitten. In het hoekje stonk het naar pis. Als die stank zich door de kelder verspreidde, kreeg Anders steevast de schuld. 'Het stinkt naar pis, dat is Anders!' lachten de anderen.

De mieren hadden een vast paadje vanaf het grasveld, over het asfalt, lang de rand van het voetpad, over een rooster en dan de trap op. Daar zat Anders te wachten.
'Jij gaat dood!'
'Jij bent er geweest!'
Hij pakte ze een voor een, drukte ze plat met zijn vingers. Soms met zijn duim, soms met zijn wijsvinger. Hij maakte ze stuk voor stuk dood. 'Jij en jij en jij en jij!' zei hij, de heerser over dood en leven, op de trap.
De kleine meisjes vonden hem eng. Hij was zo fel, en hij was gemeen tegen dieren. Hij had een poosje een paar ratten in een kooitje gehad, die hij kwelde met pennen en potloden. Eva zei dat hij ze volgens haar pijn deed, maar hij luisterde niet. Anders ving hommels, duwde ze onder water met behulp van een zeef en keek toe hoe ze verdronken en doodgingen. De volwassenen in Silkestrå die huisdieren hadden, maakten hun kinderen duidelijk dat Anders niet in de buurt van hun kat of hond mocht komen. Als iemand een jong hondje of poesje had gekregen, was Anders vaak de enige die niet werd uitgenodigd om dat te komen bewonderen en aaien.
Na verloop van tijd kreeg Eva steeds meer het nare gevoel dat er iets mis was. Maar ze durfde niet tegen haar ouders te zeggen dat ze eigenlijk niet meer met Anders wilde spelen, want haar moeder en Wenche waren inmiddels goede vriendinnen. Wenche leerde hun hoe ze zich moesten aanpassen aan het leven in Noorwegen en gaf hun de oude kleren van Anders en Elisabeth.
Eva vertelde haar ouders niet dat Anders de rozen van de buren had afgeknipt zodat er alleen nog kale stelen stonden, dat hij stenen door openstaande ramen naar binnen gooide en dan wegrende, dat hij de kleinere kinderen pestte en treiterde, vooral nieuwe kinderen die de taal nog niet genoeg machtig waren om zich te verweren. Als iemand begon te huilen, verkneukelde hij zich, dan schitterden zijn ogen. Verder keek hij meestal ernstig.
Een van zijn slachtoffers was een tenger jongetje uit Eritrea. Anders had een keer een kleed gevonden, daar wikkelde hij het jongetje in en sprong toen op de rol op en neer. 'Niet doen, dat doet pijn!' riep Eva. Maar ze bleef staan toekijken.
Er was maar één ding dat Anders niet kon verdragen. Terechtgewezen worden. Dan verdween hij. De andere kinderen bleven achter en kregen op hun kop omdat ze appels hadden gestolen of belletje hadden getrokken. Pas als alles veilig was, kwam Anders weer tevoorschijn.
Eén keer wist hij zich niet snel genoeg uit de voeten te maken en werd hij betrapt door mevrouw Broch. Als wraak voor de uitbrander die hij van haar kreeg, piste hij daarna op haar deurmat. Hij piste op haar krant. Hij piste in haar brievenbus. Later piste hij ook in haar kelderberging. Sindsdien kreeg hij de schuld van de weeïge pislucht in de kelder.
Een van zijn slachtoffers was een geestelijk gehandicapt meisje. Op een dag wreef Anders een rotte appel in het gezicht van haar lievelingspop, net toen haar vader voorbijkwam. 'Als je mijn dochter nog één keer lastigvalt, hang ik je op aan de waslijn in de kelder', schreeuwde de vader.
Anders nam die woorden ter harte. Dreigementen van een vader, daar had hij respect voor. Hij zou nooit meer een vinger naar het meisje uitsteken.

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum