Leesfragment: De Kozakkentuin

19 oktober 2015 , door Jan Brokken
| | |

Morgen verschijnt het nieuwe boek van Jan Brokken: De Kozakkentuin. Over de vriendschap tussen Alexander von Wrangel en Fjodor Dostojevski. Voorpublicatie!

In De Kozakkentuin beschrijft Jan Brokken de bijzondere vriendschap tussen de jonge officier van justitie Alexander von Wrangel en de naar Siberië verbannen schrijver Fjodor Dostojevski. 

De levensgeschiedenis van de familie Von Wrangel werd door Brokken eerder beschreven in Baltische zielen. De nazaten van de familie attendeerden Brokken op de vriendschap tussen Alexander en Dostojevski. Er bleek een verzameling documenten, memoires en brieven bewaard te zijn gebleven.

Brokken verdiepte zich in dit rijke archief en schreef een boek over deze vriendschap, die bijna een kwart eeuw heeft geduurd. Met grote verbeeldingskracht reconstrueert Brokken de wereld waarin beide jongemannen leefden, werkten en beminden, met verve schetst hij de turbulente gebeurtenissen in het Rusland van de tweede helft van de negentiende eeuw.

Hij begint zijn verhaal in 1849 in Sint-Petersburg wanneer de jonge Alexander een groep arrestanten voorbij ziet komen, op weg naar het vuurpeloton. Een van hen is Dostojevski, toen al een bekende en door Alexander bewonderde schrijver. Dostojevski ontloopt de zwaarste straf, maar krijgt jarenlange dwangarbeid in Siberië opgelegd. Alexander wordt na zijn opleiding benoemd tot officier van justitie in Semipalatinsk, een stadje in het zuidwesten van Siberië. Daar ontmoet hij Dostojevski, die dan net is vrijgekomen. Tussen Alexander en de twaalf jaar oudere schrijver ontstaat een hechte vriendschap.

De Kozakkentuin is een meeslepend epos, uitermate soepel verteld. Met de gave voor inleving die wij van Brokken kennen, de gave waarmee hij in De vergelding de oorlog in Rhoon beschreef, brengt hij in De Kozakkentuin de vriendschap tussen Alexander en Fjodor tot leven en schetst hij de turbulente gebeurtenissen in het Rusland van de tweede helft van de negentiende eeuw.

N.B. Wij publiceerden voor uit Baltische zielen. Lees het fragment op Athenaeum.nl. Ook bespraken we De vergelding en Het hoe.

 

1

Het vuurpeloton legde aan. De commandant hief de sabel. De zon prikte door het wolkendek en deed in de verte de koepel van een kerk blinken. Ik herinner me vooral de zon, die een verkeerd moment leek te kiezen om te schijnen.
Toen ontstond verwarring. De drie mannen die als eerste zouden sterven, werden van de palen losgemaakt en kregen een mantel toegeworpen. Een paar postkoetsen reden het terrein op, gevolgd door de sleekoetsjes die ik op de Litejny Prospekt had gezien. Een order klonk, nog een order. Vergiste ik me of werd er weer een vonnis voorgelezen? Nee, het werd ons plotseling duidelijk dat de tsaar op het laatste moment inderdaad overstag was gegaan en dat het door hem getekende gratiebesluit werd voorgelezen.
Ik haalde diep adem. Het was alsof ikzelf aan de dood was ontsnapt. Ik voelde ook iets van woede opkomen. Hoe kon men zo met het lot van mensen sollen? Was dit recht?
Het exercitieveld liep snel leeg. Het volk dwaalde uiteen, terwijl het kruisen sloeg en de genade van de tsaar zegende.

Met Dostojevski, die mijn vriend werd, heb ik in Siberië over van alles gesproken, maar bijna nooit over de terechtstelling waarvan ik getuige was geweest. Hij wilde niet herinnerd worden aan de vreselijke minuten die hij had doorstaan. Hij zou er later over schrijven, ofschoon nog geen bladzij in De idioot, maar het kostte hem de grootste moeite om erover te praten.
Eén keer zei hij me in een paar zinnen dat hij zich, omdat hij zelfs niet het geringste gerucht had opgevangen over de ophanden zijnde gratie, helemaal had voorbereid op de dood. Terwijl hij in doodshemd stond te wachten tot hij vastgebonden zou worden aan de paal, naar de drie mannen keek die hem voor zouden gaan en het fatale commando 'vuur!' afwachtte, leek de tijd hem oneindig lang te duren en nam hij in gedachten met heel zijn hart afscheid van zijn geliefden. Zijn hele leven trok aan zijn geest voorbij als in een caleidoscoop, snel als bliksem en in beelden.
Over het zonlicht dat hij, zoals hij in De idioot beschrijft, in de laatste minuut op de vergulde koepel van de Heilige Maagd Kathedraal zag schijnen, vertelde hij me niets, noch dat hij onafgebroken naar die koepel staarde en naar de stralen die deze weerkaatste, stralen waarin hij de nieuwe natuur meende te zien waarmee hij binnen enkele minuten zou samenvloeien...

Ik haastte me naar huis.
Met de schrik nog in mijn benen en denkend aan de woorden van mijn oom, heb ik jarenlang over het geziene gezwegen en heb ik aan niemand, zelfs niet aan mijn beste vrienden op het lyceum en evenmin aan mijn vader en mijn moeder, verteld over de lugubere schijnvertoning die zich voor mijn ogen op het Semjonovski exercitieterrein had afgespeeld. In de dagen van tsaar Nicolaas Pavlovitsj zou dat alleen al invloed op mijn verdere toekomst gehad kunnen hebben. Ongelooflijk maar waar; zo was het in die tijd.

[...]

29
Barnaoel

[...]

In het najaar kregen we onverwacht nog een paar mooie warme dagen. Ik stelde Fjodor voor een laatste keer onze intrek te nemen in de Kozakkentuin. Hij voelde zich al weken niet goed en het leek hem daarom een uitstekend idee: hij zou wat tot rust kunnen komen. Ik stuurde Adam vooruit om het huis op orde te brengen, de binnenplaats aan te vegen en de tuin aan te harken.
Ik had Fjodor de reden verteld van het overhaaste vertrek van Katja, niet dat ik een baan in Barnaoel aangeboden had gekregen. Ik stond nog steeds in dubio en misschien konden de dagen in de Kozakkentuin me raad geven.
Van de bloemenpriëlen was tot Fjodors verdriet niets meer over, maar op de binnenplaats scheen een prachtig zacht licht. We rookten een paar pijpen – ik had uitmuntende tabak meegenomen – en Adam bracht ons thee.
'Weet u nog dat ik nauwelijks een gesprek kon voeren toen ik hier voor het eerst kwam?' zei hij me opeens.
'U was achterdochtig. Begrijpelijk in uw situatie.'
'Nee, dat was het niet. Het was de katorga. Je was in het kamp voortdurend met jezelf bezig, met aan eten komen, je kleren droog houden, met overleven; je voerde geen gesprekken, en zeker niet over persoonlijke dingen. Ik heb twee of drie misdadigers gesproken die me hun leven vertelden, maar dat waren geen gesprekken, dat waren bekentenissen: ik nam de biecht af en zij spraken. Toen ze het me allemaal verteld hadden, zwegen ze; ze waren er absoluut niet in geïnteresseerd wat ik van het gezegde vond. Het kon hun zelfs niet schelen of ik hen geloofde of niet. Meningen waren uit den boze in het dodenhuis. Niemand had een mening in de katorga, je deed wat je werd opgedragen en je hield je mond. Ik had in geen vijf jaar meer een gesprek gevoerd toen ik in de Kozakkentuin kwam, zeker geen gesprek over koetjes en kalfjes, over de aardige dingen van het leven, of de planten water nodig hebben, dat soort dingen. Ik was het verleerd, ik was als een doofstomme. Maar jij stelde me op m'n gemak, Alexander Jegorovitsj, door jou kreeg ik weer zin in praten, over het weer, de meisjes die ons kwamen vergezellen, over Kant en Hegel en de grappen van onze Adam, het maakte allemaal niet uit, over de Krimoorlog en de laatste nieuwtjes uit de l’Indépendance Belge, over misdaad en je weerzin tegen omkoperij, en laatstelijk, over de liefde of alles wat liefde in de weg zit. Je hebt weer een mens van me gemaakt, Alexander. Toen ik hier kwam was ik in mijn hoofd nog een gevangene, maar jij hebt me bevrijd, je hebt weer een gewoon mens van me gemaakt, of beter nog, een gewone burger. Ik houd van dat woord, burger, in het Frans klinkt het nog beter, citoyen, vind je ook niet dat het in het Frans beter klinkt?'
'Een gewone burger zul je nooit worden, Fjodor Michaïlovitsj, en een citoyen evenmin. Je bent hier weer de romanschrijver geworden die je was. Je hebt je pen weer gegrepen en haar tot instrument van je denken en voelen gemaakt. Als ik ergens trots op ben is het dat ik de omstandigheden gecreëerd heb waardoor je dat kon doen. Toen je begon te schrijven, besefte je dat je gevoel niet voorgoed verlamd was geraakt door de ketenen die je in het bagnodroeg, dat je ziel niet vermorzeld was door al die misdadigers om je heen en het gechicaneer met de bewakers. Door het schrijven is je gemoed weer gaan spreken en ik kan het ontwaken van je liefde voor Maria daar niet los van zien.'
'Ik was gewend geraakt aan de broodmeisjes bij de poort van het gevangenkamp, aan de hoeren en hoertjes, bij wie geen liefde is en zelfs geen zachtmoedigheid of troost. Door het schrijven raakte ik die gevoelsmatige verdoving inderdaad kwijt. Maar het schrijven lukte me vooral hier in de Kozakkentuin, niet in de stad. Is je dat opgevallen?'
'Toch heb je de stad nodig. Je bent geen mens voor buiten.'
'Ik snak inderdaad naar Piter. Als ik twee, drie dagen daar mocht zijn, zou ik het hier weer twee jaar verdragen. Ik heb het vanmorgen nageteld: ik begin aan mijn zevende jaar buiten Petersburg. Mijn zevende jaar! De beste jaren van mijn leven heb ik buiten Petersburg doorgebracht, de jaren dat ik het krachtigst was, het fitst. En hoe lang gaat het nog duren?'

[...]

 

© Jan Brokken

Uitgeverij Atlas Contact

pro-mbooks1 : athenaeum