Leesfragment: Schuim

27 november 2015 , door Robert Anker
| |

4 februari verschijnt de nieuwe roman van Robert Anker, Schuim. Wij publiceren voor: '... meldt de Noordzee zich met een stevige deining, windkracht 7 pal uit het westen. Dirk, die weer op het voorbordes staat, zijn pet in zijn jack gestoken want die waait gegarandeerd weg, houdt zich stevig vast aan het hek, buigt zich eroverheen omdat hij meent dat iemand hem iets toeroept, krijgt een zwieper en valt, dat wil zeggen, hij hangt aan beide handen aan de buitenkant van het hek, half op zijn rug gedraaid, heel ongemakkelijk, scherpe pijn in zijn linkerbovenarm, godsamme, wat nu!'

De vader is een Rotterdamse havenbaron, zijn dochter is een wereldberoemde violiste. Zijn schaakvriend is dominee in een achterstandswijk die in toenemende mate als probleem heeft dat hij niet gelooft dat God bestaat – maar hij heeft meer problemen, en alleen de liefde kan hem nog redden: de liefde voor de veel jongere violiste. Is de claim die de vader, een notoire rokkenjager, op zijn dochter legt, ook te beschouwen als liefde? En haar liefde voor de muziek, is die sterker dan die voor haar minnaar? Het drama dat zich in deze roman ontwikkelt, sleept de lezer in even heftige als ontroerende ontwikkelingen mee naar een weergaloos slot.

 

I
Expositie

1
‘Het water is onze beste kameraad’

Op een zonnige maar onstuimige dag in februari trekken de sleepboten Lisette en Dirk een schuimend spoor door het Calandkanaal in de Rotterdamse haven. Rechts schuift de landtong Rozenburg voorbij, voor de schepen uit danst de zon op de golfkopjes naar de altijd wijkende horizon. Op het voorbordes van het schip dat de naam van zijn dochter draagt staat een dienaar van de horizon, als iedere ondernemer: Dirk Wagenaar, korte, compacte gestalte, windjack, oude spijkerbroek, baseballpet stevig op de dikke grijze krullen geduwd. Dirk is directeur-eigenaar van Easytug, een prijsvechter die de strijd heeft aangebonden met de drie grote jongens die de Rotterdamse haven op het gebied van sleepdiensten in hun greep hebben, Smit Internationale, het Duitse Fairplay en Kotug. Echt blij waren ze een paar jaar geleden niet met zijn komst. Er zijn wat stekeligheden gepasseerd, er zou sprake zijn van prijsdumping, er werd gedreigd met de eg, hij werd ineens niet meer uitgenodigd voor de Haring Party, er waren strubbelingen met de ligplaatsen voor de twee schepen en hij kreeg haatmail met bedreigingen van het bekende soort (‘We weten waar je woont’), maar ook preciezer: ‘Zijn de vingers van je dochter goed verzekerd?’
De ironie wil – en dat is smullen voor Dirk – dat de schepen van het type, merk moet je eigenlijk zeggen, ‘Rotortug’ zijn, een voor de hand liggende maar juist daardoor revolutionaire vinding van Ton Kooren, toen nog president van... Kotug. De vinding bestond eruit op de plaats van de scheg een derde roterende scheepsschroef te plaatsen waardoor het schip om zijn as kan draaien als een kermisattractie, vanuit elke hoek kan trekken en zich dus niet eerst in de juiste positie hoeft te manoeuvreren, wat de sleper bij uitstek geschikt maakt om in relatief smalle havenbekkens reusachtige tankers of containerschepen die daar maar net in passen af te meren. Daarbij vergeleken verdwijnen ze in het niet maar toch zijn het geen kleine jongens met een lengte van ruim dertig meter en een breedte van twaalf. Na enig zoeken kon Dirk er twee voor een leuke prijs op de kop tikken in Singapore en een derde is op komst.
Af en toe, zoals nu, vaart Dirk, in het gewone leven directeur en belangrijkste aandeelhouder van de Royal Dussel Group, een groot cargadoorsbedrijf (tegenwoordig spreekt men liever van ‘logistics’), een keertje mee, het echte werk, gewoon tussen de mannen. Als hij een klets boegwater in zijn gezicht krijgt besluit hij ze weer op te zoeken, bovendien begint het litteken naast zijn oog te prikken – ander weer op komst? Hij is soms geneigd te denken dat zijn litteken, gevolg van een vechtpartij, ook ingrijpender wijzigingen aankondigt, wijzigingen die de bedrijfsvoering of zijn privéleven betreffen, nu ja, bijgeloof natuurlijk. Toch denkt hij dat hij op zijn hoede moet zijn als het steekt – meer op zijn hoede...
Hij klimt de trap op naar het bordes om de stuurhut heen en gaat naar binnen.
‘Alles onder controle, Sjoerd?’ Hij slaat de schipper op zijn schouder.
‘Zeker, meneer.’
‘Jezus, hou nou eens op met dat gemeneer, we gaan elkaar aan boord van een sleper toch geen meneer noemen, of wel, Sjoerd?’ Ook binnen Dussel is het Dirk voor, Dirk na, dat wil hij graag, informeel, dat hoort bij zijn generatie, die van de babyboomers, die in de jaren zestig leerden hoe je gezagsaanduidingen moest camoufleren zonder het gezag zelf overboord te zetten, dat wil zeggen, hun eigen gezag, toen ze het eenmaal hadden verworven. Dirk dus.
‘Ben even je achternaam kwijt, die verdomde namen, iets Fries...’
‘Bakema.’
‘Ah, Fries dus!’
‘Nou, ik kom eigenlijk uit Groningen.’
‘Ook goed. Als het maar van boven de rivieren is, als het maar niet uit de generaliteitslanden is.’
‘Sorry, eh, Dirk, maar wat zijn dat?’
‘Limburg en zo. Tachtigjarige Oorlog. Zachte g. Heb jij wel eens een Limburger op een sleepboot gezien? Nou dan.’ De mannen lachen. Een van hen is Kees Wattjes, de man die de tros van het schip naar de lier moet leiden, er zit er een op het voor. en een op het achterdek, kan je dus ook alle kanten mee op.
‘Je noemde net de Tachtigjarige Oorlog,’ zegt Sjoerd. ‘Toen had je de voc, toch? Ik ben wel eens op zo’n nagebouwde schuit geweest, ongelofelijk, dat ze daarmee naar Indie durfden te varen, met zo’n sloep. De helft kwam niet terug, vaak het hele schip niet. Varen was toen echt heel gevaarlijk, ik weet niet of ik het gedaan zou hebben.’
‘Die matrozen moesten wel, anders hadden ze geen werk,’ zegt Dirk. ‘Toch was het water onze beste kameraad, hoor. Maar inderdaad, altijd onbetrouwbaar. Het brengt je overal naartoe maar het jaagt je net zo lief naar de kelder. Het draagt je en verzuipt je . net de liefde! He, Sjoerd?’ Hij slaat hem op de schouder. ‘Hoe is het met je meissie?’
‘Nou, we zijn al zeventien jaar bij elkaar, hoor.’
‘Maar niet getrouwd, toch? Gelijk heb je, vrijheid, blijheid.’
‘Nou, nee hoor, dat hoeft voor ons helemaal niet.’
‘Maar na tien jaar weet je het toch wel? Dan is de seks er toch wel zo’n beetje af? Dan wil je toch wel eens wat anders?’ Sjoerd doet er het zwijgen toe. ‘Anyway, het water heeft Nederland groot gemaakt.’ ‘Ja, de reders.’
‘Bedoel je daar iets speciaals mee, Sjoerd?’
‘Nee hoor, maar dat u meer, jij, aan het water hebt verdiend dan ik is zonneklaar.’
‘Ouwe socialist.’ Tikje op de schouders. ‘Het zal je verbazen, Sjoerd, maar ik ben al mijn halve leven lid van de Partij van de Arbeid.’ Sjoerd knikt een beetje en kijkt voor zich uit. Jan Buisman komt binnenwaaien, de machinist, kop koffie in zijn handen.
‘Ha, die Jan! Ook van het socialisme?’ Dirk.
Kees: ‘Jan heeft meer vertrouwen in de lpf, denk ik. Jan woont namelijk in Parkwijk.’
‘Daar ken ik een dominee,’ zegt Dirk, ‘misschien ken je hem ook wel.’
‘Waarom zou ik? Ik heb niks met het geloof.’
‘En al helemaal niks met de islam, hè Jan?’ lacht Kees. ‘Jan gelooft alleen in Sparta. Nou dat treft, ik ben van Feyenoord, even goeie vrienden.’
Stevige boys, Jan en Kees, zware shag, getaande huid, Kees met een uitgesproken Rotterdams accent, niet don? Sjoerd, rustige man, zit op een draaistoel, zijn rechterhand ligt op de stuurschijf van de achterste rotor, de andere twee doen niet mee, op een drietal klokken kun je hun positie zien. Af en toe klinkt er een krakende stem door de marifoon maar daar reageert niemand op. Dirk informeert bij Sjoerd of de Rotortug nog steeds goed bevalt. Ja, geweldig. Je kunt er zo secuur mee manoeuvreren, hè, je krijgt hem altijd precies waar je hem hebben wilt.
‘Dat zei mijn vrouw ook vannacht,’ zegt Kees, maar gelachen wordt er niet. In plaats daarvan vraagt Dirk hoe het met zijn vrouw is. Ze heeft een halfjaar geleden een lelijk ongeluk gehad en omdat ze drie kleine kinderen thuis hebben en geen familie in de buurt om te helpen, mocht Kees van Dirk zes weken doorbetaald thuisblijven om in het huishouden bij te springen. Redelijk, zegt Kees, ze loopt in huis al zonder krukken, buiten nog wel met een rollator maar het komt weer helemaal goed – zeggen ze. Hij zucht en begint omzichtig een sigaret te draaien. Als hij hem opsteekt gaat Dirk maar weer naar buiten, hij vindt rook niet speciaal vies maar de lucht van zware Van Nelle wel. Zijn litteken steekt als hij de deur opentrekt en een kille wind naar binnen slaat.
‘Wat voor weer krijgen we morgen, Sjoerd?’
‘Regen en hagel. Geniet er nog maar effe van.’ Weer buiten trekt hij zijn pet stevig op zijn hoofd en hij houdt zich goed vast aan het hek. Hij ziet dat ze een bocht naar links maken, richting Yangtzehaven waar het containerschip msc Daniela klaarligt om naar zee te worden gebracht. De Dirk trekt in de binnenbocht zijn baan mee.

Ze passeren een blauw-witte sleper van Fairplay. Dirks schepen zijn zwart met een gele opbouw en in rode schrille letters easytug.
Hij monstert de omgeving. Schuin voor hem Slag de Beer, daarachter de windmolens op Slag Maasmond. Ze naderen nu de Yangtzehaven. Aan de overkant de ro-ro terminal van dfds Tor Line. Er schijnen onderhandelingen te lopen om hem over te doen aan Rhenus Deep Sea. Buurman is Loders Croklaan, de grootste palmolieraffinaderij van Europa, daarnaast gaat Neste Oil binnenkort de meeste biodiesel van Europa produceren, diesel die een CO2-reductie van vijftig procent moet opleveren – zal het de wereld redden? Net als de meeste mensen maakt Dirk zich wel eens zorgen over de toekomst van de wereld maar zijn Jaguar is geen hybride en de duurzaamheidsdoelstellingen van Royal Dussel staan nog niet echt op papier. Het geval wil dat Dirk geen zwartkijker is en de waarheid is dat hij nu, aan boord van de Lisette, zijn hart ophaalt aan de diepgevoelde macht van de industrie in een van ’s werelds grootste havens waar hij, Dirk Wagenaar, toch maar mooi de spin is in een netwerk van verbindingen over de hele aardbol. Daar zag het bepaald niet naar uit toen hij zo’n veertig jaar geleden in de zaak van zijn schoonvader ging werken, zonder ervaring in de scheepvaart, maar dat was geen probleem, N.V. Dussel was een middelgroot bevrachtingsbedrijf dat zich vooral richtte op de binnenvaart, een redelijk overzichtelijk terrein: er was een lading en daar moest een schip bij gezocht worden. Ook de hele papierwinkel was overzichtelijk.
Maar Dussel verkeerde in zwaar weer toen Dirk er kwam, er was zojuist surseance van betaling aangevraagd. Dirk zag meteen de mogelijkheden, handig als hij was en dat was hij al vanaf zijn twaalfde toen hij een autowasserij opzette in de buurt en het werk liet doen door klasgenoten. Op zijn veertiende begon hij een advertentieblaadje dat hij vol schreef met grappige, deels verzonnen artikelen en waarvoor hij zelf de advertenties binnenhaalde bij de buurtwinkeliers. De bezorging liet hij tegen geringe betaling doen door een krantenjongen. En hij had een neus voor handel. Zag hij in de Rakersingel een half gezonken bootje liggen, zocht hij de eigenaar op, bood een tientje, liet hem door een scheepsreparatiebedrijfje opknappen en verkocht hem voor vierhonderd gulden. Het leverde hem een heel leuk zakcentje op waarvan hij op zijn zestiende een nieuwe Kreidlerbromfiets kon kopen voor elfhonderd gulden en weer twee jaar later had hij al zijn eerste auto, tweedehands weliswaar, een Volkswagen Kever. Na de hbs, waar hij zeven jaar over deed, moest hij in dienst, waar hij het tot officier schopte, en daarna was hij een paar jaar gaan varen. In de banen die hij later kreeg, klom hij binnen de kortste keren op naar de hogere echelons. Solliciteren deed hij gewoon door aan te bellen. Hij zocht een aardig bedrijf uit, meldde zich bij de balie of de administratie en vroeg de directeur te spreken, hij had een heel interessante aanbieding. En verdomd, in die tijd lukte dat heel vaak! Hij werd ontboden en na wat inleidende woorden vroeg de directeur wat dan wel die interessante aanbieding was. Ikzelf, zei Dirk. En zo’n directeur bleef dan toch hangen, was nieuwsgierig geworden naar die brutale maar zeker ook innemende snuiter en al was hij dan geen meester in de rechten of econoom (maar economen had je in die tijd nog niet veel), je vóélde gewoon dat die knul wat in zijn mars had en het draaide er vaak op uit dat hij kon beginnen, niet zelden op een plek die hij, Dirk, zelf al lullend had verzonnen. En Dirk lette goed op, leerde veel, tot hij zich begon te vervelen en ergens anders aanbelde. Zo werd hij op zijn zevenentwintigste verkoopdirecteur bij een bedrijf in sportartikelen.
Als je handig bent hoef je niet veel te weten, daar heb je anderen voor. De financiële man daar nam hij mee naar Dussel en met hem ontwikkelde hij een plan dat het bedrijf moest redden maar dat ook hemzelf geen windeieren zou leggen. Ze gingen met de schuldeisers om de tafel zitten en stelden ze voor de keuze: of niks, of een beetje. De grote jongens gingen ermee akkoord dat het restant van hun vorderingen, vaak zo’n zeventig tot tachtig procent, door Dirk werd overgenomen, krap 2,5 miljoen gulden bij elkaar, een fors bedrag in de jaren zestig van de vorige eeuw. De truc was nu om die vorderingen van Dirk op het bedrijf om te zetten in aandelen. Die werden afgestempeld van een nominale waarde van honderd gulden naar vijf gulden. De vijfhonderdduizend stuks die Dirk nu in handen kreeg waren genoeg om de schuld van 2,5 miljoen te schrappen. De surseance werd opgeheven, het vertrouwen in de N.V. Dussel steeg weer snel en de koers kwam binnen enkele maanden uit op zeventig gulden! Zo was de nieuwe mede-eigenaar op zijn zevenentwintigste met 35 miljoen gulden multimiljonair. Is dat een handige jongen of niet?
Hij trouwde met de dochter van Leonard Dussel, Loes, Europees kampioen en winnares van olympisch zilver op de honderd meter vlinderslag.
In de jaren die volgden bouwde Dirk het bedrijf uit tot een moderne cargadoor die niet alleen een schip zocht bij een vracht maar langduriger contacten (en contracten) aanging met partijen all over the world, de taken van de traditionele havenagent overnam, zoals het regelen van loodsen, slepers, ligplaatsen, de inname van voedsel, water en olie voor het schip, het afhandelen van allerlei formaliteiten, maar ook wat Dussel altijd al deed, de organisatie van verder vervoer over de rivieren en nu ook over de weg en hetzelfde gold voor de toevoer van goederen naar het schip in verre havens. Een dagtaak had Dirk daar allang niet meer aan, vandaar dat hij tijd genoeg had voor zijn hobby, zijn speeltje, zijn pesterijtje desnoods, Easytug. Maar het was vooral weer eens wat anders.
Intussen varen ze nu langs de witte tanks van olieterminal mot, een van de grootste ter wereld, die door het felle zonlicht pijn doen aan de ogen. Achter mot ligt de Euromax-terminal met zijn twaalf oranje kadekranen op rij, goed voor een overslag van 2,3 miljoen teu’s per jaar. Voor en onder de kranen ligt msc Daniela te wachten. Toen het een paar jaar geleden opgeleverd werd, was het met zijn 366 meter en een capaciteit tot veertienduizend teu’s het grootste containerschip ter wereld. Rustig naderen de Lisette en de Dirk het zeemonster, de eerste aan de voorkant, de laatste aan de achterkant. Hoewel het schip een boegschroef heeft, is assistentie aan de voorkant toch gewenst. Sjoerd heeft hem intussen alle ins en outs van het schip verteld – tonnage, vlag, eigenaren, bouwjaar, motoren – een hobby van hem.
Rustig aan de knoppen draaiend manoeuvreert hij de Lisette met de achterkant vlak bij de boeg van de Daniela. Bovenin staan een paar mannen, Filipijnen zo te zien, klaar om de sleepkabel naar beneden te gooien, eerst een dunner stuk natuurlijk, zodat ze de zware staalkabel rustig naar beneden kunnen trekken om hem naar de reusachtige lier te voeren. Het Grote Haven Gevoel dat Dirk een kwartiertje geleden ook al overviel, bezorgt hem hier op het achterdek bijna een ervaring van schoonheid. Dat reusachtige schip dat boven hem uittorent, strak in de zwarte verf met witte strepen op de uitwaaierende boeg en het toegevouwen anker, de rode onderkant met die merkwaardige naar voren stekende verlenging van de boeg, de bulb, de felle zwartblauwe golven die ertegenaan kletsen, de mannen die met de kalmte van het handwerk de kabel naar de lier voeren, de strakblauwe hemel die alles overkoepelt, het krijsen van een paar meeuwen, de vlagende wind en de Lisette die desondanks roerloos op de golven ligt, het onderdekse ronken van de motoren, zelfs de licht petrochemische geur die soms langs zijn neusgaten trekt – het vervult hem, met schoonheid dan maar.
Niet een ding waar Dirk veel mee heeft, schoonheid, zeker niet als het om kunst gaat. De beeldende kunst heeft hem nog nooit bereikt, de muziek van zijn beroemde dochter laat hem koud, hij leest wel eens een boek maar dat is voornamelijk non-fictie, het enige waar hij een groot gevoel voor heeft is toneel. Op school deed hij altijd enthousiast mee aan de jaarlijkse uitvoering die een leraar Nederlands organiseerde en regisseerde maar hij hield ook graag toespraakjes, bijvoorbeeld als klassenvertegenwoordiger wanneer er iemand jarig was, en zijn spreekbeurten waren legendarisch. Hij gaat nog steeds geregeld naar voorstellingen van het Ro Theater en van Toneelgroep de Appel en het Nationale Toneel in Den Haag (naar Amsterdam gaat hij nooit) en hij denkt er zelden over na wat hem nu zo trekt aan het theater, het heeft te maken met de licht opgewonden sfeer die er heerst doordat straks échte mensen iets gaan doen. Uit liefde voor deze kunstvorm ondersteunt hij alweer een paar jaar een kleine maar professionele toneelgroep die in de kern bestaat uit twee acteurs en drie actrices – ook uit liefde voor sommige actrices, Maaike heet de actrice van dienst, al is ze nog niet erg gedienstig.
Het motorgeronk neemt toe, de schoorstenen braken een zwarte rookpluim uit, wild schuimend water kolkt onder de achtersteven en heel langzaam laat Sjoerd spanning op de kabel komen tot hij strak staat. Door een open raam hoort Dirk het marifoonse overleg met de sleper bij de achterkant en vooral met de loods aan boord van de Daniela – ‘tikkie stuurboord, klapje bakboord’. Samen laten ze de duizenden pk’s op gang komen om het enorme schip los te trekken van de kade, waarna beide slepers het heel langzaam om zijn as laten draaien, de Lisette trekkend, de Dirk tegen de scheepswand duwend, tot de boeg naar de uitgang van de Yangtzehaven wijst.
Als ze eenmaal op de Nieuwe Waterweg zijn meldt de Noordzee zich met een stevige deining, windkracht 7 pal uit het westen. Dirk, die weer op het voorbordes staat, zijn pet in zijn jack gestoken want die waait gegarandeerd weg, houdt zich stevig vast aan het hek, buigt zich eroverheen omdat hij meent dat iemand hem iets toeroept, krijgt een zwieper en valt, dat wil zeggen, hij hangt aan beide handen aan de buitenkant van het hek, half op zijn rug gedraaid, heel ongemakkelijk, scherpe pijn in zijn linkerbovenarm, godsamme, wat nu! Niemand om hem te helpen, Jan is in de machinekamer, Kees bij de achterlier en Sjoerd die het wel heeft gezien kan onmogelijk weg bij de stuurknoppen. Hij telefoneert naar Jan maar als die op het bordes komt heeft Dirk zich al handje voor handje verplaatst naar de trap waarna hij omhoog kan klauteren naar de hand die Jan uitsteekt.
‘Godschristus, man, wat heb je nou gedaan?’
‘Ik kreeg ineens een zwieper, nou ja, niks aan de hand.’
‘Je had wel dood kunnen vallen, ’t is een flink aantal meters naar het dek, hoor.’
‘Dood? Welnee,’ lacht Dirk en hij wrijft zich in de pijnlijke handen. ‘Minstens je rug gebroken. Kom, we gaan naar beneden, een kop koffie zal je goed doen.’
‘Liever een oorlam.’
‘Hebben we hier niet.’
De msc Daniela zet op eigen kracht koers naar de vaargeul, bestemming Zuid-Amerika, Venezuela, dacht Dirk. De Lisette zet hem af op Rozenburg waar de zwarte Jaguar met David achter het stuur staat te wachten.
‘Alles goed, Dirk?’
‘Rug gebroken, verder alles goed.’ Oud grapje, David kent hem al. Staat vaak op een kaartje van een antiquaar bij een bepaald boek.
‘Naar huis, graag.’ Hij laat zich op de achterbank zakken. Meestal zit hij voorin maar hij heeft geen zin in een praatje, bovendien heeft hij iets verrekt in zijn linkerbovenarm, doet behoorlijk zeer als hij hem beweegt. Hij tast naar zijn jaszak, pet weg, verloren bij zijn val, zijn niet-voltooide val. Gek dat hij er helemaal niet van geschrokken is. Dirk schrikt niet zo snel. Hij was, heel lang geleden, een keer met zijn auto op de linkerrijbaan terechtgekomen, hij schrok wakker, zag een Mercedes op zich afstormen die, om hem te ontwijken, een ruk naar links gaf, Dirk schoot in een reflex dezelfde kant op en de Mercedes weer terug – op het laatste moment vlogen beide wagens voor elkaar langs. Loeiende claxon achter hem, maar zijn hartslag vertoonde nauwelijks enige versnelling, alleen zijn verstand zei: zo Dirk, dat was op het nippertje.

[...]

 

Copyright © 2014 Robert Anker

Uitgeverij  Querido

pro-mbooks1 : athenaeum