Leesfragment: Een vrouw op 1000 graden

27 november 2015 , door Hallgrímur Helgason
| |

11 maart verschijnt de Nederlandse vertaling van Een vrouw op 1000 graden van Hallgrímur Helgason. Wij publiceren voor.

'Het was altijd goed te weten dat de handgranaat in mijn handtas zat als het ’s avonds laat werd en een of andere hufter mij zo nodig naar huis wilde brengen.
Nu heb ik hem in mijn nachtkastje of tussen mijn afgetakelde benen en dan lig ik op dat Duitse staalei als een naoorlogse kip die vuur hoopt uit te broeden.'

De tachtigjarige Here zit met een handgranaat, een slof sigaretten en een laptop in haar garage, surft op het web en betaalt haar laatste schulden. Ze heeft besloten dat ze nog voor de kerst gecremeerd wil worden. Terwijl ze wacht tot de oven 1000 graden heeft bereikt, blikt ze terug op een veelbewogen leven dat haar alle hoeken van de Europese geschiedenis liet zien. Een tegendraads meesterwerk vol IJslandse geestigheid.

1

Model 1929

2009

Ik woon hier in m’n eentje in een garage, samen met een laptop en een oude handgranaat. We hebben het heel gezellig. Het bed is een ziekenhuisbed en ander meubilair heb ik niet nodig, behalve een toilet, waar ik een hekel aan heb en liever niet wil gebruiken. Het is een pokkenafstand erheen, de hele weg langs mijn bed en dan nog eens zo ver naar de hoek. De Via Dolorosa noem ik die weg, waar ik me driemaal per dag als een of ander reumatisch spook moet heen slepen. Ik droom van ‘ondersteek & katheter’, maar het aanvraagformulier ervoor zit vast in het systeem. Er is overal constipatie.
Er zijn maar een paar ramen, maar de wereld komt via het computerscherm bij me binnen. E-mails komen en gaan en het gezegende Facebook wordt net zo lang als het leven zelf. Gletsjers smelten, presidenten worden zwarter en de mensen huilen om het verlies van hun auto’s en huizen. De toekomst wacht aan de lopende band met spleetogen en een grijns van oor tot oor. Ja, ja, vanuit mijn witte bed volg ik alles. Ik lig erbij als een nutteloos lijk en wacht óf op de dood óf dat zij verschijnt met de levensverlengende spuit. Ze komen me tweemaal per dag opzoeken, de meisjes van de Reykjavikse thuiszorg. Die van de ochtenddienst is een schat, de heks van de namiddag heeft koude handen en mondgeur en ze leegt met een zuur gezicht de asbak.
Als ik mijn oog naar de wereld afsluit, het licht van de lamp boven me uitdoe en het herfstdonker de garage laat vullen, kan ik door een klein raam hoog in de muur de beroemde Vredeszuil zien. Dus nu is wijlen John Lennon een licht over IJsland geworden, net zoals de woudgod in het gedicht van Ovidius, en hij verlicht tijdens lange nachten de zwarte sond. Zijn weduwe was zo aardig hem loodrecht in mijn blikveld te plaatsen. Ja, het is mooi in te dommelen bij een overleden vlam.
Je zou natuurlijk kunnen zeggen dat ik mijn tijd uitzit als een of andere oldtimer die zijn taak heeft volbracht, en ooit zei ik het zo tegen Gudjon; hij en Dora zijn het echtpaar die voor 65.000 kronen per maand de garage aan mij verhuren. De goeie Gudjon moest lachen en doopte mij Oldsmobile. Ik surfte op het internet en vond een foto van een Oldsmobile Viking model 1929. Om je de waarheid te zeggen wist ik niet dat ik zo verdomd oud was. Het ding zag eruit als een opgefokte paardenkoets.
Ik lig al acht jaar in deze garage en ben die hele tijd aan het bed gekluisterd vanwege longemfyseem, iets wat me al driemaal zoveel tijd heeft achtervolgd. Ik kan me nauwelijks bewegen, want de minste beweging kan me de adem ontnemen, dus ik stik bijna, hetgeen geen prettig gevoel is, ik ben de ‘niet-begraven ergernis’ zoals men het in vroeger tijden noemde. Dit heb ik gekregen dankzij decennialang roken. Ik heb sinds de lente van 1945 gerookt, toen een Zweedse man met wratten mij met het wondermiddel sigaret liet kennismaken. En de gloed ervan is nog steeds een bron van vreugde. Ze hebben me een zuurstofmasker aangeboden, met een bijbehorende neussonde om de ademhaling te verlichten, maar om zo’n persluchtcilinder te krijgen werd mij verordonneerd om het roken op te geven ‘vanwege brandgevaar’. Mij werd met andere woorden de keuze gegeven tussen twee gentlemen: de Rus Nicotine en de Britse Lord Oxygen. Het was een makkelijke keuze.
Daarom haal ik adem als een goederentrein en het toiletbezoek blijft mijn dagelijkse kwelling. Daar jaag ik mijn kleine Leeuwerik vrolijk naar binnen en ik geniet ervan haar maagdelijke straal te horen. Ze is mijn steun en toeverlaat. Thuis op de Svefneilanden was er een grot bij zee die het Knapenschuurtje werd genoemd en die sinds eeuwen als schijthuis voor de kerels dienstdeed. De weg erheen heette de Gravenkloof en je behoefte doen heette ‘de graaf onthoofden’. Onze voorvaders hielden van een grapje. Ach, ik spring van de hak op de tak en de hak of de tak springt op mij. Als je een heel internet aan belevenissen achter de rug hebt, een scheepslading vol dagen, dan is het moeilijk de boel te sorteren en het een van het ander gescheiden te houden. Alles wordt mettertijd plotseling één pot nat. Of ik herinner me opeens alles tegelijk óf ik herinner me helemaal niets.
Ach ja, het maatschappelijke stelsel is natuurlijk ingestort, beste landgenoten, een jaar geleden is dat gebeurd. Mijn zoon Magnus kreeg de inslag van de bank in zijn achtertuin, een groot rotsblok dwars door zijn nieuwe zonneterras en een behoorlijke steen door zijn voorruit. Maar alles is natuurlijk subjectief. De verpleegsters en Dora hebben me verteld dat de stad er nog steeds onbeschadigd bij staat. In Reykjavik valt de ondergang niet echt te zien, in tegenstelling tot Berlijn, waar ik op het einde van de oorlog als jonge vrouw rond klauterde. Ik weet niet wat beter is, in het echt of op de pof instorten. Maar ik weet wel dat het zelfvertrouwen van mijn Magnus in rook is opgegaan als de lucht uit een ballon, en daar was al niet veel van over nadat zijn ex met een andere vent lag te pompen. Magnus werkte bij de kb-bank en hij had zijn koers aan het geflakker van zijn computerscherm gekoppeld, een of andere rode curve die hij me ooit vol trots liet zien. Er lag ontegenzeggelijk een fraaie gloed over, mooi als een vlam in de open haard, maar net zo vluchtig.
Zelf kon ik alleen maar tevreden zijn over de crash. Ik was al die jaren van hoogconjunctuur aan mijn bed gekluisterd, liet de hebzucht uiteindelijk al mijn spaargeld opvreten en daarom kon ik er niet rouwig om zijn te zien hoe alles in vlammen opging, per slot van rekening laat geld mij koud. We verdoen ons leven om iets voor de oude dag opzij te leggen, maar als die uiteindelijk komt, heb je geen andere buitenissige droom dan liggend te mogen pissen. Laten we wel wezen: het was natuurlijk leuk geweest als ik een Duits jongetje had kunnen aanschaffen om hem hier halfnaakt bij kaarslicht te laten staan en voor deze bejaarde matrasfeeks Schiller te declameren, maar de versvleeshandel is hier te lande absoluut verboden, dus het heeft geen zin daarover te treuren.
Ik heb dus niet meer dan een paar weken te leven, met twee sloffen Pall Mall, een laptop en een handgranaat, en ik heb het in mijn leven nog nooit zo goed gehad.

2

Feu de Cologne

2009

De handgranaat is een oud Hitlerei dat ik in de laatste wereldoorlog toevallig heb gekregen en dat mijn hele leven door dik en dun bij me is gebleven, door al mijn zure en taaie huwelijken. En nu zou het eindelijk een goed moment zijn om hem te gebruiken, als de veiligheidspin niet vele jaren geleden was afgebroken, op een van de slechtere dagen van mijn leven. Het is natuurlijk geen aangename manier van sterven om een vuurstorm in je armen te krijgen die je hoofd eraf rukt. Bovendien is na al die jaren die lieve kleine bom mij heel dierbaar geworden. Het zou ook jammer voor de kleinkinderen zijn hem niet in een zilveren schaal op de buffetkast te mogen bewonderen.
Meine geliebte Handgranate is mooi in al zijn valsheid, hij ligt goed in de hand en koelt met zijn ijzeren mantel, gevuld met vrede, mijn bezwete handpalm af. Dat is namelijk het vreemde met wapens: voor degenen die ervóór staan kunnen ze uiterst onaangenaam zijn, terwijl degenen die ze in de hand houden, ze veel troost bieden. Ooit, vele steden geleden, liet ik mijn levensei per ongeluk in een taxi liggen en ik was behoorlijk over mijn toeren tot ik hem na eindeloze, fanatieke telefoontjes met de taxicentrale terugkreeg. De taxichauffeur stond als een angsthaas op de trap zijn grijze massa te pijnigen terwijl hij vroeg: ‘Is dat niet een oude handgranaat?’
‘Nee, dit is een sieraad. Heb je nog nooit de eieren van de tsaar gezien?’
Ik heb hem in ieder geval lang in mijn sieradenkistje bewaard. ‘Wat is dat?’ vroeg Bæring van de Westfjorden ooit toen we op weg waren naar de feestzaal in hotel Saga. ‘Dat is parfum, Feu de Cologne’ ‘Echt waar?’ zei de zeeman verbluft. Mannen zijn voor sommige dingen heel bruikbaar, maar snel van begrip zijn ze niet.
Het was altijd goed te weten dat de handgranaat in mijn handtas zat als het ’s avonds laat werd en een of andere hufter mij zo nodig naar huis wilde brengen.
Nu heb ik hem in mijn nachtkastje of tussen mijn afgetakelde benen en dan lig ik op dat Duitse staalei als een naoorlogse kip die vuur hoopt uit te broeden. En hij kan zeker geen kwaad bij al dat slappe gedoe van onze huidige samenleving, volledig verstoken van geweld. Het zou voor iedereen eens goed zijn de voorgevel van je huis kwijt te raken, het brandende geknetter van een kind te horen of toe te zien hoe je geliefde in de rug wordt geschoten. Ik heb mijn hele leven niet goed met mensen op kunnen schieten die nog nooit over een lijk heen hebben hoeven stappen.
Zou-ie misschien ontploffen als ik hem op de grond smijt? Handgranaten houden van stenen vloeren hoorde ik ooit iemand zeggen. Ja, natuurlijk zou het fantastisch zijn om met een knal te verdwijnen en stof en puin achter te laten die dan met mijn rafels vlees worden opgeveegd. Maar voordat ik de lucht in ga veroorloof ik het me mijn leven de revue te laten passeren.

3

Here Björnsson

1929

Ik ben in de herfst van 1929 in een blikken hut in Isafjord geboren. En de eigenaardige naam Herbjörg Maria werd op mij geplakt, een naam die altijd slecht bij mij paste en eigenlijk heel raar is. In die naam is het heidendom en het christendom met elkaar vermengd, als olie met water, en die twee zussen leveren in mij nog steeds slag met elkaar.
Mama wilde me naar haar moeder Verbjörg vernoemen, maar oma wilde daar niets van horen. ‘Ach, je gaat toch niet met dat kind op zee naar de Riffen.’ Volgens haar was het leven in een vissershut, een verbúo, een ellendig hondenleven in vochtigheid en kou, en ze verwenste haar moeder dat ze haar naar die schande had vernoemd. Grootmoeder Verbjörg viste zeventien jaar lang bij de Björneilanden en de Oddbjörnriffen, elke lente, herfst en winter, ‘in elk klotepisweer wat ze daar in dat helse nat hebben uitgevonden en aan land was het nog erger’.
Toen kwam papa met het voorstel, in een brief die hij naar Isafjord stuurde, om van Verbjörg Herbjörg te maken en mama heeft hem nog meer gehaat omdat ze naar hem luisterde. Zelf had ik de voorkeur gegeven aan de naam van mijn overgrootmoeder van moederszijde, de grote Blomey Efemia Bergsveinsdottir van de Björneilanden. Ze was in de geschiedenis van IJsland de enige vrouw met die naam tot de twintigste eeuw, toen ze eindelijk twee naamgenoten kreeg, maar toen lag ze al een halve eeuw onder de grond van Isafjord. Een van die naamgenoten was een kunstweefster die het grootste deel van haar leven in een gammele hut op de Hoogvlakte van Hellir heeft gewoond en de andere Blomey ging jong van ons heen, maar die leeft nog steeds voort in de laatste boerderij op Augngrond en verschijnt af en toe aan mij in de grensstreek tussen droom en werkelijkheid. Zodoende is dat eiland, Bloemeiland, Blomey, lang mijn favoriete eiland van de Breidafjord geweest, ook al heeft zij het nog niet gevonden.
Eigenlijk zouden we net zo goed voor de dood als voor het leven een naam moeten krijgen, en dat we zelf voor de begrafenis en de eeuwigheid op het kruis een naam mogen uitkiezen. Ik zie het al helemaal voor me: ‘Blomey Hansdottir 1929-2009’.
Toentertijd had ook niemand twee namen, behalve mijn schrandere en knappe moeder, die vlak voor mijn geboorte een visioen kreeg: de Moeder Gods verscheen aan haar in een bergkom aan de andere kant van de fjord. Ze zat daar op een rotsknol en was ongeveer honderdtwintig meter hoog. Daarom werd haar naam aan de mijne toegevoegd en een of andere zegening moet het natuurlijk hebben opgeleverd. Ik heb tenminste als een aan het bed veroordeelde bejaarde aan de levensdraad gebungeld.
De naam Maria maakt het strenge Herbjörg zachter, ik betwijfel echter of ooit twee zo verschillende vrouwen hetzelfde leven hebben gedeeld. De een wijdde haar leven aan God, en niemand anders, en de ander aan een heel leger mannen.
Ofschoon het ’t recht van alle IJslandse vrouwen is om het achtervoegsel dochter aan haar naam te krijgen werd ik een zoon. De familie van mijn vaderskant, met van voor naar achter ministers en ambassadeurs, had carrière gemaakt in het buitenland, waar niemand iets anders dan achternamen kende. Zodoende bleef de hele familie met de patriarch verbonden; we moesten allemaal de achternaam van opa Svein dragen – die uiteindelijk de eerste president van IJsland werd. Daardoor kwam het dat niemand zijn eigen naam mocht bedenken en de rest van de familie leverde dus geen ministers of presidenten meer op. Grootvader bereikte de top en het was ons lot, van zijn kinderen en kleinkinderen, om de puinhelling weer omlaag te trippelen. Het is moeilijk aan je ambities vast te houden als je constant aan het afdalen bent. Maar natuurlijk is het ons gelukt het laagland te bereiken en toen ging de weg voor het geslacht Björnsson weer omhoog.
Thuis op de Svefneilanden werd ik altijd Hera genoemd, maar toen ik, zeven jaar oud, voor het eerst met mijn ouders de familie van mijn vader in Kopenhagen bezocht, had de kokkin uit Jutland, Helle, moeite met het uitspreken van die naam en noemde ze mij hetzij ‘Here’ hetzij ‘de kleine Here’. Dit vond mijn verwant Puti (mijn oom Svein) zo ontzettend grappig dat hij me van toen af aan niet anders dan Here noemde. Met etenstijd vond hij het leuk om me bij het avondeten te roepen met: ‘Here Björnsson, aan tafel!’ In het begin deed dat geplaag mij echt pijn, temeer omdat ik er ook jongensachtig uitzag, maar de naam bleef aan me kleven en langzamerhand wende ik eraan. Zodoende werd van een jonge vrouw een mijnheer gemaakt.
Ik baarde veel opzien in de kleine danszaaltjes aan de blauwe sond van Reykjavik als ik in de jaren vijftig na een lang verblijf in het buitenland weer in IJsland opdook: een stralende jongedame met lippenstift en worldly ways, als een kleine Marilyn met achttien heren op sleeptouw en met die naam die haast als een artiestennaam klonk. ‘Onder de gasten bevond zich ook mej. Here Björnsson, de kleindochter van de president van IJsland, die vanwege haar ongedwongen en kosmopolitische charmes overal waar zij kwam de aandacht trok. Here Björnsson is onlangs teruggekeerd na een lang verblijf in New York en Zuid-Amerika.’ Zodoende werd de ongelukkige naam iets wat geluk bracht.

© Hallgrímur Helgason
© vertaling 2014 Marcel Otten

Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum