Leesfragment: Sneeuwwitje

27 november 2015 , door Donald Barthelme
|

Dit voorjaar verscheen Donald Barthelmes Sneeuwwitje, in de Nederlandse vertaling van Micha Hamel en Janneke van der Meulen. Wij publiceren een uitgebreid fragment. '"Gedicht," zei ze. We stonden nog steeds met de post in onze poten. "Gedicht?" zeiden we. "Gedicht," zei ze. Daar had je het: rood vlees pardoes op het tapijt. "Nou," zeiden we, "mogen we even spieken?" "Nee," zei ze. "Hoe lang is het?" vroegen we. "Vier pagina’s," zei ze, "tot dusver." "Vier pagina’s!" Wat een werk! De gedachte alleen al…'

Sneeuwwitje woont in de grote stad met Bill, Kevin, Edward, Hubert, Henry, Clem en Dan. Ze slijten hun dagen met het maken van babyvoeding en het wassen van de gebouwen - en af en toe een wip onder de douche. Sneeuwwitje wacht op haar prins, Paul, een kunstenaar van wie niemand echt onder de indruk is. Dan heb je ook nog stiefmoeder Jane en haar minnaar Hogo, die een oogje op Sneeuwwitje lijkt te hebben - wat Jane natuurlijk niet kan verkroppen. En ondertussen praat iedereen langs elkaar heen.

Donald Barthelme legt de absurde onderlaag van onze omgangsvormen zonder genade bloot en laat zien dat het leven allerminst een sprookje is. 

N.B. Sneeuwwitje is een van de tien geselecteerde titels in de zomeractie 'Ken uw klassiekers!' die live gaat tijdens het Schwobfest, 6 juli te Haarlem.

 

Deel één

Ze is een lange, donkere schoonheid, die een fiks aantal schoonheidsvlekjes telt: een boven de borst, een boven de buik, een boven de knie, een boven de enkel, een boven de bips, een in de nek. Allemaal zitten ze aan de linkerkant, min of meer op een rijtje, als je van boven naar beneden gaat:






Het haar is zwart als ebbenhout, de huid wit als sneeuw.

 

 

 

 

Bill heeft inmiddels genoeg van Sneeuwwitje.Maar dat kan hij haar niet zeggen. Nee, dat zou niet gaan. Bill kan er niet tegen als hij wordt aangeraakt. Dat is ook iets nieuws. Van niemand kan hij de aanraking velen. Niet van Sneeuwwitje, maar ook niet van Kevin, Edward, Hubert, Henry, Clem of Danny. Dat is een eigenaardig facet van Bill, de leider. Wij hebben het vermoeden dat hij niet meer in menselijke situaties betrokken wil zijn. Terugtrekgedrag. Je terugtrekken is één van de vier manieren om met angst om te gaan. Wij hebben het vermoeden dat zijn weerzin om te worden aangeraakt daaruit voortkomt. Danny kan zich niet vinden in de angst-theorie. Danny gelooft niet in angst. Danny heeft het vermoeden dat Bills weerzin om te worden aangeraakt een lichamelijke manifestatie is van een metafysische toestand die geen angst is. Maar hij is de enige die dat vermoeden heeft. Verder houden we het allemaal op angst. Bill heeft ons op subtiele manieren te kennen gegeven dat hij niet wil worden aangeraakt. Als hij valt, mag je hem niet overeind helpen. Als iemand hem ter begroeting de hand toesteekt, glimlacht Bill. Als het tijd is om de gebouwen te wassen pakt hij zelf een emmer. Waag het niet hem een emmer te geven, want in dat geval bestaat er een kans dat jullie handen elkaar raken. Bill heeft genoeg van Sneeuwwitje. Ze moet gemerkt hebben dat hij tegenwoordig niet meer in de badkamer komt. We weten zeker dat ze dat heeft gemerkt. Maar Bill heeft haar niet met zoveel woorden gezegd dat hij genoeg van haar heeft. Hij heeft nog niet het hart gehad om die wrede woorden uit te spreken, vermoeden we. Die wrede woorden blijven opgeborgen in zijn gebrek aan hart. Sneeuwwitje zal wel aannemen dat zijn afwezigheid in de badkamer dezer dagen een facet is van zijn weerzin om te worden aangeraakt. We weten zeker dat ze dat aanneemt. Maar waaraan schrijft ze die weerzin als zodanig dan toe? We weten het niet.

 

 

 

 

‘O, bestonden er maar wat woorden op de wereld die niet de woorden zijn die ik altijd al hoor!’ riep Sneeuwwitje luidkeels uit. Gezeten aan de ontbijttafel die vol stond met grote kartonnen dozen ‘Fear’, ‘Chix’ en ‘Rats’, keken wij elkaar aan. Woorden op de wereld die niet de woorden zijn die ze altijd al hoorde? Wat voor woorden konden dat zijn? ‘Vissenslijm,’ zei Howard, maar hij was een logé, en nogal onbehouwen ook, en we hadden ogenblikkelijk spijt dat we hem een slaapzak hadden geleend, en pakten hem die weer af, en pakten ook zijn kom af, en de Chix die erin zaten, en de melk die over de Chix heen gegoten was, en z’n lepel en servet en stoel, en we begonnen hem met dozen te bekogelen om aan te geven dat het gedaan was met onze gastvrijheid. We waren hem snel kwijt. Maar het probleem bleef. Wat voor woorden waren dat? ‘Nou zitten wij weer met de gebakken peren,’ zei Kevin, maar Kevin is gauw uit het veld geslagen. ‘Sommaties!’ zei Bill, en toen hij dat zei waren we blij dat hij nog steeds onze leider was, hoewel sommigen van ons de laatste tijd bedenkingen hadden gekregen. ‘Moorden en scheppen!’ zei Henry, en dat was slap, maar we applaudisseerden, en Sneeuwwitje zei: ‘Dat is er een die ik nog niet eerder heb gehoord’, en dat was bemoedigend, en allemaal begonnen we dingen te zeggen, dingen die min of meer bevredigend waren of op z’n minst bruikbaar, voorlopig althans. De hele kwestie werd, voorlopig althans, gladgestreken en het kwam niet tot een openlijke uitbarsting. Als het wel tot een uitbarsting was gekomen, dan hadden we die maandag pas echt met de gebakken peren gezeten.

 

 

 

 

Toen gingen we de deur uit om de gebouwen te was sen. Schone gebouwen vullen je ogen met zonlicht en je hart met het idee dat de mens vervolmaakbaar is. Ook ben je op zo’n hoog, wankel platform in een uitstekende positie om naar meisjes te kijken: hun rode, gouden en pruimkleurige hoofden bieden een zeldzame aanblik. Van boven af gezien lijken het wel schietschijven – het pruimkleurige hoofd de roos van de schijf, de opbollende marineblauwe rok de forse omtrek. De witte of zwarte benen die er aan de voorkant onderuit floepen doen denken aan iemand die met zijn armen boven de schietschijf uit staat te zwaaien en roept: ‘Je schoot mis doordat je onvoldoende rekening hield met de wind!’ We zouden onze pijlen maar wat graag in die schijven schieten, als je begrijpt wat ik bedoel. Maar de gebouwen, grijs en statig met hun nep-architectuur en dito bekleding, verliezen we evenmin uit het oog. We hebben een Tiparillo-sigaartje in onze waffel en een zware, rammelende riem om ons middel, en water in onze emmer en een rubberen wisser aan onze stok. En we hebben daarboven ook bierflesjes en drinken bier bij wijze van tweede ontbijt, ook al is dat strafbaar, maar we zitten zo hoog dat niemand het echt goed kan zien. Jammer dat Hogo de Bergerac niet bij ons is, hier boven, want het zou misschien wel een goede ervaring voor hem zijn, hem minder weerzinwekkend maken. Maar waarschijnlijk zou hij de kans alleen maar te baat nemen om de zoveelste weerzinwekkende streek uit te halen. Waarschijnlijk zou hij alleen maar bierblikjes op de straat beneden gooien en zodoende irritante hobbels veroorzaken onder de voeten van de meisjes die nu net op zoek zijn naar de juiste typemachine in het juiste gebouw.

 

 

 

 

Nou heeft ze een joekel van een gedicht geschreven, wel vier pagina’s lang, wil het ons niet laten lezen, weigert pertinent, ze is onvermurwbaar. We kwamen er bij toeval achter. We waren vroeg naar huis gesjokt, bleven een tijdje in de hal staan aarzelen of we wel naar binnen zouden sjokken. Een vage dreiging, een of ander voorgevoel. Toen sjokten we naar binnen. ‘Hier is de post,’ zeiden we. Ze was iets aan het schrijven, dat zagen we wel. ‘Hier is de post,’ zeiden we nog een keer, en meestal wil ze de post meteen even doorneuzen, maar ze was in gedachten verzonken, keek niet op, geen sjoege. ‘Wat ben je aan het doen,’ vroegen we, ‘iets aan het schrijven?’ Sneeuwwitje keek op. ‘Ja,’ zei ze. En keek weer omlaag zonder dat het gitzwart van haar gitzwarte ogen door een greintje emotie werd gekleurd. ‘Een brief?’ vroegen we, en we dachten zo ja aan wie dan en waarover. ‘Nee,’ zei ze. ‘Een lijst?’ vroegen we en hielden scherp in de gaten of haar witte gezicht een zweem van tendresse vertoonde. Maar er was geen tendresse. ‘Nee,’ zei ze. Ineens zagen we dat ze de tulpen van de groene schaal in de blauwe schaal had gezet. ‘Wat dan wel?’ vroegen we. We zagen dat ze de lelies van de escritoire naar de chiffonière had verplaatst. ‘Wat dan wel?’ herhaalden we. We zagen dat ze het Indiase helmkruid helemaal naar de keuken had versleept. ‘Gedicht,’ zei ze. We stonden nog steeds met de post in onze poten. ‘Gedicht?’ zeiden we. ‘Gedicht,’ zei ze. Daar had je het: rood vlees pardoes op het tapijt. ‘Nou,’ zeiden we, ‘mogen we even spieken?’ ‘Nee,’ zei ze. ‘Hoe lang is het?’ vroegen we. ‘Vier pagina’s,’ zei ze, ‘tot dusver.’ ‘Vier pagina’s!’ Wat een werk! De gedachte alleen al…

 

 

 

 

Weifelingen en verwarring van Sneeuwwitje: ‘Maar wie zal ik liefhebben?’ vroeg Sneeuwwitje aarzelend, want ze had ons in zekere zin al lief, maar dat was niet genoeg. Toch voelde ze zich een tikje opgelaten.

 

 

 

 

Toen trok ik mijn overhemd uit en belde Paul, want we waren van plan bij hem in te breken, en als hij thuis was, ging dat niet. Als hij thuis was, zouden we herkend worden, hij zou weten wie wij waren en dat we er met zijn typemachine vandoor gingen om die te verkopen. Hij zou alles over ons weten: hoe we de kost verdienen, wat voor meisjes we leuk vinden, waar we de vaten hebben staan. Paul nam niet op, dus het was niet nodig om te vragen of Anna er ook was – de naam waarnaar we hadden zullen vragen. Paul zat in bâht, onder de waterstraal. Hij werkte aan een palinodie. ‘Misschien is het verkeerd om de ene dichtvorm te prefereren boven de andere,’ peinsde hij. ‘Maar de herroeping heeft voor mij een speciale charme. Als dat kon, zou ik alles wel willen herroepen, zodat de hele geschreven wereld er…’ Er stroomde nog meer warm water het bâht in. ‘Ik zou de groene zee willen herroepen, en de bruine vissen erin, en ik zou met name het lange zwarte haar willen herroepen dat ik vandaag uit dat raam zag hangen toen ik van het arbeidsbureau op weg naar huis was. Het heeft me ontzettend nerveus gemaakt, dat haar. Het was prachtig, dat geef ik toe. Lang zwart haar met een textuur, zo fijn, dat kom je niet iedere dag tegen. Haar, zwart als ebbenhout! Toch heeft het me ontzettend nerveus gemaakt. Stel je voor dat er daar een of andere nietsvermoedende figuur loopt en dat haar ziet, en het zijn plicht acht om naar boven te klimmen en de reden te achterhalen waarom het daar uit dat raam hangt. Waarschijnlijk zit er een meisje aan vast, ergens bovenaan, en aan haar dan weer allerlei soorten verantwoordelijkheden… tanden… pianoles… Daar rinkelt de telefoon. Wie is dat? Wie of wat wil mij spreken? Ik neem niet op. Dan ben ik veilig, voorlopig althans.’

 

 

 

 

Er stroomt een rivier van meisjes en vrouwen door onze straten. Het zijn er zoveel dat de auto’s genoodzaakt zijn de stoep te gebruiken. De vrouwen lopen op de eigenlijke straat, het weggedeelte waarop je in andere steden vrachtwagens en fietsen aantreft. Ook staan ze voor de ramen hun blouses los te gespen, om niet ons ongenoegen te wekken. Ik bewonder hen erom. We hebben keer op keer een stemming gehouden, en ik denk dat ze het fijn vinden dat we zo vaak stemmen. We hebben bij stemming besloten om de rivier in het naburige stadje uit te proberen. Ze hebben daar een meisjesrivier die ze niet vaak gebruiken. We glipten aan boord van de feloek met onze bagage in lange rollen zeildoek die in het midden met riemen waren vastgesnoerd. De meisjes kreunden vanwege al dat extra gewicht. Toen duwde Hubert af en Bill begon de maat te slaan voor de roeiers. We vroegen ons af of Sneeuwwitje gelukkig zou zijn, alleen thuis. Maar als ze niet gelukkig was, konden we er niets aan doen. Mannen proberen het hun minnaressen naar de zin te maken, zolang zij, de mannen, niet naar kantoor hoeven of een toost moeten uitbrengen of de kling van een nieuwe dolk met goudbeslag laten versieren. In het dorp liepen we om de put heen waar de meisjes hun broeken in dompelden. De ritssluitingen waren roestig. ‘Ha ha,’ zeiden de meisjes, ‘we hebben ’m in een oogwenk gesloopt, die put.’ Het is lastig om zo’n idee te ontkrachten, het idee dat dorpsmeisjes erop na houden, namelijk dat de jongen die staat te bibberen bij de muur, op een dag Paus zal worden. Hij heeft niet eens honger; zijn familie is niet eens arm.

 

 

 

 

Wat gaat er in Sneeuwwitje om? Niemand die het weet. Vandaag kwam ze de keuken in en vroeg om een glas water. Henry gaf haar een glas water. ‘Ga je me niet vragen wat ik met dit glas water wil doen?’ vroeg ze. ‘Ik nam aan dat je het op wilde drinken,’ zei Henry. ‘Nee, Henry,’ zei Sneeuwwitje. ‘Dorst heb ik niet. Je let niet op, Henry. Je bent niet bij de les.’ ‘Wat ga je met dat glas water doen, Sneeuwwitje?’ ‘Laat honderd bloemen bloeien,’ zei Sneeuwwitje. Toen liep ze de kamer uit, het glas water in de hand. Kevin kwam binnen. ‘Sneeuwwitje glimlachte naar me op de gang,’ zei Kevin. ‘Kop dicht, Kevin. Kop dicht en vertel me wat dit betekent: Laat honderd bloemen bloeien.’ ‘Ik weet niet wat het betekent, Henry,’ zei Kevin. ‘Het is Chinees, dat weet ik wél.’ Wat gaat er in Sneeuwwitje om? Niemand die het weet. Nou draagt ze ineens van die dikke blauwe lompe vormeloze gewatteerde Volksbevrijdings - legerbroeken in plaats van die strakke te gekke How-the- West-was-wonbroeken die ze eerst altijd droeg en die wij mateloos bewonderden. Een onmiskenbaar affront, zou ik zo zeggen. We zijn dat hele gedoe verdomme spuugzat aan het worden, die houding van haar alsof ze steeds net op het punt staat iets te gaan doen en ook van al die rode vlaggetjes en bugels die ze aan de eettafel heeft vastgespijkerd. We zijn dat hele gedoe verdomme spuugzat aan het worden en onze gelijkmoedigheid begint weg te lekken en die kleine Voorzitter Mao-gedichtjes die we in het babyvoedsel aantreffen, maken het er geen zier beter op, dat kan ik je wel vertellen.

[...]

 

© 1965,1967 Donald Barthelme
© 2014 Nederlandse vertaling Micha Hamel en Janneke van der Meulen

Uitgeverij L.J. Veen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum