Leesfragment: Tussen de anderen

08 augustus 2014 , door Fieke Gosselaar
| | |

In samenwerking met Recensieweb.nl richten we de schijnwerpers op Nederlandse prozadebuten. In juli en augustus vindt u op onze site uitgebreide leesfragmenten uit de debuten van Frank Gunning, Fieke Gosselaar, Ru de Groen en Geertje Kindermans.

31 juli verscheen Fieke Gosselaars debuut Tussen de anderen. Wij brengen een fragment uit ‘De Buurman’. ‘Jos likt de joint dicht en kijkt naar Ciska, die in de deuropening staat en naar boven kijkt. Ze draagt een korte spijkerbroek over een zwarte doorschijnende panty en een T-shirt met de tekst bless me. Ze is een beetje mollig, maar dat staat haar wel. Hij heeft soms het gevoel dat hij haar wil vasthouden, maar dat doet hij nooit. Ze kan nogal ad rem reageren. Het mooist is ze als ze in gedachten is en glimlacht om een plotselinge herinnering. Af en toe doet ze dat.’

Het debuut van Fieke Gosselaar Tussen de anderen draait om de zelfkant van de samenleving. Zo is er Tine, die na jarenlange mishandeling door haar man geen andere uitweg meer ziet dan een uiterste noodgreep. Of Sven, die slachtoffer is geworden van een brute hennep-ripdeal. Wat al haar personages bindt is dat zij middenin de samenleving staan, maar zich tegelijkertijd bevinden in situaties die onzichtbaar blijven voor veel mensen.

Tussen de anderen is een verpletterend sterk, literair debuut. Het is geïnspireerd op Gosselaars werk als strafrechtjuriste bij Rechtbank Noord-Nederland. Daarnaast verzorgt ze wekelijks een radiocolumn voor omroep RTV Noord. In 2013 verscheen haar Groningse dichtbundel Nova Zembla.

 

De Buurman

Hij wordt de Buurman genoemd, omdat hij bij iedereen in de buurt woont. Bij hem komen zijn vrienden en de vrienden van vrienden aanwaaien. Ze kijken wie er nog meer in de kamer zit en of er lol te beleven valt. Soms blijven ze een uurtje, soms de hele nacht. Het komt regelmatig voor dat ze om zes uur ’s ochtends komen binnenvallen, omdat ze toch niet kunnen slapen. Op een gegeven moment branden de lampen, terwijl het buiten allang licht is. Ook gebeurt het dat Andris - alias de Buurman - zijn woonkamer rondkijkt en niemand meer ziet die hij kent. Hij loopt naar de keuken, drinkt zijn laatste biertje bij het gasfornuis en zet iedereen eruit.
Er passen net twee banken en een stoel om de tafel. Aan de muur hangt een poster van Pulp Fiction met John Travolta en Samuel L. Jackson die tegelijk hun pistool trekken. Boven de deur hangt een ploertendoder. In de vensterbank staan actiefiguren uit World of Warcraft, Star Wars en Star Trek. Hij zet ze af en toe rechtop, maar na een dag valt Commander Cody meestal weer als eerste. Andris loopt naar de keuken en pakt een biertje uit de koelkast. Er ligt nog een halve slagroomtaart onderin, die had zijn moeder een week geleden meegenomen omdat hij in de aanbieding was.
Hij gaat op de vaalrode bank zitten naast zijn buurjongen Timon, die aan het racen is tegen Jos. De andere bank is smoezelig wit met biervlekken. Nadat hij ze bij een kringloopwinkel vandaan had gehaald, waren ze binnen een halfjaar afgeragd. Hij is niet voorzichtig met zijn meubels, legt er geen kleed over, begint niet met boenen als iemand een flesje bier omgooit. De vloerbedekking ziet er alleen ’s avonds vlekkeloos uit. Hij probeert wel elke maand te stofzui gen, maar als de laatste zak vol is, kan het zomaar een paar maanden duren voordat hij een nieuw pak met stofzuigerzakken heeft gekocht. Hij vergeet nooit om wc-papier te halen en pinda’s. Dat heeft hij altijd in huis.
De meeste vrienden zijn tien jaar jonger dan hij. Met leeftijdsgenoten heeft hij minder aansluiting, die zijn met andere dingen bezig. Als je eenmaal met een paar jongens van achttien en negentien jaar uit de straat omgaat, komt er steeds meer aanhang bij. De Buurman is relaxed. Als er een krat bier wordt meegenomen of wat te blowen, vindt hij alles oké. Het boeit hem niet echt wie er in zijn huis zit, zolang iemand niet te jong is. Laatst had er eentje een meisje van zestien meegebracht. Ze was totaal lijp, staarde alleen maar voor zich uit op de bank en kon nauwelijks praten.
Andris had haar aangekeken. ‘Wie ben jij? Hoe kom je hier?’ Hij blies rook in haar gezicht.
Het meisje wees naar de jongen die naast haar zat.
‘Ik wil geen meisjes met problemen op mijn bank,’ zei hij tegen de jongen, die net zo lijp uit zijn ogen keek. ‘Breng haar weg of neem haar mee naar je eigen huis.’ Hij had hem stevig bij de bovenarm gepakt en buiten gezet. Het meisje duwde hij achter hem aan.
Vorig jaar heeft hij moeilijkheden gehad met een jong meisje, Jonna heette ze. Hij had het met zijn stomme hoofd goedgevonden dat ze een paar weken bij hem in kwam wonen. Ze was van huis weggelopen en had hem wijsgemaakt dat ze werd geslagen en misbruikt door haar stiefvader. Ze had hem gesmeekt om niet de politie te bellen. Haar stiefvader zou haar aan de haren terug het bed in sleuren. Van het verhaal bleek later niets te kloppen. Jonna leed aan borderline en was zwaar verslaafd aan ghb en speed. Uiteindelijk beschuldigde ze hem van seksueel misbruik, nadat hij had gezegd dat ze niet langer kon blijven.

Op de smoezelige bank zitten Mo, Jonas en zijn zusje Ciska. Mo heet eigenlijk Mohammed, maar iedereen vindt die naam te lang en het doet hem denken aan zijn vader. Hij is een maand geleden achttien jaar geworden en spaart voor zijn rijbewijs, hoewel hij soms al in de auto van zijn broer mag rijden.
‘Heb jij nog wat pep, Mo?’ vraagt Jonas en ook Ciska kijkt hem vragend aan.
‘Nee man, ik heb alleen wat te blowen bij me.’
‘Ik ben het vergeten, zit in mijn andere broek.’
Jonas en Ciska wonen niet in de buurt, maar zijn een keer met Mo meegegaan en sindsdien komen ze af en toe langs. Jonas heeft een scooter en zijn zus zit eigenlijk altijd bij hem achterop. Het is drie jaar geleden dat hun moeder is overleden. Ze hadden samen naar hun moeders kale hoofd gekeken tijdens de chemobehandelingen en hoeven er niet over te praten. Jonas herkent de blik in zijn zusjes ogen als iemand haar kanker toewenst. Ze kan flippen op zo’n moment en soms heeft ze degene al in het gezicht geslagen voordat hij ertussen kan springen. ‘Mijn moeder is dood!’ roept ze dan.
Hij zakt onderuit om beter in zijn broekzakken te kunnen voelen, maar haalt enkel een verwassen papieren zakdoek tevoorschijn.
‘Wat irritant dat de pep in je andere broek zit!’
‘Moet je Waus bellen,’ zegt Mo. ‘Die rijdt wel rond vanavond.’
Ciska knispert met papiergeld voor haar broers gezicht. ‘Ik heb een tientje bij me.’
‘Heb je zijn telefoonnummer? Ik wil een flesje ghb of heb jij dat nog, Buurman?’ vraagt Timon, terwijl zijn blik gericht blijft op het racespel. Hij is op de tafel voor de tv gaan zitten voor een serieuze poging zijn vijftig punten achterstand in te halen.
Andris staart mee naar het beeldscherm. ‘We kunnen het zelf maken. Ik heb alles in huis.’ Meestal brouwt hij een liter, omdat hij begint te trillen aan het einde van de dag.
Timon kijkt vermoeid. ‘Ik ga echt geen uur lang roeren. Ik bel Waus wel.’ Hij racet door de straten van New York langs Central Park, de chique hotels en winkelpanden op Fifth Avenue. Op de zebrapaden springen mensen verschrikt opzij. Voor hem rijdt Jos in een Ferrari F430. Hij geeft gas om in te halen, maar Jos draait zijn stuur naar links en raakt de rechtervoorband van Timon zodat de auto een onverwachte draai maakt vlak voor de finish op Times Square. Hij buigt zijn lichaam mee met de zwaai die zijn auto maakt op het beeldscherm. Hij probeert de knoppen tot het uiterste en drukt op alles tegelijk, maar verliest de macht over het stuur. ‘You lose’ staat er met grote letters links op het scherm.
‘Godver.’
‘Nu wil ik tegen Jos,’ zegt Mo.
Jos pakt zijn mobiel om te kijken hoe laat het is. ‘Ik blijf niet lang meer, want ik moet morgen werken.’ Hij zoekt in zijn jas naar een pakje shag en wiet. Vier dagen per week verkoopt hij telefoonabonnementen op een callcenter. Van het geld dat hij verdient betaalt hij de boodschappen en een deel van de huur. Hij woont met zijn moeder en twee zusjes aan het einde van de straat. Zijn jongste zusje is nog maar acht maanden oud. Hij zorgt voor haar, omdat zijn moeder rond drie uur ’s middags meestal in bed gaat liggen en daar ook blijft. Ze lijdt aan een zware vorm van epilepsie, waardoor ze snel vermoeid raakt. Wanneer ze een aanval heeft gehad, is ze helemaal nergens toe in staat. De meesten van zijn vrienden weten niet dat hij luiers jat uit de supermarkt, omdat zijn andere zusje van zes nog steeds in haar broek plast.
Jos likt de joint dicht en kijkt naar Ciska, die in de deuropening staat en naar boven kijkt. Ze draagt een korte spijkerbroek over een zwarte doorschijnende panty en een T-shirt met de tekst bless me. Ze is een beetje mollig, maar dat staat haar wel. Hij heeft soms het gevoel dat hij haar wil vasthouden, maar dat doet hij nooit. Ze kan nogal ad rem reageren. Het mooist is ze als ze in gedachten is en glimlacht om een plotselinge herinnering. Af en toe doet ze dat.
‘Wat hangt daar eigenlijk? Is dat van jou, Buurman?’ Ciska wijst naar de metalen knuppel met een zware loden knop aan het uiteinde.
‘Dat is een ploertendoder. Heb ik in Duitsland op de kop getikt.’
‘Vet,’ zegt Jos. ‘Heb je er iemand mee geslagen?’
‘Moet je me dat nu vragen? Dat is een lang verhaal en ik lig net lekker onderuit.’ Hij kijkt er tevreden bij en legt zijn voeten op tafel.
‘Een beter verhaal dan toen je cocaïne smokkelde naar Engeland?’ vraagt Timon.
Hij denkt na. ‘Het scheelt niet veel, maar het zit in dezelfde categorie.’
‘Heb je dat gedaan?’ vraagt Ciska en ze kijkt nieuwsgierig naar het wapen.
‘In een vrachtwagen,’ zegt Timon. ‘Kom op, Buurman. Deze kennen we nog niet.’
Iedereen kijkt afwachtend naar Andris.
‘Is Waus al gebeld?’ vraagt hij.
‘Ja, door Mo.’
Andris gaat rechtop zitten en neemt een slok van zijn bier. ‘Het is jaren geleden dat ik de ploertendoder heb gebruikt.’ Hij kijkt Ciska aan, die naast Jos in de stoel gaat zitten. ‘Ik was een stevige jongen van twintig jaar en zat in allerlei netwerkjes van de stad. Daar verdiende ik m’n geld mee. Mensen kenden me en ik was niet de babysitter die ik nu ben.’ Hij trekt een scheve grijns. ‘Op een avond werd ik gebeld door de Sik, die eigenaar was van een shoarmatent. Hij hoorde veel en gaf me vaker klussen. Ik moest onmiddellijk naar de zaak komen. Hij zat op me te wachten in z’n Mercedes, een Mercedes slk uit 1998. Ik stapte in en we scheurden met honderdvijftig kilometer per uur naar het zuiden van het land. Een klant had aan de Sik verteld dat z’n nicht een tweede huis in Spanje ging kopen. Ze had de week daarvoor de loterij gewonnen, een half miljoen! Het mooiste was dat ze het cash in huis bewaarde, omdat ze de banken niet vertrouwde. De Sik lachte hard en beloofde me tienduizend euro voor m’n ondersteuning. Ik hoefde niets te doen, alleen mijn wapen laten zien. Hij gaf me een paar lijntjes coke en ik snoof het snel op. Ik had nog nooit tienduizend euro bij elkaar gezien.’
Andris laat een stilte vallen en begint luidruchtig te hoesten, schudt zijn flesje bier om te kijken hoeveel er nog in zit.
‘Het was na middernacht toen we uit de Mercedes stapten. Met de ploertendoder sloeg ik een ruitje in van de voordeur. De Sik keek tevreden en ging als eerste het huis binnen. We haalden alles overhoop, trokken de laden uit de kast en keken onder de kussens van de bank. Het geld kon overal liggen. Ik liep stil de trap op naar boven.
Dat wijf had ons allang gehoord. Ik schrok me dood toen ze gillend met een stalen buis in haar hand uit de slaapkamer rende. Ik hield de ploertendoder vast en vroeg haar waar ze het geld van de loterij had verstopt. Ze snapte niet wat ik bedoelde en schreeuwde dat ze van de bijstand leefde. Ik geloofde die trut niet en duwde haar opzij. Ze riep dat haar neef gestoord was, dat hij altijd verhalen verzon, z’n hele leven al. Hij is opgenomen geweest in een kliniek voor gekken en moet er nog steeds op gesprek komen.
“Hij is gek!” riep ze. “Jullie geloven een gek!”
De Sik gaf haar een klap in het gezicht en we vertrokken weer. Het was wel duidelijk dat er niks te halen viel.
Op de terugreis reed de Sik stug door en antwoordde niet als ik hem wat vroeg. Twee uur later reden we de stad in, maar sloegen niet rechts af bij de verkeerslichten naar de shoarmatent.
“Waar gaan we heen?” vroeg ik.
“Ik laat me niet bedonderen!” De Sik vloekte en scheurde door de bocht. Het was inmiddels vier uur in de ochtend.
We belden aan bij het huis van de neef en wachtten. Niet veel later hoorden we gestommel achter de deur.
“Heb je de ploertendoder?” fluisterde de Sik.
Ik knikte en hield hem vast in mijn rechterhand.
De man deed open en keek ons verbaasd aan.
“Sla d’r op!” riep de Sik en ik sloeg erop. Ik sloeg hard in z’n zij, op z’n benen en de Sik schopte de man omver, die schreeuwde van de pijn. Ik raakte hem met de loden knop op z’n hoofd. Dat was niet m’n bedoeling, er klonk een geluid alsof er iets knapte.
De Sik keek me geschrokken aan. “Niet op z’n hoofd met dat ding!”
We renden naar de auto en de man bleef in de deurpost liggen.’ Andris houdt zich twee seconden stil. ‘Ik heb achttien maanden vastgezeten.’
Iedereen kijkt naar het beeldscherm van de tv, waarop nog steeds ‘You lose’ te lezen is en met een schuin oog naar de ploertendoder die boven de deur hangt.
‘Hij was niet dood, hoor.’ De Buurman lacht hard. ‘Een barst in z’n hoofd had hij toch al.’

[...]

 

©2014 Fieke Gosselaar

Ambo|Anthos Uitgevers

pro-mbooks1 : athenaeum