Leesfragment: Medeweten

18 januari 2014 , door Antjie Krog
| |

Eind januari verschijnt Antjie Krogs dichtbundel Medeweten, uit het Afrikaans vertaald door Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer. Bij ons kunt u nu alvast vier gedichten lezen:

'voor ze een meisje was, was ze een melkhoutboom / de zoute wind onder haar oksels / het melksap in haar leerachtige bladeren / de fijne fijne haartjes op haar takken, de besjes blinkend als inkt'

In deze monumentale bundel vloeien alle thema's uit het eerdere werk van Antjie Krog samen: het vrouw-zijn en ouder worden, de worsteling met de ongelijkheid en het racisme in haar land, en, op een hoger plan, de verhouding tussen mens en universum.

Krog trekt in Medeweten alle registers open - haar stem is afwisselend fel, kwetsbaar en hoopvol.

 

zondagmiddageten

iedereen is thuis
ik kook de wereld als voedsel
is een vermenselijkte wereld
koken is een daad van hoffelijkheid

de keuken dampt in een gouden beslag
van gelach en wijn en specerijen
de navelstreng tussen ons en de wereld
is de casserole – de casserole van oma Dot

in de oven – gevuld met rozemarijn
en teentjes knoflook sist de bout
ieder brandend bos is een heilig bos
maar wie schapenbout opdient is een priester

ik kook rijst alsof ik voor kleine kinderen zorg
met een snufje nootmuskaat prijs ik de schepping
geschrapte wortels beginnen vanbinnen te gloeien
in boter en gember vinden zij hun ware

stem boontjes in witte peper en venkel gedompeld
een slalepel ontbloot een flits van een krent de zacht
klikkende juwelen van naakte olijf kerstomaat en
amandel het diepste wezen van de pompoen komt

op tafel het eten van ’s werelds overvloed
is een dierbare wereld een maaltijd
die overloopt van de verzaligde geluiden
van hartelijkheid ja, eten opdienen is een morele daad

een wederopstanding. mijn uitgelaten gezin schuift aan –
broos opeens in zijn genoegheid zijn on-
beschadigdheid onze allemaalnogbijelkaarheid. we prijzen
de gulle gift als de grote genoegzame Garantie.

Zij die nemen van de aarde staan hand in hand.

(naar Martin Versfeld)

 

mirakel

ik behoor toe aan dit land
het heeft mij gemaakt

ik heb geen ander land
dan dit land

mateloos is mijn liefde voor het land
gecompliceerd gehard en onomwonden

ik geloof niet in wonderen maar
de vreedzame bevrijding van mijn land

was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft
het me bij die weergaloosheid blijft me bij

ik weet dat het land dat nu in protest is ontbrand
eenmalig is vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij

zelfs als alles ineenschrompelt tekortschiet in
duigen valt sneuvelt een karikatuur wordt – als

zand glipt het ogenblik dat ons als pendant van wraak
eenmaal gegund is tussen onze vingers weg

ik behoor toe aan het land
het heeft mij gemaakt

ik heb geen ander land
dan dit land

prikkelbaar beledigd vergooien we elkaar
en vergieten straffeloos elkaars leven

we wilden een toevluchtsoord scheppen voor de armen de gewonen
de helden de lieflijken de getalenteerden de verminkten

maar onze begraafplaatsen blubberen van de veronachtzaamde
geïnfecteerden de vermoorden de verkrachten de diepbedroefden

ik weet dat mijn land eenmalig is
vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij

terwijl we luisteren naar de opgeblazen geluiden
van onze leiders – gortdroog van leegte

mateloos is mijn liefde voor het land
gecompliceerd gehard en onomwonden

we zijn slachtoffers van onszelf aan het worden
gevangen in hebzucht en met een onvermogen tot visie

we hebben geen benul meer van hoe je anders kunt zijn dan
gewelddadig en angstig, dan hardvochtig tegenover elkaar

ik behoor toe aan het land
het heeft mij gemaakt

ik heb geen ander land
dan dit land

mateloos is mijn liefde voor het land
gecompliceerd gehard en onomwonden

ik geloof niet in wonderen maar
de vreedzame bevrijding van mijn land

was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft
het me bij de weergaloosheid ervan

blijft me bij

(naar David Grossman)

 
het oerbeginsel van ruimhartigheid

de wasachtige
manchetknoop van de
orchidee de bittere
snik van kinine
in heilige bast
het oogspattende
wifibereik
van de pauw
zijn nuttig bij het overleven van-
daar het begrip:
survival of
the fittest

maar de aarde blijkt
níét een groot conglomeraat
rivaliserende
ego’s

niets
ontrukt ons
aan de

oogvloed

 
een meisje in de tuin

een meisje speelt onder de melkhoutboom
haar billen wringt ze tussen de knotten
haar ruggetje verstamt in de ruwe bast

ik loop langs de boom en zie haar niet
een kuiltje verschijnt in haar wang
ze weet het en ze weet het ook niet:

voor ze een meisje was, was ze een melkhoutboom
de zoute wind onder haar oksels
het melksap in haar leerachtige bladeren
de fijne fijne haartjes op haar takken, de besjes blinkend als inkt

een meisje speelt in de melkhoutboom
ze bouwt een nestje voor zichzelf
waarin ze twee eitjes legt

een groepje brilvogeltjes motregent over de boom
een kuiltje verschijnt in haar wang
ze weet het en ze weet het ook niet:

voor ze een melkhoutboom was, was ze een brilvogeltje
– dat was dus nadat ze de wind was
haar haartjes groeien uit tot veren
een mugje trekt haar snavel naderbij

in lichtgroen mos en stuifmeelgeel
kwelen haar borst en keel een spierwit
stijf-gesteven kraagje klampt zich aan haar oog vast

een meisje speelt op mijn schoot ‘jij
bent mijn armen’ zegt ze ‘daar hoor ik je hart’
een kuiltje verschijnt in haar wang
als ze zichzelf begint te voeren met mijn hand

een meisje vouwt haar hand open: ‘ik
heb net op tijd een bij uit het water gered
want ik praat Bij’s’ ze weet het en ze weet

het ook niet: hoe ze met haar strakgebonden haren
en boerenvoetjes al deelt in het waarachtige
niemand hoeft haar ooit iets over God te leren

 

© Antjie Krog
© Nederlandse vertaling Robert Dorsman, Jan van der Haar
en Alfred Schaffer/Uitgeverij Podium

pro-mbooks1 : athenaeum