Leesfragment: De schepping van een aards paradijs

27 november 2015 , door Léon Hanssen
| | | |

Léon Hanssens De schepping van een aards paradijs omvat het leven en werk van Piet Mondriaan in zijn Parijse periode. 7 maart 2014 vindt de (volgereserveerde) presentatie plaats in Spui25. Wij publiceren voor: 'De werkelijk moderne kunstenaar ziet de wereldstad als in vorm gebracht abstract leven: zij staat hem nader dan de natuur; zij zal hem eerder dan deze de schoonheidsontroering geven. Want in de wereldstad is het natuurlijke reeds verstrakt, geordend door den menschelijken geest. De verhoudingen en het rythme van vlak en lijn in de architectuur zullen meer direkt tot hem spreken dan het grillige der natuur.'

In De schepping van een aards paradijs presenteert Léon Hanssen het leven en werk van Piet Mondriaan in de periode 1919-1933. Het zijn de jaren van zijn klassieke abstracte schilderstijl, gekenmerkt door zwarte verticale en horizontale lijnen en vierkante vlakken in de primaire kleuren of in zwart, wit of grijs. Het boek levert behalve de biografie van Mondriaan een treffend beeld van een turbulent tijdvak: de jaren tussen het eind van de Eerste Wereldoorlog en de machtsovername van Adolf Hitler in januari 1933. Plaats van handeling is de stad die Mondriaans hart had gestolen: Parijs!

 

Ouverture

Piet Mondriaan vertrok eind juli 1914 uit Parijs voor een zomeroponthoud in Nederland, waar hij onder anderen zijn zieke vader in Arnhem wilde bezoeken. Het waren enerverende dagen. Een maand eerder was in Sarajevo de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand om het leven gebracht. Op 1 augustus verklaarde Duitsland aan Rusland de oorlog, waarop Frankrijk besloot tot mobilisatie. Drie dagen later trokken de Duitse troepen België binnen, waarmee de wereldwijde escalatie van de oorlog in gang werd gezet. Het traditionele verhaal wil dat Mondriaan, eenmaal in Nederland beland, in de val zat. De kunstenaar was gedwongen het einde van de oorlog in zijn geboorteland af te wachten voor hij naar Parijs kon terugkeren, de internationale hoofdstad van de moderne kunst, waar hij sinds 1912 woonachtig was geweest.
In werkelijkheid is het reizigersverkeer met Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog nooit helemaal gestremd geweest. Mondriaan had de route naar Parijs via Duitsland en Zwitserland kunnen nemen, zoals zijn collega Otto van Rees deed. Deze had zich in het voorjaar van 1915 als ‘non compos mentis’ uit het Nederlandse leger laten ontslaan, waarna hij met gezwinde spoed naar zijn vrouw en dochters in het Zwitserse Ascona was gereisd. In december 1916 was Van Rees weer terug in Montparnasse, Parijs, waar ook de studio van Mondriaan lag.
Ongetwijfeld was er ook een psychologische reden voor Mondriaan om veilig in het neutrale Nederland te blijven. Hij was doodsbenauwd met militair geweld te worden geconfronteerd. Het grootste obstakel was echter van materiële aard. In Nederland was hij voortdurend bezig met geld verzamelen om naar Parijs te kunnen terugkeren. Dit gebeurde met name door het vervaardigen van portretten en het kopiëren van oude kunst. Aan het eind van het tweede oorlogsjaar had hij nog steeds onvoldoende middelen om de reis te aanvaarden. Begin 1917 nam hij Franse lessen bij de Belgische vluchteling Nico Eekman in de hoop in het najaar te kunnen vertrekken. Uiteindelijk besloot hij geduld te oefenen tot ‘het vechten’ voorbij zou zijn ‘en alles weer langzamerhand in orde gaat komen’.
Het is onwaarschijnlijk dat de 47-jarige Mondriaan zich in de zomer van 1919 tijdens zijn terugreis naar de Lichtstad heeft gerealiseerd dat hij nooit meer een voet op Hollandse bodem zou zetten. Wel wist hij zeker dat zijn toekomst niet in Nederland lag. In een principieel artikel, “De Nieuwe Beelding in de schilderkunst”, gepubliceerd in het tijdschrift De Stijl in het laatste oorlogsjaar, had hij een onlosmakelijk verband geschetst tussen het fenomeen van de metropool en de wording van de moderne cultuur en schilderkunst. Hij noemde het ‘logisch’ dat het polderlandschap geen abstracte schilderkunst kon voortbrengen:

De werkelijk moderne kunstenaar ziet de wereldstad als in vorm gebracht abstract leven: zij staat hem nader dan de natuur; zij zal hem eerder dan deze de schoonheidsontroering geven. Want in de wereldstad is het natuurlijke reeds verstrakt, geordend door den menschelijken geest. De verhoudingen en het rythme van vlak en lijn in de architectuur zullen meer direkt tot hem spreken dan het grillige der natuur. In de wereldstad drukt het schoone zich meer mathematisch uit: daarom is zij de plaats waaruit het komend mathematisch artistiek temperament zich nu gaat ontwikkelen, – de plaats, waaruit de Nieuwe Stijl moet voortkomen. Om die reden had hij reeds eind 1911 voor Parijs gekozen, de stad waar de nieuwe stroming van het kubisme zich concentreerde, de geometrischanalytische vormentaal van Cezanne, Braque, Leger en Picasso. Met het uitbreken van de oorlog veranderde Parijs als centrum van de internationale kunst ineens in een verweesde stad. De kubistische beweging viel in een klap uit elkaar. Mondriaan had geen keus en werd gedwongen de kaarten opnieuw te schudden. In het beschermde isolement van de Nederlandse provincie maakte hij tijdens de oorlog een unieke ontwikkeling door. Over heel Europa ging de Eerste Wereldoorlog vergezeld van een ware vloed aan nieuwe schilder. en beeldhouwkunst. Maar Mondriaan kwam tot een ongekende radicalisering van de avant-gardistische beeldentaal die zijn pendant hoogstens vindt in het oeuvre van de Russische schilder Kasimir Malevitsj.

Wisselende adressen

De eerste weken van de oorlog verbleef Mondriaan in het huis van zijn vader te Arnhem, waar deze werd verpleegd door diens ongehuwde dochter Christien. ‘C’est embêtant!’ (‘Het is beroerd!’, hij strooide graag met Franse frasen), meldde Mondriaan junior vanuit de Rijnstad, niet doelend op de gezondheidstoestand van zijn vader, maar op zijn eigen gemoedstoestand. Hij moest zijn vrienden verzoeken geen open post te versturen omdat de ‘familie’ ongevraagd meelas. In de volgende jaren zou hij zijn vader trouw met christelijke feestdagen bezoeken, tot aan de Pasen van 1919 toe, toen hij zijn ‘oude heer’ voor het laatst zag. Het ging bij de zoon allerminst van harte. Zijn calvinistische, antirevolutionaire en Oranjegezinde vader, voorheen hoofdonderwijzer te Amersfoort en daarna in Winterswijk, had zich nooit verzoend met de keuze van zijn oudste zoon voor het vrije kunstenaarschap en hij kon diens artistieke ontwikkeling waarderen noch begrijpen. Beiden wedijverden met elkaar als het op stugheid en koppigheid aankwam. Toen Mondriaan senior in februari 1921 op 81-jarige leeftijd kwam te overlijden, reageerde de zoon uiterst laconiek: ‘dat doet me niets’.
In de eerste oorlogsmaanden kon Mondriaan gebruikmaken van het huis in Domburg van jonkvrouwe Bine de Sitter, die zelf in Zwitserland was komen vast te zitten en die zich na terugkeer tijdelijk zou bekommeren om het huishouden van de weduwnaar geworden historicus Johan Huizinga te Groningen. Een kennis, de schilderes Mies Elout-Drabbe, viel het op dat Mondriaan zozeer in zijn werk opging dat hij in het geheel niets merkte van de Belgische vluchtelingen die Walcheren ‘overstroomden en handen te kort deden komen aan werk in de dorpen en stadjes waar zij werden ondergebracht’. Kaarsrecht, maar met een deuk in zijn rug, stond hij dag in dag uit in het verlaten huis te tekenen.
Vanaf januari 1915 tot zijn terugkeer naar Parijs in 1919 woonde Mondriaan op wisselende adressen in Laren in het Gooi. Om te schilderen maakte hij in deze periode wel gebruik van een hut in het zogeheten ‘Humanitaire Bosje’ tussen Laren en Blaricum, waar zich verscheidene kunstenaars en wereldverbeteraars ophielden. Van doorslaggevend belang voor zijn carrière was de vriendschap die hij in de zomer van 1915 sloot met de jongere joodse makelaar Salomon Slijper, die hij in een Larens pension had leren kennen. Deze zou in de loop der jaren vele tientallen werken van de kunstenaar aankopen en zich ook regelmatig inspannen voor diens welzijn en bekendheid. Mondriaan bleef lange tijd zonder succes in het vinden van een vaste handelaar voor zijn kunst. Vanaf het voorjaar van 1915 ontving hij weliswaar een maandelijkse toelage van 50 gulden van de mecenas H.P. Bremmer, als tegenprestatie waarvoor hij met vaste regelmaat werk moest afstaan, maar deze ‘kunstpaus’ beëindigde de regeling na vier jaar omdat hij de volledige abstractie als rigide ervoer. Mondriaans financiële positie was altijd penibel, al kwam daar in de Tweede Wereldoorlog, toen hij voor het door hem gevreesde en verafschuwde nazigeweld naar New York was uitgeweken, enige verbetering in. Het is zeer de vraag of hij het zonder de steun van Sal Slijper als kunstenaar zou hebben gered. Postuum bleek Slijper opnieuw een bijzondere daad te hebben gesteld: hij liet zijn gehele kunstschat na aan het Haagse Gemeentemuseum, dat hierdoor kan bogen op de grootste Mondriaancollectie ter wereld.

Reputatie en realiteit

Sedert eind 1916 huurde Mondriaan in Laren twee kamers aan de Pijlsteeg (thans Ruiterweg 5), waar hij huisgenoot werd van een jongere vrouw, Jo Steijling. Deze dame, wier gebrek aan schoonheid gelijk opging met haar adoratie voor de eigenzinnige schilder, waakte in Laren als gouvernante over het kroost van de eigenaar van het chique Amsterdamse warenhuis Metz & Co. Als Mondriaan haar in het landhuis D’Leewrik wel eens kwam opzoeken, moesten beiden zich in de tuin terugtrekken omdat de kinderen hem een rare kwibus vonden. Ze hadden zelfs een rijmpje bedacht:

Meneer Mondrianus,
met zijn bolle kanus,
en zijn eierdoppie,
zit op z’n lege koppie.

Een bolle kanus (kop) had Mondriaan overigens geenszins. In zijn ascetisme was hij steeds vel over been. Maar dat de kinderen hem een beetje ‘gek’ vonden, was niet zo’n wonder. Hoewel hij er als een gewone burgerman uitzag, kon hij in zijn gedrag soms excentriek zijn. De echtgenote van de componist Jakob van Domselaer hoorde hem in de zomer van 1915 onder het koffiezetten en het rollen van een sigaret met Maryland- tabak een wijsje neuriën, terwijl hij zonderlinge danspassen maakte. Ook zijn voorliefde voor jonge meisjes was bepaald geen geheim:

’s Avonds gingen we vaak naar Hamdorff daar Piet dol op dansen was. Wanneer hij met een (liefst héél jong) meisje had afgesproken, was hij voelbaar in een goed humeur. Als ik hem plagend vroeg hoe oud ze deze keer was, knipte hij verlegen lachend met zijn ogen: ‘Dat weet ik niet, hoe jonger hoe beter; maar ’t is een lieverdje’. Dat dansen was een hoogst serieuze bezigheid voor hem. Hij danste rechtop, met zijn hoofd schuin naar boven en maakte ‘gestileerde’ passen. De Larense artiesten hadden hem dan ook spoedig de ‘dansende madonna’ gedoopt!

Als mid-veertiger had hij bij jonge meisjes echter weinig succes, mede doordat zijn dansen altijd iets weg had van een solitaire activiteit. Het lag trouwens niet erg in zijn aard van gezelligheid te genieten: ‘als ik ergens aan meedeed, was er toch iets wat ’t weer bedierf’, schreef hij later aan een vriendin uit de Larense tijd. In dezelfde brief (6 september 1919) sprak hij onomwonden van ‘mijn kluizenaarsleven’ als het wezen van zijn maatschappelijke bestaan.
Toch had Mondriaan in Laren een reputatie te verliezen als een in de erotiek experimenterende egoïst. Die faam gaat terug op een eerdere episode uit zijn leven, toen hij in het najaar van 1911, kort voor zijn vertrek naar Parijs, enige tijd verloofd was geweest met Greta Heybroek, dochter van een villabezitter en koopman te Laren. In een sleutelroman van P.H. van Moerkerken uit 1913 behoort Mondriaan, alias Nico Beukel, tot een kliek van moderne kunstenaars die zich aan het begin van de twintigste eeuw in Laren (‘Aarloo’) vestigde. Door zijn choquerende gedrag zou hij De ondergang van het dorp, zoals de titel van de roman luidt, mede op zijn geweten hebben. De indruk ontstaat dat Beukel een jonge vrouw, Lientje de Meeuw, die naakt voor hem had geposeerd, bezwangerd had en zich vervolgens onverschillig toonde over haar lot. De schilder maakt zich uit de voeten zonder nog iets van zich te laten horen:

Het werd herfst. Nico Beukel was naar Parijs vertrokken, na een bericht uit Schotland dat zijn vriendinnen, met Lientje’s dien zomer geboren kind, spoedig in Aarloo terug zouden komen. Hij had het niemand gezegd, doch in stilte zijn koffers en studies gepakt en het huisje gesloten. De beide meisjes, hem niet meer vindend, verlieten het dorp en zochten een woning op de Veluwe.

Het gerucht dat een model door de schilder bezwangerd was deed al snel de ronde als zij, naar ‘men’ beweerde, een keer naakt voor hem geposeerd had. Van Mondriaan zijn echter geen nakomelingen bekend. Er zijn in het algemeen geen signalen dat de schilder seksuele relaties met vrouwen is aangegaan. De verloving met Greta Heybroek, over wie het verhaal ging dat ze ‘geen behoefte had aan mannen’, een eufemisme dat ze lesbisch was, werd door hem beëindigd omdat hij zag ‘dat ’t slechts een illusie geweest was, al dat mooie’.

 

© 2015 Léon Hanssen

Uitgeverij  Querido

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum