Leesfragment: De sandelhoutstraf

27 november 2015 , door Mo Yan
|

15 september verschijnt Mo Yans De sandelhoutstraf in vertaling van Silvia Marijnissen. Wij publiceren voor.
‘Die nacht spookte er van alles door mijn hoofd. Ik kon de slaap niet vatten en draaide me op de kang om en om als een plat brood in een koekepan. Mijn eigen pa, Sun Bing, was in de bak gegooid door districtsmagistraat Qian Ding, die gewetenloze klootzak. Mijn pa mocht dan nog zo slecht zijn, hij was en bleef toch mijn pa; ik was erg ongerust en kon niet slapen.’

‘Die ochtend had mijn schoonpa nog niet in zijn ergste dromen kunnen vermoeden dat hij over zeven dagen door mijn handen zou sterven.’ Zo begint het verhaal van de voluptueuze Sun Meiniang en de vier mannen in haar leven: haar echtgenoot, minnaar, vader en schoonvader. Haar vader, de ster van de lokale volksopera, leidt de opstand tegen de westerlingen, die met onder meer de aanleg van een spoorlijn de traditionele Chinese levenswijze verstoren. Wanneer hij wordt veroordeeld, is het haar schoonvader die de straf zal toedienen: een langzame, gruwelijke dood door duizend messteken. Maar hij rekent buiten zijn schoondochter.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Veranderingen. Lees het fragment op Athenaeum.nl. En daarvoor nog lichtte Silvia Marijnissen haar vertaling van Kikkers toe.

 

Deel 1
De kop van de feniks

Hoofdstuk een
De woordenstroom van Meiniang

Toen de zon opkwam, rood en rond (alsof het oosten in brand stond), stonden bij de Jiaozhoubaai Duitse huzaren (ze hadden groene ogen en rode haren). Ze legden over onze akkers een spoorweg aan, desastreus, en vernielden de graven van onze voorouders monstrueus (zo werd iedereen furieus!). Mijn pa had het verzet tegen de Duitsers op zich genomen, aan al het kanongebulder leek maar geen einde te komen (hard en zonder mededogen), vijanden tegenover elkaar met bloeddoorlopen ogen; zwaarden zwaaiden, rieken spietsten, aksen hakten – bezaaid met talrijke lijken was de vlakte, na bloederige gevechten van een dag lang (ik was werkelijk doods-, doodsbang!). Daarna is mijn pa in de dodencel beland, en kreeg hij de sandelhoutstraf door schoonpa’s hand (ach, die arme pa van me).
– Kattenopera De sandelhoutstraf, de aria van de grote compassie

I

Die ochtend had Zhao Jia, mijn schoonpa, nog niet in zijn ergste dromen kunnen vermoeden dat hij een week later door mijn handen zou sterven en dat zijn dood die van een plichtsgetrouwe oude hond zou overtreffen. Zelf had ik ook nooit gedacht dat ik, iemand van het zwakke geslacht, met een dolk mijn eigen schoonpa zou kunnen doden. Nog minder had ik ooit gedacht dat die schoonpa – een half jaar geleden was hij ineens uit de lucht komen vallen – een heuse beul was, die mensen ter dood bracht zonder ook maar met zijn ogen te knipperen. Wanneer mijn schoonpa op en neer liep over de binnenplaats, met zijn chique ambtsmuts, gekleed in zijn lange jurk en mandarijnenjasje en in zijn hand een boeddhistisch bidsnoer, leek hij precies op een gepensioneerde hoge ambtenaar die naar zijn geboortestreek was teruggekeerd, of nog meer op een oudere heer die door zijn kinderen en kleinkinderen werd omringd. Maar hij was helemaal geen heer, laat staan een hoge ambtenaar. Nee, hij was de voornaamste beul van het ministerie van Justitie in de hoofdstad, Qing-China’s meester van het scherpe zwaard en de onthoofding, expert in het uitvoeren van martelingen uit vroegere dynastieën en in het bedenken en uitvinden van nieuwe. Naar eigen zeggen had hij in de bijna veertig jaar dat hij bij het ministerie van Justitie had gediend meer hoofden afgehakt dan er jaarlijks watermeloenen werden geoogst in het hele district Gaomi.
Die nacht spookte er van alles door mijn hoofd. Ik kon de slaap niet vatten en draaide me op de kang om en om als een plat brood in een koekepan. Mijn eigen pa, Sun Bing, was in de bak gegooid door districtsmagistraat Qian Ding, die gewetenloze klootzak. Mijn pa mocht dan nog zo slecht zijn, hij was en bleef toch mijn pa; ik was erg ongerust en kon niet slapen. En hoe slechter ik sliep, hoe ongeruster ik werd, en hoe ongeruster ik werd, hoe slechter ik sliep. Ik hoorde de slachthonden binnen de omheining knorren, de vette varkens in de tuin blaffen. Varkens die knorden als honden, honden die blaften als varkens, op het randje van de dood leerden ze nog toneelspelen! Maar knorrende honden blijven toch altijd honden en blaffende varkens blijven altijd varkens – en mijn pa? Al had ik dan niet zo’n goede band met hem, hij was en bleef toch nog altijd mijn pa. Geknor, geblaf. Wat een rotherrie. Om gek van te worden. Ze hadden door dat hun einde naderde. Mijn pa’s einde naderde ook. Die beesten hadden een sterker instinct dan mensen, ze roken de bloedgeur die van onze binnenplaats opsteeg. In het maanlicht zagen ze de samendrommende geesten van varkens en honden rondzwerven. Ze hadden door dat de volgende ochtend, als de zon rood opkwam, het moment zou aanbreken waarop ze koning Yama van de onderwereld zouden zien. Ze jankten onophoudelijk, ze stootten ijselijke doodskreten uit. En jij, pa? Hoe verging het jou in je dodencel? Was je aan het knorren of blaffen? Of was je nog aria’s van de kattenopera aan het zingen? Ik heb de bewakers horen zeggen dat je in de dodencel met één graai zomaar een handvol vlooien te pakken hebt, en dat de luizen er stuk voor stuk zo vet als erwten zijn. Ach pa, ach pa, jij was zo’n rustig, behoedzaam leven gaan leiden, wie had ooit gedacht dat je ineens, als een donderslag bij heldere hemel, in de dodencel zou belanden? Ach, m’n arme pa.
en blank mes erin, een rood mes eruit – mijn man is Zhao Xiaojia, de beste honden- en varkensslachter die er is, beroemd in heel Gaomi. Hij is zo groot als een paard, zijn kop is half kaal en zijn kin volkomen glad, overdag is hij onnozel, ’s nachts zo achterlijk als een stuk hout. Na onze bruiloft heeft hij me keer op keer het verhaal van de tijgersnorharen verteld, dat hij van zijn moeder had. Later was er waarschijnlijk een flauwe grap met hem uitgehaald, want toen begon hij me bij het vallen van de avond de oren van het hoofd te zeuren om zo’n kromme, goudgele tijgersnorhaar waarmee je, als je hem in je mond nam, heel duidelijk iemands ware gezicht kon zien. Die idioot, elke nacht schurkte hij zich tegen me aan, als een geopende vissenblaas, er viel geen land met hem te bezeilen en er zat niks anders op dan te doen alsof ik zo’n snorhaar voor hem zou zoeken. Die idioot, opgekruld lag hij aan het hoofdeinde van de kang en zei snurkend en tandenknarsend in zijn slaap: ‘Papa, papa, kijk me toch eens met m’n ballen en m’n fluitje spelen.’ Om stapelgek van te worden! Als ik hem een trap gaf, kromp hij even in elkaar, draaide zich om, smakte met zijn lippen alsof hij net iets lekkers naar binnen had gewerkt, en praatte daarna gewoon verder in zijn slaap, zonder op te houden met snurken, zonder te stoppen met tandenknarsen. Wat moet je daarmee? Gewoon laten slapen, zo’n dwaas!
Ik draaide me om, ging met mijn rug tegen de koude muur zitten en keek uit het raam. De maan was als water, het licht scheen overal. De hondenogen binnen de omheining lichtten op als zeegroene lantaarntjes, een, twee, drie … een grote, glinsterende vlakte. Aanhoudend klonk het klaaglijke gesjirp van eenzame herfstinsecten. De dienstdoende nachtwacht, die overschoenen met houten zolen droeg, ging kleppend over de kasseien, zijn ratel klapperde, zijn gong galmde: de derde wake. De derde wake, de nacht was diep, de mensen waren stil, de hele stad sliep, alleen ik kon niet slapen, en de varkens en de honden, en mijn pa.
‘Kggg, kggg’, knaagden de muizen aan de houten kisten. Ik gooide er een bezem heen, weg renden ze. Op dat moment hoorde ik vanuit de kamer van mijn schoonpa een zacht geluid komen, dat waren de erwten weer die over zijn tafel rolden. Later begreep ik dat die ouwe geen erwten zat te tellen, maar hoofden: één erwt stond voor één hoofd. Die hufter, zelfs in zijn dromen dacht hij nog aan de hoofden die hij had afgehouwen, die ouwe hufter … Ik zag hoe hij zijn zwaard met de duivelskop hief en achter op mijn pa’s nek liet neerkomen, bloed druppelend rolde zijn hoofd over straat, een groepje kinderen rende erachteraan en schopte ertegen. Om aan de vervolging door de kinderen te ontkomen sprong mijn pa’s hoofd een voor een de traptreden van ons huis op en vluchtte naar de binnenplaats. Daar rolde het rond, achtervolgd door de honden die naar hem hapten. Mijn pa’s hoofd was zeer ervaren, een flink aantal keren werd het bijna door eentje gebeten, maar dan ontpopte de vlecht die eraan hing zich als een zweep en zwiepte een keer, recht in de ogen van de hond, die kermde en begon rond te tollen. Nadat het de honden van zich af had geschud, rolde mijn pa’s hoofd over de binnenplaats als een gigantische kikkervis in het water, de lange, dikke vlecht sleepte er als een staart achteraan…
De ratel en de gong van de vierde nachtwake wekten me uit mijn nachtmerrie. Ik baadde in het klamme zweet, niet één maar een grote stapel harten bonkten door elkaar. Mijn schoonpa zat nog altijd zijn erwten te tellen, die ploert, nu pas begreep ik waarom hij mensen zo’n angst aanjoeg. Zijn lichaam ademde een kilheid uit die je op afstand kon voelen. De kamer op de zonkant, waar hij nog maar een half jaar woonde, was door hem zo koud geworden als een graftombe, en heel donker, zelfs de katten durfden er geen muizen te gaan vangen. Zelf durfde ik daar niet naar binnen te gaan, als ik dat deed kreeg ik kippevel over mijn hele lijf. Als Xiaojia niks te doen had ging hij er wel naartoe, hij kroop dan dicht tegen zijn pa aan en liet hem verhalen vertellen, jengelend als een driejarig kind. In de heetste tijd van het jaar bleef hij gewoon in zijn pa’s kamer hangen zonder naar buiten te komen. Hij wilde dan zelfs niet bij mij slapen en beschouwde zijn pa gemakshalve als zijn vrouw en mij als zijn pa. En om te voorkomen dat het vlees dat die dag niet verkocht werd zou gaan stinken, begon Xiaojia het ineens aan zijn pa’s dakbalken op te hangen. Of hij stom is? Nou en of! Als mijn schoonpa eens een keer de straat op ging, krompen zelfs de valste, bijtgraagste honden jankend tegen de muur ineen. En er doen nog veel sterkere verhalen de ronde, bijvoorbeeld dat de hoge populieren in de straat zonder ophouden trilden als mijn schoonpa er met zijn handen langs streek, ze trilden zo erg dat hun bladeren ritselden. Ik moest denken aan mijn eigen pa, Sun Bing. Je hebt me ook wel wat uitgehaald, pa, iets in de orde van de verzetsleider An Lushan, die de keizerlijke concubine Yang Guifei naaide, of van de bandiet Cheng Yaojin, die de keizerlijke geschenken van de Sui roofde! Het onheil hing jullie allemaal boven het hoofd, jullie hebben je eigen doodvonnis getekend. Ik moest denken aan Qian Ding, aan Zijne Excellentie Qian, met zijn graad van ‘bloeiend talent’, onze onderprefect van de vijfde rang, ons aller districtsmagistraat Qian, die de vader én moeder van ons volk is, en míjn suikeroompje; jij sluwe vos die nu doet alsof je me niet kent. Een populair gezegde luidt: ‘Let niet op de monnik, maar op de boeddha. Let je niet op de vissen, let dan toch in ieder geval op het water.’ Als jij de warmte niet ziet van de drie jaar dat ik je liefje op de kang was, bedenk dan toch in ieder geval hoeveel kruiken warme rijstwijn je drie jaar lang van me hebt gedronken, hoeveel kommen vet hondenvlees je hebt gehad, hoeveel mooie aria’s uit de kattenopera je me hebt horen zingen. Warme rijstwijn, vet hondenvlees, een vrouw in je bed, meneer de magistraat, ik heb je van meer gerief voorzien dan de keizers vroeger hadden! Meneer de magistraat, ik heb je mijn lichaam gegeven, mijn lichaam dat nog zachter is dan de zijde en het satijn uit Suzhou, nog zoeter dan de suikerballetjes uit Guandong, je kon ermee doen wat je wilde, het heeft je zo vaak het licht doen zien, je zo vaak op de rand van onsterfelijkheid gebracht, waarom kon je mijn pa dan niet laten gaan? Waarom moest je dan nu zo nodig met die barbaarse Duitsers samenspannen, mijn pa gevangennemen, ons stadje platbranden? Als ik eerder had geweten dat je zo’n gewetenloze zak bent, had ik mijn rijstwijn beter in de pispot kunnen gieten, mijn hondenvlees in het varkenskot kunnen gooien, mijn aria’s voor de muren kunnen zingen en mijn lijf door een hond kunnen laten nemen…

2

Een laatste lange ratel kondigde de dageraad aan. Ik kwam overeind, gleed van de kang af en deed andere kleren aan; ik ging water putten om me te wassen, poederde mijn gezicht, deed rouge op en bracht osmanthusolie aan op mijn haar. Uit de pan viste ik een hondenbeen waarvan het vlees zo gaar was gekookt dat het uiteenviel, en nadat ik het in een gedroogd lotusblad had gewikkeld stopte ik het in mijn bamboemand. Daarmee ging ik de deur uit en ik liep in westelijke richting, waar de maan onderging, langs de weg van onregelmatige, donkere kasseien naar de gevangenis in het yamen-gebouw, zoals ik dat iedere dag had gedaan sinds mijn pa was opgepakt, zonder ooit te worden toegelaten. Qian Ding, wat ben je toch een klootzak! Als ik je vroeger niet om de drie dagen hondenvlees liet brengen, stuurde je die smeerlap van een Chunsheng langs om me eraan te herinneren, terwijl je je nu ineens verbergt en weigert me te ontmoeten. Je hebt zelfs wachters voor de poort gezet! Vroeger knikten de karabiniers en boogschutters vriendelijk naar me of ze bogen voor me als ze me zagen, sommigen van die onbenullen wilden zelfs een kowtow voor me maken, maar nu stellen ze zich allemaal hard op en proberen me te intimideren. Bovendien heb je ook nog eens vier Duitse soldaten met buitenlandse geweren voor de yamen gezet, als ik daar met mijn bamboemand in de buurt kom, richten ze de punt van hun bajonet op mijn borst. Ze kijken er grimmig bij, het is duidelijk dat ze het menen. Qian Ding, o Qian Ding, jij heult met het buitenland, jij smerige verrader, je hebt me zo kwaad gemaakt dat ik in staat ben een schriftelijke klacht tegen je in te dienen bij de yamen in de hoofdstad. Ik zal je ervan beschuldigen mijn hondenvlees te hebben gegeten zonder ervoor te betalen, ik zal je ervan beschuldigen misbruik te hebben gemaakt van een getrouwde vrouw, geloof me, Qian Ding, ik ben van plan alles aan de grote klok te hangen, ik zal die tijgerhuid van je afstropen om te laten zien wat een harteloze klootzak je bent.
Met mijn mand aan mijn arm ging ik weg van de poort van de yamen, er zat weinig anders op. Achter mijn rug hoorde ik die smeerlappen van een wachters om mij gniffelen. Kleine Tijger, ondankbare hond, ben je vergeten hoe jij en die verdomde pa van je voor mij op de knieën gingen en een kowtow maakten? Denk je nou echt dat iemand als jij, een arme verkoper van strooien sandalen, ooit had kunnen opklimmen tot karabinier van de yamen, met het bijbehorende vaste inkomen, als ik niet een goed woordje voor je had gedaan? En jij, Kleine Shun, hoe had een bedelaar als jij, die in het hartje van de winter de warmte van een kookstalletje moest zoeken, ooit boogschutter kunnen worden als ik het niet voor je had opgenomen? Ik heb mijn best voor jullie gedaan door militair-inspecteur Li Jinbao toe te staan mij te kussen en mijn billen te strelen; de plaatselijke gevangenbewaarder Su Lantong heb ik eerst mijn billen laten strelen en me daarna laten kussen! En toch durven jullie mij nu in mijn gezicht uit te lachen, toch durven jullie nu de spot met me te drijven, stelletje omhooggevallen bastaardhonden, al ben ik van mijn voetstuk gestoten, ik laat me niet door jullie vernederen, al val ik stomdronken neer, dan wil ik nog geen cent van jullie aannemen. Wacht maar af, als ik me weer helemaal heb hersteld, kom ik terug om stuk voor stuk met jullie allemaal af te rekenen.
Ik liet die klote-yamen achter me en ging over dezelfde weg van onregelmatige, donkere kasseien terug naar huis. Ach pa, je bent nooit een erg doorsneetype geweest, van je veertigste tot je vijftigste trok je rond met je kattenoperagezelschap, ging door straten en stegen, je zong over keizers en generaals, speelde de rol van geletterden en mooie vrouwen, hield verliefde stelletjes voor de gek, verdiende soms veel en soms weinig, je at dode katten en honden, dronk allerlei soorten brandewijn, had genoeg te eten en te drinken, je hing rond met andere ploerten, klom over koude muren om op een warme kang te slapen, genoot alle geneugten, groot en klein, je leefde als een onsterfelijke, en je moest zo nodig laten zien waar je allemaal toe in staat bent, je moest al die onzin uitkramen, je moest zo nodig dingen zeggen die geen enkele schurk durft zeggen, dingen doen die geen enkele bandiet durft doen, je hebt de gerechtsdienaren van de yamen beledigd, de onderprefect uit zijn tent gelokt, zelfs toen je kont met een stok kapot was geslagen, wilde je het hoofd niet buigen en je nederlaag erkennen, je moest je met iedereen meten, je baard werd uitgetrokken, net zoals een pauwhaan van zijn veren wordt ontdaan, of een raspaard van zijn staart. Toen je geen opera meer kon zingen, heb je een theehuis geopend, en dat was heel goed, je sleet er je dagen in rust. Waarom moest je je vrouw zo nodig in alle vrijheid overal alleen naartoe laten gaan? Daarmee heb je een ramp over jullie afgeroepen. Een andere man streelde haar lichaam – en wat dan nog? Had je woede toch gewoon verbeten, zoals ieder ander mens zou doen, wie zijn verlies weet te dragen kan gelukkig zijn, wie verdraagzaam is kan in vrede leven. Impulsief liet je je meeslepen door je woede en sloeg met een stok een Duitse technicus neer, waarmee het onheil op je neerdaalde. Voor de Duitsers is zelfs de keizer bang, maar jij niet! Je hebt een ramp veroorzaakt, het bloed vloeide door het stadje, zevenentwintig doden vielen er, plus mijn broertje en zusje en je eigen vrouw. Zelfs daarna wilde je van geen ophouden weten, je vluchtte naar het zuidwesten van Shandong en sloot je aan bij de Bokseropstand. Vervolgens kwam je terug om een altaar op te richten, met een vlag en een geweer kondigde je de opstand aan, jij leidde die duizenden mannen, gewapend met slechte, lokale geweren en kanonnen, met speren en zwaarden, jullie maakten de spoorlijn kapot, staken de bouwketen in brand, vermoordden de buitenlanders, jullie deden je voor als helden, maar uiteindelijk was ons stadje vernietigd, had het volk zwaar geleden, en eindigde jij zwaargewond in de gevangenis … Wat was er in je gevaren, stomme pa van me? Wat voor demon had er bezit van je genomen? Een vossengeest? Of had de geest van een wezel je in zijn macht? Het mag dan waar zijn dat de Duitsers met de aanleg van die spoorlijn de feng shui van het noordoosten van ons Gaomi hebben vernietigd, dat ze de waterwegen van ons noordoosten hebben geblokkeerd, maar die behoren toch niet alleen aan onze familie toe, dus waarom moest jij je dan als de grote verzetsleider opwerpen? En waar heeft het allemaal toe geleid? De vogel die vooraan gaat wordt als eerste geschoten, de koning van de dieven wordt als eerste opgepakt, om de rest tegen te houden. Of zoals het spreekwoord zegt: ‘Als de sojabonen gaar zijn komt iedereen eten, maar als de pan breekt zit je alleen met je misère.’ Dit keer ben je echt te ver gegaan, pa, je hebt het keizerlijke hof angst aangejaagd, je hebt de grote westerse mogendheden beledigd, en Yuan Shikai, de gouverneur van Shandong, die schijnt gisteravond in een draagstoel door acht dragers naar de districts-yamen te zijn gebracht. Ook de Duitse gouverneur van Jiaozhou, Clemens von Ketteler, is op zijn grote buitenlandse paard de yamen binnengereden, hij had een blauwachtige Mauser bij zich. Boogschutter Sun met de Baard, die voor de poort de wacht hield, probeerde hem tegen te houden, maar die buitenlandse duivel haalde uit met zijn zweep. Hoewel Sun snel met zijn hoofd wegdook, werd hij toch aan zijn oor geraakt, hij heeft daar nu een enorme jaap van wel een vinger dik. Pa, dit keer is het menens, er is echt geen ontkomen meer aan, binnenkort wordt dat ronde meloenhoofd van je voor het publiek tentoongesteld aan de muur bij de ingang van de yamen. Zelfs als Zijne Excellentie Qian Ding je zou laten gaan om mij ter wille te zijn, dan nog zal Zijne Excellentie Yuan Shikai je niet laten gaan; en zelfs als hij dat wel zou doen, dan zal de Duitse gouverneur van Jiaozhou je niet laten gaan. Pa, je bent gewoon volledig overgeleverd aan het lot!

 

Oorspronkelijke tekst © Mo Yan, 2001
Nederlandse vertaling © Silvia Marijnissen en De Geus bv, Breda 2015

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum