Leesfragment: De koortstuinen

27 november 2015 , door Emmelien Kramer
| |

Wij richten in samenwerking met Recensieweb de schijnwerpers op de twee Nederlandse prozadebuten van mei en juni, allemaal voorzien van uitgebreide fragmenten. Lees op onze website de voorpublicaties uit de romans van Emmelien Kramer en Jori Stam.

In mei debuteert Emmelien Kramer met De koortstuinen, een boek over waanzin en krankzinnigheid. 'We slenterden samen door de naburige woonwijk met grijze huizen als gevangenissen die zich naast elkaar herhaalden, vlak bij de hoofdweg waar haar instituut zich bevond, toen ze “ik haat haar” zei. Ik zag dat ze haar duimen in haar palmen verborg en ik keek omhoog naar de duiven die ons in de lucht passeerden om te zien of ze verstijfd raakten van de zwaarte in haar stem. Geen duif viel uit de hemel.'

De koortstuinen, het betoverende romandebuut van Emmelien Kramer, beschrijft het leven van Salome, een excentriek meisje dat probeert te ontsnappen aan het lot dat Nadya, haar charismatische, helderziende moeder trof: dat van waanzin en krankzinnigheid. Na haar mislukte pogingen om aansluiting in de hedendaagse maatschappij te vinden, besluit ze op zoek te gaan naar haar geboorteplek: de afgelegen hippiekolonie Remedio, een plaats waarvan gezegd wordt dat hij misschien alleen in het hoofd van Nadya bestaat.

In een verstilde en zintuiglijke stijl schetst Emmelien Kramer in De koortstuinen een gelaagd verhaal over onvermogen, de worsteling van het individu, de hunkering naar aansluiting en het belang van zelfacceptatie.

Emmelien Kramer (1980) studeerde af aan de Gerrit Rietveld Academie. De koortstuinen is haar debuutroman.

 

Sybil

Nadat ik vier dagen lang muggen had doodgeslagen en inzag dat er geen einde aan hun hoeveelheid zou komen, besloot ik om zelfmoord te plegen in de badkuip van een oude kennis van mijn moeder, die ver van de bewoonde wereld woonde in een gehucht waar ze een boerderij bezat en schapen hield voor de wol. Het was een gevoelige vrouw en ik had niet de intentie haar te kwetsen, maar het bad was vol en ik paste er precies in. Ik was op doorreis onderweg naar mijn vader om een einde te maken aan een jarenlange breuk. Omdat ik op een plotselinge slapeloosheid was gestuit tijdens mijn verblijf op de schapenboerderij leken de dingen enorm te zijn vastgelopen.
De boerderij stond in een dorp dat zo diep in de ruige velden lag dat het leek alsof het liever niet had willen bestaan. De eerste nachten sliep ik met mijn ogen wijd open en de nachten erna lag ik wakker met maar één verlangen. Omdat ik in die tijd nog geen idee had over de kunst van het sterven ging ik er eerst gewoon op liggen wachten tot het me gebeuren zou. De kennis van mijn moeder, die luisterde naar de naam Sybil, had mij zwijgend ontvangen, zoals men doet wanneer er dingen gebeuren die te voorspellen waren geweest. Ze stond voor het krieken van de dag op om de schapen te verzorgen en kussens te vullen met hun wol en keerde terug in de avonden, met rode wangen van de buitenlucht.
De ochtend leek traag te beginnen en de velden waren bedekt met een melkwitte nevel. Desondanks stapte ik naakt het bad in en mijn buik, die opgezwollen was door mijn eerste zwangerschap, bleef boven het water uitsteken. Na een tijdje ging ik er weer uit – waarbij ik overal natte sporen achterliet – om op zoek te gaan naar een mes, omdat het me het beste leek om direct een van mijn polsen, of misschien allebei, te laten leegbloeden. Tijdens het zoeken kreeg ik het koud en ik keek verwonderd naar het kippenvel op mijn armen en alle andere menselijke functies die gewoon doorgingen, terwijl mijn ogen eigenlijk al half dicht waren en ik met één been in het graf zou moeten staan.
Ik liet me weer het water inglijden en legde het mes op de rand van het bad. Wat mij zo mistroostig maakte was dat ik al eerder, in mijn jonge jaren, bij Sybil had gewoond. Nu was ik volwassen en weer terug. De vraag was wat het allemaal voor zin had gehad, dat ik was weggeweest. Is het niet verloren om uiteindelijk weer op dezelfde plaatsen terecht te komen?

*

Mijn vader ontmoette mijn moeder toen ze op een heldere nacht in april opgenomen werd op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis waar hij werkte. Ze arriveerde precies op het moment dat hij erachter was gekomen dat hij niet geschikt was voor het beroep van psychiater. Hij was hiervan overtuigd geraakt toen hij inzag dat de lijn tussen de gekken en behandelaars net zo dun was als het verplichte geluk dat men in die dagen aan hen probeerde te slijten. Gedesillusioneerd over de psychiatrie en de geneeskunde in het algemeen bracht hij zijn pauzes door met het roken van zijn shag en het bedenken van middelen die beide partijen voorgoed zouden kunnen genezen.
Mijn vader keek diep in de ogen van mijn moeder toen hij haloperidol in haar aderen injecteerde. Hij zag de zee, de zon, rennende crèmekleurige honden op gloeiend heet asfalt.
De volgende dag zat mijn moeder op haar bed en staarde ze naar de muur. In haar lange half ingevlochten haren zaten schelpen en om elke vinger droeg ze een ring. Ze leek mijn vader zo onalledaags dat hij het gevoel kreeg haar mee te willen nemen, om haar voortdurend te bekijken. Hij had zijn hoofd geschud bij deze hem vreemd voorkomende gedachte, in de hoop dat die door de beweging los zou raken en zou verdwijnen.
Waarom ze gekomen was heeft hij nooit willen vertellen; hij zei dat het zinloos was om te weten hoe iets begonnen is omdat het voor het eindresultaat geen verschil maakt. Later begreep ik dat hij geen enkel idee van haar omzwervingen had gehad en dat hij haar in zijn armen had genomen onder het voorwendsel de onvermijdelijke tegenspoed die haar leven rijk was te bezweren.

*

In de periode dat wij voorgoed uit elkaar werden gehaald was ik bijna vijftien, Rivka elf. We liepen verward rond op blote voeten. Een week eerder hadden ze onze moeder afgevoerd naar een instelling. Men had dit zo goed voor ons proberen te verbergen dat we de eerste onzekere uren niets anders deden dan elkaar blikken van verstandhouding toewerpen over de huichelarij die volwassenen eigen is.
Sinds onze moeder verdwenen was, weggevaagd, opgestegen, droeg ik alles wat van haar was elke dag. Ik sliep in haar gewaden en kamde mijn haren met de borstel waar haar roodbruine haren nog in verkleefd zaten. Overdag na school lag ik vaak aan haar kant van het bed en rook aan haar kussen, waaruit nog lang nadat ze verdwenen was een jasmijn-achtige geur opsteeg. De verandering in mijn vader na haar vertrek bleek vooral uit het minder ontvangen van patiënten in de kleine praktijk aan huis die hij in die tijd had.
Ook bleek dat hij er niet meer aan dacht dat wij, zijn dochters, niet konden leven van de aardappels alleen die hij ’s avonds afwezig voor ons stond te koken. Dan ging hij alle opties af van het bestaan en de keuzes die hij gemaakt had, waardoor hij de tijdelijkheid die alle dingen eigen is vergat.
De enige mensen die hij bleef ontvangen waren de mannen wier moeders hen verlaten hadden en voor wie er geen hoop meer was. Zo kon hij zich voortslepen, moed puttend uit de laffe veronderstelling dat zij vanaf het begin onlosmakelijk verbonden waren met het ongeluk en hij slechts sinds kort.

In plaats van naar elkaar toe te buigen om elkaar te redden begonnen mijn zusje Rivka en ik van elkaar te vervreemden. Na school sloot ze zich op in haar kamer om te lezen. De spichtigheid die ze altijd al had gehad was uitgegroeid tot het uiterlijk van iemand die vrijwillig geïsoleerd wil leven. Een bloem die in zijn knop bleef, waardoor ze kleiner was dan de rest van ons en haar ogen hadden een donkergrijs gekregen dat haar een spreeuwachtig voorkomen opleverde.
Toen het leek alsof de aarde mijn moeder – de zieltogende Nadya – had opgeslokt, stopte ik met naar school gaan. Elke dag stond ik alleen maar op om koffie te drinken aan de grote houten tafel in de keuken, net zoals zij had gedaan. Ik stak haar wierook aan, hulde me in haar kleren en wachtte totdat iemand in huis besloot om zijn dag te beginnen. Ik zag mijn vader in een overhemd dat stonk naar angst naar zijn werkkamer stommelen. Daarna zag ik Rivka zichzelf begraven in de beslommeringen van de dag voor ze met de deur zou slaan.
Alleen ik bleef achter om mijn sigaretten te roken, die ik per tien stuks kocht van het geld dat ik uit mijn vaders broekzak stal als hij sliep, werkte of gewoon niet oplette.

*

Ik probeerde in die dagen de tuin van mijn moeder te onderhouden en te koken, zodat we beter aten. Op onze laatste dag samen was de hitte zo drukkend dat mijn vaders lange haar glansde van het vocht toen hij tegenover me zat in de keuken. Alsof er nog niet genoeg water uit elke porie van onze lichamen stroomde begon hij te huilen. Het leek alsof de houten tafel waarop zo veel kaarten gelegd waren en pendels gedwaald hadden de zee aan ieder van ons wist te onttrekken. Op dat moment zag ik in dat hij huilde om wie hij was en niet om wat voor reden dan ook.
Ik rookte snel en de eenzaamheid die zich samen begon te pakken deed me opstaan. Met mijn sigaret in de mond pakte ik een krukje om mijn moeders Southern Comfortglas te zoeken.
Mijn vader wreef in zijn lichte ogen die soms bijna kleurloos waren, en staand op het krukje zag ik de vrouw het pad op komen lopen. Ze zweette ongenadig. Haar gezicht was rood, maar leek vergevingsgezind naar de zon op te kijken. Toen mijn vader haar aan zag komen begon hij te kreunen en maaide met zijn armen. ‘Ga weg! Neem Rivka mee, wegwezen!’
Ik viel van de kruk en schaafde mijn been, zodat ik kleine bolletjes bloed zag opwellen terwijl ik naar boven rende om Rivka te halen. Ze lag op bed met een boek. Haar lange haar zat vol klitten en ik zag dat ze ondanks de hitte en de zon te wit en te kwaad was. ‘Riv, meekomen!’ Ze vroeg me waarom, hoezo, waarom ik dacht dat zij met mij mee zou gaan – ik trok aan haar arm en sleepte haar mee de trap af, waarna we door de achterdeur de boomgaard in renden.
Ze riep dat het totale onzin was, terwijl ik mijn hand op haar mond probeerde te leggen en haar richting een boom duwde. ‘Erin!’ Ik spuwde het bevel uit en Rivka gehoorzaamde eindelijk. De kraaien vlogen krijsend omhoog toen de achterdeur van ons huis openging.

Nadat mijn vader de vijand naar onze schuilplaats had verwezen – de plek die hij eerst zelf aan ons had opgedrongen – stond hij met zijn hoofd naar beneden te staren, alsof hij antwoorden zocht in de glanzende boterbloempjes aan de randen van zijn schoenen in het gras. Ik vroeg me af of het ooit zijn droom was geweest om een held te zijn – de dromen die kinderen hebben, die ze later uitwerken op de manier waarop ze tegenslagen te lijf gaan.
Ik wist zeker dat mijn vader een held was geweest in zijn dromen – en nu hij aan de voet van de groene grot stond die ons verborg, wist ik niet of hij peinsde over zijn eigen lafheid of over de manier waarop wij moesten opgroeien. Ik schold hem uit terwijl we als gevangenen de boom uit kwamen en terug naar huis liepen. Zo bleef ik tieren, totdat alle loslopende kippen met opgetrokken poten door de boomgaard renden. Ik keek naar de sterke, bezwete rug van mijn vader, zijn mooie mannenhanden en zijn gebogen houding toen hij ons overdroeg.
‘Plaatst u ze dan toch in ieder geval bij elkaar!’ riep hij.
‘Dat kan niet, ze zijn te oud, wie zou dat nou willen?’ zei de vrouw van de jeugdzorg.

*

Ik lag op de bodem van het bad en keek dwars door de waterspiegel naar de contouren van de wereld erboven. Ik had het mes in mijn rechterhand genomen en was droevig geworden vanwege mijn eigen sterven en dat van mijn ongeboren kind. Roerloos bleef ik onder water liggen en luisterde naar het holle gedruppel van de kraan.
Op een gegeven moment zag ik de vervormde deur bewegen en Sybil, de kennis van mijn moeder en voor zover ik me kon herinneren een van de weinige goede die ze ooit had gehad, boog zich over de badkuip. Ze vroeg me wat ik deed. Ik kwam met mijn hoofd boven water en zei dat ik weinig redenen zag om te leven omdat er nooit iets veranderen zou, en dat ik verhalen had gehoord over plekken die beter waren dan waar we ons bevonden. Ze zat op de rand van de badkuip en ik hield het mes verborgen onder water. Er was echter niet veel wat Sybil niet wist.
‘Ik denk dat je me moet helpen,’ zuchtte ze. ‘Er is veel werk op de boerderij en als je van plan bent om te blijven, moet je toch je handen vuilmaken.’ Haar leven was er een in rust, maar toch had ze vaak last van pijnen die zich om de beurt op verschillende plekken in haar lichaam ophielden en waarvan ze wist dat er niet meer van af te komen was.
Ik zei dat ik niet van plan was om te blijven, dat ik op dit moment nergens zou blijven en onderweg was. ‘Maar je bent nu hier.’ Ze stond op en gaf me een handdoek aan. Ik wachtte totdat ze weg was om mezelf af te drogen en verborg het mes in de zak van de oude spijkerbroek, die ze me te dragen had gegeven na mijn aankomst. Ik trok een oude trui aan en slofte naar de schapen. De lucht was nog lauw, maar had de belofte om wederom zwermen muggen aan te dragen.
Zodra de schapen me in het vizier kregen begonnen ze te blaten alsof ik een lang verloren familielid was, waarvan ik vond dat het niet ver van de waarheid vandaan lag.
Sybil had haar zwartgrijze haren hoog op het hoofd vastgebonden. Samen duwden we het hek open om de schapen los te laten.

*

Rivka en ik werden in verschillende opvanghuizen geplaatst. We schreven elkaar in het eerste jaar brieven, maar toen de toon begon te veranderen en smaakte naar verplichting en lege verwensingen besloot ik haar op te zoeken, omdat praten met mensen heel anders gaat dan geschreven gesprekken waarover lang is nagedacht.
In die periode was ik al in contact gekomen met Sybil, die tijdens mijn jeugd vaak bij onze moeder rond de zware houten tafel in de keuken te vinden was geweest. Daar hadden ze zich beziggehouden met het leggen van kaarten, het uitpluizen van de nummers die bij ieder mens horen en het ontcijferen van handlijnen via vooraf opgezette consulten.
Sybil had door omstandigheden een som geld gekregen en ver weg van waar ze eerst woonde een boerderij gekocht om schapen te houden. Nadat we uit huis waren geplaatst had ze ons aangeboden om tijdelijk bij haar te komen wonen totdat we op eigen benen konden staan.
Nu was dat iets waarvan ik niet zeker wist of dat ooit zou gebeuren, maar ik was het opvanghuis voor moeilijke gevallen zat, met de slaapzalen die doortrokken waren met de stank van nachtmerries en het kleffe ontbijt dat de dag na aankomst al direct was gaan vervelen.
Ze had me opgehaald met een oude geleende auto, de papieren ondertekend om mij te houden, en nadat ik mezelf op de boerderij had geïnstalleerd was ik direct Rivka gaan bezoeken.
We spraken erg lang, waarna ik haar vroeg of ze bij ons wilde komen wonen, maar Rivka schudde haar hoofd. Ze keek me liefdevol aan, met naast haar een stapeltje boeken dat ze overal mee naartoe leek te slepen. Anders dan ik kon zij goed gedijen in instituten en de regelmaat die ze te bieden hadden. Ze hield van de vaste tijden van eten, slapen en werken, ze hield ervan als elke dag hetzelfde was.
Voordat ik weer naar de boerderij terug moest, besloten we nog een wandeling te maken. Ze was iel maar tanig zoals altijd en onder haar ogen waren kringen te zien van het lezen in het donker tijdens paniekerige nachten. Ze droeg een broekpak in een gelige tint en had allerlei gekleurde, goedkope versiersels in haar lange bruine haar gestoken.
Ze had maar twee boeken meegenomen tijdens onze wandeling, wat voor haar uitzonderlijk weinig was. Haar ogen met de kleur van dof leisteen keken me zoals altijd zonder hulpeloosheid aan toen ze me vroeg waar onze moeder nu was. Ik zei dat ik het niet wist en dat iedereen alles voor me verzwegen had vanaf het moment dat ze ons gescheiden hadden.
We slenterden samen door de naburige woonwijk met grijze huizen als gevangenissen die zich naast elkaar herhaalden, vlak bij de hoofdweg waar haar instituut zich bevond, toen ze ‘ik haat haar’ zei. Ik zag dat ze haar duimen in haar palmen verborg en ik keek omhoog naar de duiven die ons in de lucht passeerden om te zien of ze verstijfd raakten van de zwaarte in haar stem. Geen duif viel uit de hemel.
Ik dacht nog vaak terug aan die dag en wat dat betreft aan alle dagen dat ze mijn kleine zusje wilde zijn en we hutten bouwden in de boomgaard achter ons huis met de bedoeling erin te gaan wonen. Ik schreef haar brieven in alle tonen, waarvan zelfs de perspectieven wisselden, in de hoop dat het iets zou uithalen, maar ze wilde ze niet meer beantwoorden. Achteraf begreep ik dat haar afzondering het enige was wat haar helpen kon in haar strijd met de dwangmatige letters van haar boeken en het idee ooit nog iemand anders te worden.

Mijn vader bleef in het huis wonen waar we waren opgegroeid, met de klimop en passiebloemen tegen de muren en de houten tafel in de keuken waar iedereen zich omheen had verzameld in de tijd dat we nog met elkaar spraken.
Hij kwam ons niet opzoeken. Ik denk dat hij er niet tegen kon haar in onze bewegingen terug te zien en dat het voor hem fijner was om zichzelf te verliezen in de gekte die veel mensen overvalt wanneer ze hun eeuwige liefde hebben gegeven aan krankzinnigen. Bovendien ging het hem om haar, Nadya, en wij waren haar niet.

 

© Emmelien Kramer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum