Leesfragment: Tussen rood en zwart

27 november 2015 , door Jan Guillou
| |

Op 30 april verschijnt Tussen rood en zwart van Jan Guillou (vertaald door Bart Kraamer). Wij publiceren voor uit het eerste hoofdstuk. 'Zijn berekeningen klopten precies. Hij kwam bij de twee vijandelijke vliegtuigen op het moment dat ze het lege luchtruim in vlogen en hij vrij zicht had. De rest had gewoon een routinekwestie moeten zijn. Maar toen hij de twee Engelsen had neergehaald, verscheen vanuit het niets een nieuwe Sopwith Camel vlak achter hem. Dat was vervelend, want in dit soort situaties vonden gewone piloten, ook Duitse kameraden, normaal gesproken de dood.'

De Eerste Wereldoorlog is voorbij. De broers Lauritzen zijn zowel economisch als persoonlijk zwaar getroffen. Al Oscars bezittingen in Afrika zijn geconfisqueerd door de zegevierende Engelsen. Sverres geliefde, Albie, sneuvelde in de oorlog en zelf werd hij uit het landgoed gezet dat bijna twintig jaar zijn thuis was. En Lauritz en Ingeborg moesten Bergen verlaten omdat hun zoon Harald als Duitser doodgeslagen dreigde te worden op school.

Het hervinden van een beter leven in Berlijn en Saltsjöbaden kost tijd, maar algauw bevinden ze zich in de vrolijke jaren twintig. Duitsland lijkt zich te herstellen en in heel Europa leeft men in de veronderstelling dat het nooit meer oorlog kan worden. Niets wijst nog op het drama dat de familie Lauritzen en de rest van de wereld te wachten staat.

Tussen rood en zwart is het derde deel in de serie 'De grote eeuw', waarin Jan Guillou op meesterlijke wijze de geschiedenis van de twintigste eeuw vertelt aan de hand van het leven van drie Zweedse broers. Eerder verschenen in deze reeks Bruggenbouwers (2012) en Dandy uit het noorden (2013). Tussen rood en zwart is ook zonder kennis van die eerste twee boeken te lezen.

 

I
Saltsjöbaden

April 1918

Hij verlangde naar Duitsland. Hij dacht dat ze op weg naar Duitsland waren toen ze Bergen verlieten en de trein over de Hardangervidda namen. In plaats daarvan zat hij nu op een steiger bij een fjord die even ver van Berlijn verwijderd was als Bergen.
Je noemde het trouwens geen fjord hier in Zweden, maar ‘fjärd’. Zweeds was een grappige taal, makkelijk te verstaan maar moeilijk te schrijven. Het was of hij weer in de eerste klas zat en opnieuw moest leren lezen, maar hij lag niet heel ver achter, en in de herfst zou hij naar de derde klas gaan. Als Duitsland tenminste niet eindelijk zou zegevieren en de hele familie naar huis kon gaan.
Als hij met zijn klasgenoten Zweeds probeerde te praten was er altijd wel een of andere klootzak die beweerde dat hij nog steeds eerder Noors dan Zweeds klonk. Maar dat deed er niet toe. Hij had gezworen dat hij nooit meer Noors zou spreken.
Boven de fjärd-fjord vormden zich grote, dikke stapelwolken, van het soort waar de Engelse piloten in konden vliegen om zich te verbergen als ze tot hun afgrijzen zijn rode Fokker Dr. 1 driedekker dichterbij zagen komen. Ze lagen op drie uur, tweehonderd meter onder hem en waren zich nog niet bewust van het gevaar, het waren zes vliegtuigen die in een v-formatie vlogen. Hij aarzelde geen seconde, rolde naar rechts en dook recht omlaag naar de leider, vuurde drie snelle salvo’s af met zijn dubbele mitrailleurs, herstelde de duikvlucht en ging over in een looping naar links en dook opnieuw op de vijand af, die nu doorhadden wie er achter hen aan zat, in paniek raakten en meteen koers zetten naar de hoge stapelwolken. Ze wisten heel goed dat ze geen kans maakten tegen Manfred baron von Richthofen. Hij kon nog één Engelsman neerhalen voordat de vier overgeblevenen in de wolken verdwenen.
Nu kon hij maar één ding doen, aangezien de Engelsen waarschijnlijk van plan waren zich op te delen in de wolken en naar verschillende kanten te vliegen. Hij vloog recht omhoog om boven de wolken uit te stijgen zodat hij vrij zicht naar beneden had. Hij moest een aanvalshoek van bovenaf hebben om de duikvlucht met voldoende vaart uit te kunnen voeren, omdat hun Sopwith Camel sneller was dan zijn Fokker.
Dat was een prijs die hij graag betaalde voor zijn drie vleugels, wat hij verloor aan snelheid won hij dubbel en dwars terug met een superieur manoeuvreervermogen. Hij had geluk, zoals een goede doelman geluk afdwingt. Plotseling zag hij op elf uur twee Sopwith Camels onder zich, die buiten schootsafstand van hem wegvlogen. Maar hij zag ook dat de wolkenmuur waar ze in zouden glippen dun was, ze zouden al snel weer in een groot wolkenvrij gebied komen. Hij maakte een rolvlucht en dook plankgas door de wolken.
Zijn berekeningen klopten precies. Hij kwam bij de twee vijandelijke vliegtuigen op het moment dat ze het lege luchtruim in vlogen en hij vrij zicht had. De rest had gewoon een routinekwestie moeten zijn. Maar toen hij de twee Engelsen had neergehaald, verscheen vanuit het niets een nieuwe Sopwith Camel vlak achter hem. Dat was vervelend, want in dit soort situaties vonden gewone piloten, ook Duitse kameraden, normaal gesproken de dood.
Hij moest dus snel en ijskoud nadenken. Hij wachtte tot de Engelsman zo dichtbij was dat de eerste kogels langs hem suisden. Toen trok hij de stuurknuppel tegen zijn buik, zette zijn vliegtuig rechtop in de lucht en gaf geen gas meer. Hij bleef stil staan in de lucht en viel na een, twee seconden in een vrille naar beneden. Op dat moment kwam de verbaasde Engelsman, die totaal niet doorhad wat de rode had gedaan, recht onder hem voorbij en hij opende het vuur en raakte het vijandelijke vliegtuig langs zijn volledige lengte. Met wat geluk misschien.
Daarna hoefde hij alleen gas te geven, te pareren met het roer, de vrille te beëindigen en koers te zetten naar de thuisbasis. Vier Engelsen op een ochtend moest genoeg zijn, het was toch tijd voor de lunch. Daarna kon hij zich met hernieuwde krachten, een volgetankt vliegtuig en volle magazijnen weer in de strijd begeven. Zijn record op een dag waren elf neergehaalde vliegtuigen, dat zou hij vandaag waarschijnlijk niet kunnen herhalen, tenzij hij het geluk had op een formatie Amerikaanse beginners te stuiten.
Tijdens dit hevige luchtgevecht waren de stapelwolken boven de Baggensfjärden naar het zuidwesten gedreven. Het was een heldere, warme, zomerachtige dag, hoewel het nog maar eind april was.
Hij was hier eigenlijk om stekelbaarsjes te vangen, daarom had hij de sleutel van hun steiger geleend. Hij ging op zijn buik liggen en keek tussen de kieren van de steigerplanken naar beneden. Het water was helder en het zonlicht drong helemaal tot aan de bodem door, bijna zoals thuis. Bijna zoals op Osterøy liever gezegd. Zand en een paar plukken zeewier, leuke kleine mosselen en vier, vijf baarzen. Maar die waren niet het doel van de operatie. Hij had een taak en die moest met precisie en doeltreffend worden uitgevoerd.
Zijn eerste poging was mislukt en dat mocht niet opnieuw gebeuren. Moeder Ingeborg had een verklaring voor zijn mislukking. De stekelbaars was een nest aan het bouwen en daarom was het verstandig als je wat zeewier en zeegras in een glazen pot legde. Maar dat was niet het belangrijkste. De mooiste vissen in de paartijd waren gewoonlijk mannetjes, dat gold zowel voor stekelbaars als voor zalmforel en rode forel. De stekelbaarzen die een metallisch smaragdkleurige, zij het bijna blauwige, en robijnrode glans hadden, waren dus mannetjes.
Zijn vergissing was geweest dat hij alleen mannetjes had gevangen, ze in een glazen pot zonder zeewier en zeegras had gestopt en zichzelf had wijsgemaakt dat ze het samen zouden kunnen vinden. In plaats daarvan doodden ze elkaar en zelfs de winnaar dreef algauw op zijn buik.
Nu moest hij dus genoegen nemen met één mooi mannetje en twee vrouwtjes, die geen glanzende kleuren hadden. Als een van de vrouwtjes stierf, gedood door haar rivaal, door het mannetje of door allebei, zou het misschien tot een huwelijk komen tussen de overlevenden.
Een paar vrouwtjes vangen was eenvoudig, die cirkelden om de nesten van de mannetjes heen. Hij prikte een stukje regenworm aan een gebogen speld, het mochten geen weerhaken zijn, hij moest de vissen gezond en wel naar boven krijgen, had moeder uitgelegd. Al snel zaten er twee vrouwtjes in de glazen pot.
Het was iets lastiger om een mannetje te vangen. Ze verborgen zich in het nest en wilden niet eten, ze voerden alleen onverwachte bliksemaanvallen uit tegen of de regenworm aan de speld of tegen een vrouwtje en verdwenen dan weer in het nest. Maar hij had ontdekt dat als je met de regenworm tegen de bovenkant van het nest stootte de stekelbaars al snel een woedende uitval deed, eerder om de regenworm te bijten en te verwonden dan om hem op te eten. Op dat moment moest je snel zijn en de lijn ophalen voordat hij los had gelaten. Na vier of vijf pogingen had hij ten slotte een mannetje en twee vrouwtjes in de glazen pot en kon hij tevreden naar huis gaan. Opdracht voltooid, tot zover tenminste.
Hij sloot het zwarte ijzeren hek van de steiger netjes achter zich, precies zoals vader gezegd had dat hij moest doen. De steiger was verboden voor publiek.
Het was niet ver naar huis langs de Strandpromenaden, maar de glazen pot met de drie woedende vissen begon zwaar te worden omdat hij hem van zijn lichaam af moest houden zodat hij niet op zijn zondagse kleren morste, de matrozenkiel met gestreken blauwe kraag en een marineblauwe lange broek. Het was makkelijker om over de Källvägen te gaan en via de keuken naar binnen te glippen dan om de stenen trappen van de hoofdingang op de Strandpromenaden op te moeten lopen.
Terwijl hij over de Källvägsbacken liep kwam hij twee buurvrouwen op hun zondagswandeling tegen, voor wie hij boog terwijl hij de glazen pot bijna met rechte armen voor zich uit gestrekt hield, zodat het eruitzag alsof hij hun een cadeau wilde aanbieden. Ze keken nieuwsgierig naar zijn vangst en hij probeerde zijn plan uit te leggen om de stekelbaarzen met elkaar te laten trouwen. Op dat moment was er geen sprake van enige samenwerking tussen de woedende vissen. Ze waren weer begonnen te vechten en een van de buurvrouwen maakte een grap over liefde die hij niet begreep. Daarna gaven ze hem een klopje op zijn hoofd en vervolgden hun wandeling, waarschijnlijk naar het Grand Hotel.
Toen hij door de keuken naar binnen sloop, kwam hem de geur van biefstuk en pasgebakken brood tegemoet. De kokkinnen waren druk bezig, liepen door elkaar heen en hadden het over coupons en rantsoenering, maar ze hielden meteen op met praten toen ze hem zagen. Hij boog gegeneerd en glipte vlug langs de dienstmeidenkamer en de provisiekamer.
De grote eetzaal was leeg en de tafels waren nog niet gedekt. Dat was een goed teken, dan zou het misschien een klein diner met de familie worden, al hadden ze vaak gasten in het weekend. Zo was het inderdaad, toen hij langs de kleine eetzaal liep stond een van de dienstmeisjes daar het tafelzilver te poetsen. Goed, dan werd het dus een klein diner. Tijdens grote diners moest hij aan tafel zitten en dan verveelde hij zich dood, omdat de volwassenen eindeloos door bleven eten en praten. Zijn broertje en zusjes hadden het veel beter, zij mochten met Marthe in de kleine eetzaal zitten.
Zijn armen waren moe en hij moest de vissen even op de onderste trap- tree onder de twee palmen neerzetten. Daarna liep hij de trap op naar de slaapkamers en helemaal achter in de gang naar zijn eigen kamer, waar hij zijn vracht eindelijk op het bureau kon zetten. Hij haalde een handdoek uit de badkamer om de glazen pot af te drogen en zat daarna een tijdje te kijken hoe het experiment deze keer zou aflopen.
Helaas niet zo goed, leek het. De twee vrouwtjes lagen tegen de bodem van de pot gedrukt en probeerden zich onder een sliert zeewier te verbergen. Het mannetje, dat bovendien zijn mooie kleuren leek te verliezen, zwom in het bovenste deel van de pot rond en stootte steeds opnieuw met zijn kleine neus tegen het glas om een uitweg te vinden.
Hij wist niet goed wat hij ervan moest vinden. Het was in elk geval een kleine stap vooruit dat er nog geen stekelbaars gedood was, zoals de vorige keren toen hij alleen mannetjes had gevangen en het onmiddellijk oorlog was geworden met een sterftecijfer van honderd procent.
Moeder wist het meest van de natuur in het gezin, maar het was zondag en dan was ze naar Neglinge gefietst om de arbeiderskinderen te helpen aan de andere kant van de spoorlijn, de noordelijke kant waar je niet naartoe mocht. Maar omgekeerd gold het ook, de arbeiders en hun kinderen mochten vanaf de andere kant niet zonder toestemming over de spoorlijn gaan. Waarom dat zo was kon niemand in de klas uitleggen, het was gewoon zo. Moeder had iets gezegd over een aquarium, meer ruimte om paniek tussen de gevangenen te vermijden. Het kon ook met de zuurstofvoorziening te maken hebben, dat er te weinig zuurstof was in een pot met stilstaand water. Net als mensen hadden vissen zuurstof nodig om te kunnen ademen, al was het natuurlijk veel lastiger om zuurstof met kieuwen uit het water te filteren dan de lucht alleen maar in te ademen.
Boven stond er misschien nog een oud aquarium tussen alle troep op zolder. Maar de kinderen mochten daar niet alleen komen, omdat er zo veel vreemde spullen waren waaraan ze zich konden bezeren. Of misschien was er een andere, geheimzinnigere reden voor het verbod. Maar dat zou alleen voor de kleine kinderen moeten gelden en niet voor de oudste zoon, die in de herfst naar de derde klas ging.
De trap naar de zolder begon voor de kamer van zijn broertje Karl en was bekleed met een dik groen tapijt zodat de bedienden de familie ’s avonds laat en ’s ochtends vroeg niet zouden storen.
Het was alsof hij daarboven een reusachtige schatkamer binnenkwam, het rook er naar hout en teer door alle balken. Hij liep eerst langs de deuren van de drie kleine monnikencellen, de kamers van de bedienden werden zo genoemd zonder dat iemand begreep waarom, het waren tenslotte allemaal vrouwen, maar het klonk evengoed spannend.
Hij wist heel goed dat je niet in andermans kamers mocht kijken als ze er niet waren, maar de verleiding, of de nieuwsgierigheid, was te groot. Hij sloop terug en drukte voorzichtig het handvat omlaag van de laatste deur in de rij.
Het eerste wat hem opviel toen hij naar binnen stapte, was het verrassend scherpe licht en het uitzicht, dat veel beter was dan vanuit zijn eigen kamer. Je kon het hele perceel zien, de berghelling naar de Strandpromenaden met de uitgehouwen stenen trappen, het bamboebos dat binnenkort uit zou groeien tot een avonturenjungle, het zilversparrenbos aan de andere kant, de bloemperken waar de tuinman kleine rode, blauwe en witte bloemen aan het planten was en de hele Hotellviken met het Grand Hotel en het Restaurangholmen. Het was natuurlijk nog mooier bij een Noorse fjord. Nee, helemaal niet, bedacht hij zich. Noorwegen had er niets mee te maken. Maar in Duitsland was het uitzicht op veel plekken nog mooier.
Behalve het uitzicht was er niet zoveel te zien in de kamer. Een smal opgemaakt bed met een pot eronder. Een klein nachtkastje met een sigarenkistje, vader gaf lege sigarenkistjes aan iedereen die in het huis werkte en daar bewaarden ze dan hun bezittingen in. Bij de deur hingen wat kleren, twee zwarte jurken, twee witte, pas gesteven schorten en van die witte dingetjes die ze als een diadeem in hun haar droegen.
Hij schaamde zich een beetje. Want al viel er niet veel te bespioneren in zo’n kamer, het was toch verkeerd om je op te dringen. Dat deed een welopgevoede jongen niet. Je moest de bedienden altijd respect betonen.
Beschaamd sloop hij terug naar zijn grote avontuur en sloot de deur stilletjes achter zich. Het was moeilijk de reusachtige schatkamer te overzien omdat er van alles schots en scheef op elkaar was gestapeld, ski’s en sleeën, van hout met stalen glijders, twee rode stepsleeën, een fiets met van die idioot grote voorwielen die niemand tegenwoordig nog gebruikte, ouderwetse kunstschaatsen van zwart, uitgedroogd leer in rijen langs de achterste muur, grote kisten met messing beslag, oude naaimachines van het soort dat je aan moest trappen, ongeveer zoals de schooljuffrouw op haar orgel bij de ochtendpsalm deed, vreemde Zweedse vlaggen met iets Noors erin op een slordige stapel op een van de kisten, op elkaar gestapelde afgedankte salonmeubelen, zelfs een klein kanon op een echte affuit verborgen in een hoek. Dat was alles wat hij aan de ene kant kon zien. Hij draaide zich om en liep terug langs de opening van de zoldertrap. Het was donker, het enige licht kwam van twee hoge raampjes, er moest ergens een lichtschakelaar zijn, maar hij wist niet waar, waarschijnlijk zat die te hoog.
Nergens een aquarium, dat was zeker. Maar een stapel met enorme scheepslampen en grote rode bollen met Chinese tekens en langwerpige lantaarns van stof, die zo groot waren dat je er op expeditie doorheen had kunnen kruipen, wat hij niet deed omdat hij op zijn zondags gekleed was. Verder waren het vooral meubelen, bureaus en kledingkasten die een stuk hoger waren dan een volwassen man, een machine met een groot wiel met handvatten eraan waarvan hij niet kon begrijpen waarvoor die gebruikt zou moeten worden, maar nog steeds absoluut geen aquarium. Maar aquaria waren breekbaar, dus misschien moest hij in de grote zwarte kisten kijken?
Nee, daar zaten alleen maar op elkaar gepropte kleren in die naar mottenballen roken.
De teleurstelling werd nog groter toen hij terugkwam in zijn kamer. Een van de stekelbaarsvrouwtjes was aan het doodgaan. Het mannetje dreef aan de oppervlakte en hijgde alsof hij lucht probeerde in te ademen, nu onmiskenbaar bleker dan bij zijn gevangenneming. Het andere vrouwtje lag nog steeds tegen de bodem gedrukt onder de sliert zeewier.
Hij wilde niet dat ze deze keer weer dood zouden gaan, dus hij kon maar één ding doen. Resoluut nam hij de pot mee naar het toilet, kieperde alles erin en trok de wc door. Het was niet zeker dat ze het zouden overleven, want het zou een hachelijke tocht door de afvoer naar de Hotellviken worden. Maar dat zou maar een minuut duren en daarna konden ze weer fris water inademen.
Voor kerst moest hij maar een aquarium vragen, dat was de enige mogelijkheid omdat hij al acht was geworden en zijn volgende verjaardag dus nog langer zou duren.
Het was weer mislukt, ondanks de betere planning en voorbereiding. Maar zoals vader altijd zei: elke mislukking is een zege voor wie zich kan herpakken en het opnieuw en beter kan doen.
Tijdens het diner was vader in een slecht humeur en Johanne wilde niet eten, terwijl er kalfsvlees met roomsaus op tafel stond met chocolademeringue als nagerecht. Moeder wees haar terecht met het gebruikelijke argument dat de kinderen in Neglinge zouden huilen van geluk als ze zo’n maaltijd kregen. Vorig jaar waren er nog hongerrellen geweest in Neglinge. Ze hadden de landstorm op moeten roepen.
Johanne dreinde dat ze niet wist wat rellen waren en ook niet wat de landsdorm was. Toen fleurde vader een beetje op en zei dat dat precies de reden was waarom hij zich altijd verre had proberen te houden van het leger. Hij beweerde dat hij belangrijkere dingen te doen had dan het in toom proberen te houden van hongerige arbeiders. En bovendien een week lang kostbare tijd te verspillen.
Er was een oorlog aan de gang in de wereld en als hij was opgeroepen, zou hij zonder aarzelen zijn plicht hebben gedaan. En hoewel hij tamelijk lang onder de oproep uit had weten te komen door zich te beroepen op zijn zakenreizen naar Berlijn, was die tijd nu voorbij. De lummels waren erachter gekomen dat het, nu de oorlog op zijn eind liep, niet langer mogelijk was om naar Berlijn te reizen.
Dat neemt niet weg, berispte hij Johanne, dat je het voedsel dat Onze Heer voorzet met dankbaarheid moet eten.
Iedereen aan tafel sprak zoals gebruikelijk Noors, behalve Harald, die hardnekkig Duits bleef praten. Hij vertrouwde er nog niet op dat zijn Zweeds goed genoeg was, hij moest absoluut zeker weten dat het niet Noors klonk.

© 2013 Jan Guillou
© 2014 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Bart Kraamer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum