Leesfragment: Te vroeg in het seizoen

02 februari 2014 , door Remco Campert
|

6 februari verschijnt Te vroeg in het seizoen, een columnbundel van Remco Campert. Wij publiceren voor. 'De volgende ochtend trok ik staande voor de spiegel voorzichtig de pleister van mijn neus. De wonde bloedde niet meer, maar was duidelijk zichtbaar. Wat ik de vorige avond verzuimd had, deed ik nu: ik betastte mijn neus om te voelen of hij gebroken was. Dat was hij niet, wat ik jammer vond. Ik herinnerde me dat een eertijdse zwager met zijn gebroken neus, opgelopen tijdens een vechtpartij in nachtelijk Amsterdam, zijn aantrekkelijkheid voor de dames aanzienlijk had verhoogd.'

In deze bundel geraffineerde autobiografische schetsen geeft Remco Campert het proces van ouder worden op weergaloze wijze gestalte. Zijn wereld wordt weer klein, net als vroeger, en details worden belangrijker dan ooit.

Het heden bestaat voornamelijk nog uit herinneringen, maar hoe betrouwbaar zijn die? Of het nu om bijzondere gebeurtenissen of om de dagelijkse werkelijkheid gaat, Campert maakt er parels van. Te vroeg in het seizoen is een ode aan de herinnering, het schrijven en het vergeten.

Remco Campert is een meester, een onuitputtelijke bron, vol melancholie, humor en scherpzinnigheid.

 

Neus en snoep

Ik loop van kleinigheid naar kleinigheid en dat op een kleiner wordend gebied. Mijn leefgebied is onderhevig aan krimp. Ik reis bijvoorbeeld nauwelijks meer. Het is me te omslachtig en vermoeiend geworden. En misschien heb ik wel genoeg gereisd. Aldus ik, in mijn bekentenissen van een heer op leeftijd. Omdat ik ook langzamer loop en daarbij vaker stilsta, weet ik bij mezelf de indruk te wekken dat mijn gebied niet veel kleiner is geworden. Het grote overzicht is nooit het mijne geweest, maar details zijn nu wel erg belangrijk geworden. Als bewijs hiervan moge mijn neus dienen, gevolgd door een snoepje.
Omdat afspraak afspraak is (ik spreek dus weinig meer af), reisde ik vorige week naar Antwerpen, waar ik gevraagd was om wat gedichten voor te lezen op het jaarlijkse literaire festival Zuiderzinnen. Ik was er een dag tevoren gearriveerd om een plezierige avond door te kunnen brengen met Antwerpse vrienden. Na afloop van het samenzijn, waaraan lekker eten en wijn niet ontbraken, slaagde ik erin om bij het betreden van mijn hotel te struikelen en op mijn gezicht te vallen, wat me op een wond aan mijn neus kwam te staan. Ik had zogezegd een snee in mijn neus. Uit die snee stroomde het bloed ongeremd. Het bezorgde hotelpersoneel wilde al een ambulance bellen, maar dat wist ik te verhinderen. Een pleister leek me voldoende.
De volgende ochtend trok ik staande voor de spiegel voorzichtig de pleister van mijn neus. De wonde bloedde niet meer, maar was duidelijk zichtbaar. Wat ik de vorige avond verzuimd had, deed ik nu: ik betastte mijn neus om te voelen of hij gebroken was. Dat was hij niet, wat ik jammer vond. Ik herinnerde me dat een eertijdse zwager met zijn gebroken neus, opgelopen tijdens een vechtpartij in nachtelijk Amsterdam, zijn aantrekkelijkheid voor de dames aanzienlijk had verhoogd.
De gehavende neus zat me niet in de weg bij het gedichten voorlezen. Wél een ander detail: het feit dat ik een handmicrofoon kreeg toegewezen. Met de rechterhand een microfoon vasthouden en met de linker de voor te lezen poëzie uitzoeken bleek een zware klus, waarbij de neus niet als excuus kon gelden. Twee dingen tegelijk heb ik nooit kunnen doen. Dat eindigt er vaak mee dat ik geen van beide doe.
Een paar dagen voor deze spannende gebeurtenissen voerde mijn dagelijkse tocht naar de supermarkt me langs het Stedelijk Museum. Op het plein ervoor was men juist doende Sight Point, de minimalistische sculptuur van Richard Serra, te herplaatsen. Op een afstand bleef ik staan kijken. Het kunstwerk bestaat uit drie meer dan elf meter hoge tegen elkaar leunende platen cortenstaal. Dicht bij het herrijzende beeld stonden belangstellenden, onder wie ik een mij bekende kunstliefhebber ontwaarde. Terwijl hij de verrichtingen volgde, zag ik hoe hij een klein doosje uit zijn broekzak pakte, er een nog kleiner snoepje uit tevoorschijn bracht, dat hij, na het even bekeken te hebben, in zijn mond stak en het op een vergenoegd sabbelen zette. Het tafereel riep bij mij de zachtzinnige humor van de Franse tekenaar Sempé op en het daarbij horende gevoel. Over Sempé schreef Kees van Kooten een hoofdstuk in zijn prachtboek Hartstochtjes (De Bezige Bij, 2012). ‘Binnen elke metropool, vertellen zijn tekeningen maar steeds, zit het persoonlijke geluk in een klein hoekje of op een smal bankje. Dat is het Sempégevoel,’ citeer ik.
In een klein leefgebied valt nog heel wat te beleven. Geen grootse, meeslepende avonturen, maar minigebeurtenissen hebben ook hun waarde. Nu ben ik in afwachting van het eerste grassprietje dat opgroeit tussen de nieuw aangebrachte stenen op het plein voor het museum. Onder Serra’s minimalistische beeld zal het leven maximaal doorgaan.

Uitzieken

Veel vertier was er niet, maar daarvoor was ik niet afgereisd naar het Spaanse eiland in de Atlantische Oceaan, misschien wel veertig jaar geleden, precies weet ik het niet meer. Het geheugen werkt met flarden, waarin voor datering geen plaats is. In Amsterdam was er een teveel aan vertier geweest, vooral nachtelijk. Van werken kwam niets. Elke dag werd ik laat in de middag wakker in mijn slonzige bed. Mijn schrijfmachine stond in een hoek, haar toetsen verlangend naar aanraking. Ik wierp er een schuldige blik op en haastte me naar buiten. Het was een koude maand en ik zocht de warmte van het café op. Daar waren de vrienden, daar was het altijd bal. Ik stortte me in de vergetelheid.
Op een dag besefte ik dat het zo niet langer kon. Ik hakte de gordiaanse knoop door die ik in mezelf had gelegd, en boekte voor een vlucht naar het eiland. Ik wilde eenzaam en alleen zijn, het liefst door de zon beschenen. In de opgezochte eenzaamheid zou ik mijn genezing vinden. Uitzieken moet je alleen doen. Ik nam wat kleren mee, waaronder mijn zwembroek, een paar boeken en mijn schrijfmachine. De schrijflust zou op dat eiland vanzelf terugkeren.
Het vliegtuig was niet vol. Na landing bracht een busje mij en een paar andere passagiers naar het hotel in het enige stadje. Het was laat in de avond en de straten waren verlaten. Ik betrok een kleine kamer en zette mijn schrijfmachine op een tafeltje voor het raam. Ik ontdekselde haar alvast en draaide er een velletje papier in. Het raam bood uitzicht, zag ik de volgende ochtend, op een in wolken verpakte berg. Ik keek uit het andere raam. De lucht was grijs en er waren weinig mensen op de been. Voor ik aan het werk ging, wilde ik eerst zwemmen. Echt warm was het niet, maar toch warm genoeg om een kortstondig verblijf in de Atlantische Oceaan toe te laten.
Een tijdje was ik de enige op het strand. Toen kreeg ik gezelschap van een jongen en een meisje die de liefde begonnen te bedrijven. Terwijl ze doende waren, wierp de jongen zo af en toe een vragende blik op me. Ik verliet het strand, want voor zoveel intimiteit was ik niet gevoelig. Het gedoe deed denken aan een scène, ook op een Spaans strand, in Reves Op weg naar het einde, waarin hij een avontuur beleeft, doortrokken van reviaanse tevergeefsheid, met twee ‘de Griekse beginselen omhelzende’ jongemannen.
De rest van mijn verblijf liet de zon zich niet zien. Soms motregende het uit de grijze lucht. In het stadje was niets te doen. Eén keer liep er een kudde schapen in gesloten colonne en op een drafje door de hoofdstraat, op weg naar graziger weiden. Belletjes rinkelden. Leven in de brouwerij. Ik keek ze benijdend na. Ze hadden een bestemming.
Op een paar bejaarde Engelse echtparen na, die de godganse dag in het hotel zaten te kaarten, was ik wat ik niet wilde zijn: de enige toerist. In mijn gezochte en gevonden eenzaamheid wilde ik een schrijver zijn, niet een toerist zonder bezienswaardigheden. De schrijfmachine bleef onberoerd. Er zaten geen woorden in mijn hoofd. Ik sliep en als ik niet sliep, las ik de boeken die ik had meegenomen, in de hoop op een eigen schrijfspoor te komen.
Een van de boeken was Cain’s Book van Alexander Trocchi, die met dezelfde hoop zijn toevlucht had gezocht op een aak in de haven van New York. Ik citeer: ‘Als ik schrijf: het is belangrijk om te blijven schrijven, doe ik dat om me aan het schrijven te houden. Het is alsof ik me op een nieuwe planeet bevind, zonder landkaart, en met alles om aan te leren. Ik ben ontleerd. Ik ben een vreemdeling geworden.’
Pas in Amsterdam kwam het schrijven terug. Ik sloot me af van elk vertier, bang om weer naar de eenzaamheid van een eiland te verlangen. Ik had mijn lesje geleerd.

Copyright © 2014 Remco Campert
Auteursportret © Paul Levitton

Uitgeverij De Bezige Bij

pro-mbooks1 : athenaeum