Leesfragment: De nieuwe achternaam

27 november 2015 , door Elena Ferrante
| |

18 augustus verschijnt De nieuwe achternaam, de tweede van de Napolitaanse romans van Elena Ferrante (vertaald door Marieke van Laake). Wij brengen een voorpublicatie. 'Haar man. Wat voor man had ze getrouwd? Zou hij, nu hun huwelijk een voldongen feit was, zijn onechte gezicht afrukken en haar het afschuwelijk echte tonen? Vragen, en de onopgesmukte feiten van onze armoede. Ik was veel met die bladzijden bezig, dagen, wekenlang. Ik bestudeerde ze, leerde er ten slotte stukken van uit het hoofd, stukken die me bevielen, me in vervoering brachten, me biologeerden en me krenkten.'

Elena en Lila proberen ieder op hun eigen manier het beste van hun leven te maken, al zijn ze ontheemd en hebben alleen elkaar. Maar hun verbondenheid heeft ook een donkere kant. Loyaliteit en nabijheid worden afgewisseld door jaloezie en bedrog.

De gebeurtenissen in De nieuwe achternaam slepen de lezer mee in het leven van deze twee jonge vrouwen. Ze volgen elkaar, raken elkaar kwijt, vinden elkaar terug - op elke bladzijde wacht een verrassing. Door Lila en Elena leren we onszelf kennen, zowel in hun neiging tot conformisme als in hun vastbeslotenheid om het lot in eigen hand te nemen.

1

In de lente van 1966 vertrouwde een erg opgewonden Lila mij een metalen doos toe waarin acht schriften zaten. Ze zei dat ze ze niet langer in huis kon bewaren. Ze was bang dat haar man ze zou lezen. Afgezien van een paar ironische opmerkingen over al het touw dat ze eromheen had gebonden, nam ik de doos zonder verder commentaar mee. Onze relatie was in die periode allerbelabberdst, maar dat leek alleen ik te vinden. De zeldzame keren dat we elkaar zagen, wees niets erop dat zij zich ongemakkelijk voelde en hatelijke opmerkingen maakte ze ook nooit.
Toen ze me vroeg te zweren dat ik de doos nooit, om geen enkele reden, zou openmaken, deed ik dat. Maar ik zat nog niet in de trein of ik maakte het touw los, haalde de schriften tevoorschijn en begon te lezen. Het was geen dagboek, ook al kwamen er gedetailleerde verslagen in voor van gebeurtenissen uit haar leven vanaf het einde van de lagere school. Het leek meer een halsstarrige oefening in schrijven. Ze schreef over van alles: een boomtak, de meertjes, een steen, een blad met witte nerven, de pannen thuis, de verschillende onderdelen van een koffiepotje, de vuurpot, steenkool, houtskool, een minutieuze plattegrond van de binnenplaats, de grote weg, het geroeste, ijzeren skelet aan de andere kant van de meertjes, het parkje en de kerk, het rooien van de begroeiing langs de spoorrails, de nieuwe flats, het huis van haar ouders, het gereedschap dat haar vader en haar broer gebruikten om schoenen te repareren, hun bewegingen als ze aan het werk waren, en vooral kleuren, de kleuren van alles wat je maar bedenken kunt op verschillende momenten van de dag. Maar er waren niet alleen beschrijvende bladzijden. Er kwamen ook losse woorden in voor, in het dialect en in het algemeen beschaafd Italiaans, soms omcirkeld, zonder verder commentaar. En vertaaloefeningen uit het Latijn en het Grieks. En hele stukken in het Engels over de winkels in de wijk, over wat er verkocht werd, over de kar vol groenten en fruit die Enzo Scanno elke dag, met zijn hand aan de halster van zijn ezel, van straat naar straat reed. En talloze uiteenzettingen over de boeken die ze las en de films die ze in de parochiezaal zag. En veel van de ideeën die ze had verdedigd in haar discussies met Pasquale en tijdens het gebabbel met mij. Natuurlijk, het geheel had iets grilligs, maar wat Lila ook in taal vatte, het kreeg reliëf, en zelfs op de bladzijden die ze als elf-, twaalfjarige had geschreven, trof ik niet één regel aan die kinderlijk klonk.
Doorgaans waren de zinnen uiterst precies geformuleerd, met veel zorg voor de interpunctie, en was het handschrift elegant, zoals juffrouw Oliviero het ons had geleerd. Maar soms leek Lila geen zelfdiscipline meer te kunnen opbrengen, alsof ze gedrogeerd was. Dan werd alles gejaagd, kregen haar zinnen een opgewonden ritme en verdween de interpunctie. Over het algemeen keerde haar ontspannen en heldere stijl alweer snel terug. Maar het kon ook gebeuren dat ze zichzelf bruusk onderbrak en de rest van de bladzijde vulde met tekeningetjes van kronkelige bomen, onregelmatige, rokende bergen, grimmige gezichten. Die combinatie van ordelijkheid en onordelijkheid fascineerde me en hoe meer ik las, hoe meer bedrogen ik me voelde. Wat een oefening lag er achter de brief die ze me jaren eerder op Ischia had gestuurd – daarom was die zo goed geschreven. Ik deed alle schriften terug in de doos en nam me voor er verder niet meer in te neuzen.
Maar ik zwichtte algauw, er ging van die schriften eenzelfde aantrekkingskracht uit als er van Lila zelf vanaf haar jongste jaren was uitgegaan. Ze had de wijk, haar familie, de Solara’s, Stefano, iedereen en alles met onbarmhartige precisie beschreven. En wat te zeggen van de vrijheid die ze had genomen ten aanzien van mij, van wat ik zei en dacht, van de mensen van wie ik hield, zelfs van mijn uiterlijk. Ze had momenten die voor haar beslissend waren geweest vastgelegd zonder zich om wie of wat dan ook te bekommeren. Kijk, daar stond haarscherp het plezier beschreven dat ze had beleefd toen ze, tien jaar oud, dat verhaaltje schreef, De blauwe fee. En kijk, even scherp, het verdriet omdat onze juffrouw Oliviero zich niet had verwaardigd ook maar één woord over dat verhaal te zeggen, sterker nog, het had genegeerd. En de irritatie, de woede omdat ik zonder me iets van haar aan te trekken naar de middenschool was gegaan en haar in de steek had gelaten. En het enthousiasme waarmee ze schoenen had leren repareren, en het gevoel van revanche dat haar ertoe had gebracht nieuwe schoenen te ontwerpen, en het plezier om daar samen met haar broer Rino een eerste paar van te verwezenlijken. En de pijn toen Fernando, haar vader, had gezegd dat de schoenen niet deugden. Er lag van alles in die bladzijden, maar vooral haar haat jegens de broers Solara, en de meedogenloze vastberadenheid waarmee ze de liefde van de oudste, Marcello, had afgewezen. En het moment waarop ze daarentegen had besloten zich te verloven met de zachtaardige Stefano Carracci, de kruidenier, die uit liefde het eerste door haar gemaakte paar schoenen had willen kopen, waarbij hij had gezworen dat hij ze altijd zorgvuldig zou bewaren. En o, dat mooie moment waarop ze zich, vijftien jaar oud, een rijk en elegant dametje had gevoeld aan de arm van haar verloofde, die alleen maar omdat hij van haar hield een hoop geld had geïnvesteerd in de schoenfabriek van haar vader en haar broer, schoenfabriek Cerullo. En wat een voldoening had het haar gegeven: de schoenen die zij had bedacht bijna allemaal uitgevoerd, een huis in de nieuwe wijk, haar huwelijk toen ze zestien was. En wat een prachtig trouwfeest was daarop gevolgd, en wat had ze zich gelukkig gevoeld. Maar toen was Marcello Solara verschenen – samen met zijn broer, terwijl het feest in volle gang was – met aan zijn voeten uitgerekend de schoenen waarvan haar man had gezegd dat hij er zo op gesteld was. Haar man. Wat voor man had ze getrouwd? Zou hij, nu hun huwelijk een voldongen feit was, zijn onechte gezicht afrukken en haar het afschuwelijk echte tonen? Vragen, en de onopgesmukte feiten van onze armoede. Ik was veel met die bladzijden bezig, dagen, wekenlang. Ik bestudeerde ze, leerde er ten slotte stukken van uit het hoofd, stukken die me bevielen, me in vervoering brachten, me biologeerden en me krenkten. Achter de natuurlijkheid ervan ging vast en zeker een truc schuil, maar ik kon niet ontdekken welke.
Ten slotte liep ik op een novemberavond geërgerd met de doos naar buiten. Ik verdroeg het niet meer Lila almaar bij me te hebben, ín me te voelen, zelfs niet nu ik erg gewaardeerd werd, zelfs niet nu ik een leven buiten Napels had. Op de Solferinobrug bleef ik naar de lichtjes staan kijken, die gefilterd werden door een ijskoude nevel. Ik zette de doos op de brugleuning, duwde hem beetje bij beetje van me af, totdat hij in de rivier viel. Bijna alsof zij, Lila zelf, daar in levenden lijve naar beneden stortte met haar gedachten, haar woorden, met het venijn waarmee ze iedereen altijd lik op stuk gaf, wie het ook was. Met die manier van haar waarop ze bezit van me nam, zoals ze dat met iedereen deed en met alle dingen en gebeurtenissen en kennis waarmee ze, al was het maar even, in aanraking kwam: boeken en schoenen, zachtheid en geweld, het huwelijk en de eerste huwelijksnacht en haar terugkeer naar de wijk in de nieuwe rol van mevrouw Raffaella Carracci.

2

Ik kon niet geloven dat die aardige, zo verliefde Stefano de herinnering aan het kleine meisje Lila, het teken van haar inspanning op de door haar bedachte schoenen, aan Marcello Solara had gegeven.
Ik vergat Alfonso en Marisa die met glanzende ogen aan tafel met elkaar zaten te praten. Ik lette niet meer op het dronken gelach van mijn moeder. De muziek, de stem van de zanger, de dansende paren, Antonio die naar het terras was gegaan en overvallen door jaloezie aan de andere kant van de glaswand naar de paarsige stad en de zee stond te staren. Alles vervaagde. Zelfs het beeld van Nino verzwakte, die zojuist als een aartsengel zonder blijde boodschap de zaal had verlaten. Ik zag alleen Lila nog, die opgewonden in Stefano’s oor praatte. Zij doodsbleek in haar trouwjurk, hij zonder glimlach en met een wittige vlek van ongemak op zijn verhitte gezicht, van voorhoofd tot over de ogen, als een carnavalsmasker. Wat gebeurde er, wat zou er gaan gebeuren? Mijn vriendin trok met beide handen de arm van haar man naar zich toe, met al haar kracht. En ik, die haar door en door kende, voelde dat ze hem zou hebben afgerukt als ze had gekund en er hoog boven haar hoofd mee door de zaal zou zijn gelopen, terwijl het bloed op haar sleep drupte. En dat ze zich van die arm zou hebben bediend alsof het een knots of een ezelskaak was om Marcello met een goed gemikte klap in zijn gezicht te slaan. Ja, dat zou ze hebben gedaan. Mijn hart bonsde wild bij die gedachte, mijn keel werd droog. En daarna zou ze allebei de jongens de ogen uitkrabben, het vlees van het gebeente van hun gezicht trekken en hen bijten. Ja, ja, ik voelde het, ik wilde dat dat gebeurde. Einde van de liefde en van dat onverdraaglijke feest, niks omhelzingen in een bed in Amalfi. Meteen alles en iedereen uit de wijk vernielen, er een ravage van maken. Wegvluchten samen, Lila en ik, ver weg gaan wonen en alle treden naar de verloedering afgaan, onszelf vrolijk vergooiend, alleen wij samen, in onbekende steden. Het leek me de juiste afloop voor die dag. Als niets ons kon redden, geld niet, een mannenlijf niet en ook studie niet, dan konden we net zo goed meteen alles vernielen. In mijn borst voelde ik haar woede groeien, een kracht die deels van mij was en deels van haar en die me vervulde van het genot mezelf te verliezen. Ik wilde dat die kracht onhoudbaar werd, maar ik merkte dat ik er ook bang voor was. Pas later zag ik in dat ik alleen maar kalm ongelukkig kan zijn, omdat ik niet tot heftige reacties in staat ben. Ik ben er bang voor, ik blijf liever stilletjes mijn rancune koesteren. Lila niet. Toen ze opstond deed ze dat zo resoluut dat de tafel en het bestek op de vuile borden ervan trilden en er een glas omviel. Terwijl Stefano zich werktuiglijk haastte om de wijn die naar de jurk van mevrouw Solara stroomde tot stilstand te brengen, liep zij met snelle pas via een zijdeur de zaal uit, haar jurk losrukkend telkens als hij ergens aan bleef haken.
Ik wilde achter haar aan rennen, haar hand vastpakken en haar toefluisteren: ‘Weg, weg van hier.’ Maar ik deed niets. Stefano wel. Na een korte aarzeling ging hij haar achterna, dwars tussen de dansende paren door.
Ik keek om me heen. Iedereen had gemerkt dat de bruid kwaad was weggelopen. Maar Marcello bleef op een samenzweerderige manier met Rino kletsen, alsof het normaal was dat hij die schoenen aan zijn voeten had. En de metaalhandelaar ging door met zijn toosten, die steeds schunniger werden. Degenen die zich onderaan voelden staan in de hiërarchie van de tafelschikking en de genodigden, bleven moeizaam proberen er toch iets van te maken. Kortom, afgezien van mij leek niemand te beseffen dat het net gevierde huwelijk – dat waarschijnlijk stand zou houden tot de dood van de echtgenoten, met veel kinderen, heel veel kleinkinderen, vreugde en verdriet, zilveren bruiloft, gouden bruiloft – voor Lila al morsdood was, hoe haar man ook probeerde vergiffenis te krijgen.

 

© 2012 Elena Ferrante
© 2015 Nederlandse vertaling Marieke van Laake / Uitgeverij Wereldbibliotheek

pro-mbooks1 : athenaeum