Leesfragment: Drift

29 augustus 2015 , door Ellen Van Pelt
| | |

Wij richten in samenwerking met Recensieweb de schijnwerpers op de zes Nederlandse prozadebuten van september, allemaal voorzien van uitgebreide fragmenten. Lees op onze website de voorpublicaties uit de boeken van Basje Bender, Karolien Berkvens, Hugo Blom, Frederik Willem Daem, Ellen Van Pelt en Coco Schrijber.

Op 1 september verschijnt Drift, het debuut van Ellen Van Pelt. Lees hier een voorpublicatie. 'Op de salontafel voor me liggen de schriften van vader. Eerst wil ik mijn verhaal vertellen. Mijn verhaal, onaangeroerd door zijn stem. Mijn verhaal, aan mijn vader. Mijn woorden zullen voor hem echter geen betekenis meer hebben. Hij weet niet meer wie ik ben. Toch moet ik hem schrijven wat ik nooit heb gezegd, toefluisteren wat ik heb ingeslikt, in zijn oor schreeuwen wat op mijn maag ligt.'

Eloïse, 33, architecte, keert samen met haar man en hun babydochter Louisa na vier jaar terug naar haar geboortestad Antwerpen. De pleinen, straten en huizen brengen haar in een roes van herinneringen. Eloïse went moeizaam aan het moederschap. Soms houdt ze Louisa in haar armen en denkt, als ik je nu heel hard tegen me aandruk, dan is alles voorbij.

Schijnbaar toevallig loopt Eloïse haar oude vriend Jacob, leider van een kunstenaarscollectief, tegen het lijf. Ze verlaat man en dochter om hem te volgen. Op de avond voor haar vertrek geeft haar moeder haar de schriften die haar vader schreef voor hij dementeerde. Ze leest zijn woorden niet. Eerst wil ze haar eigen verhaal kwijt. De keuzes die ouders maken, tekenen onvermijdelijk hun kinderen. En hoe lief te hebben buiten de normen van onze samenleving. Daarover gaat Drift.

Ellen Van Pelt (1980) is psychologe. Ze publiceerde korte verhalen in diverse literaire tijdschriften en danst de tango. Drift is haar debuutroman.

 

Vluchthuis

Hoe vaker ik van verblijfplaats verander, hoe meer ik er een hekel aan heb. Door de glaspartij van de woonkamer zie ik de Schelde. L’Escaut heet ze hier. Een heldere, kabbelende beek. In niets verraadt ze de grandeur die ze in mijn geboortestad aanneemt. Water. Altijd ben ik bij het water.
Op de salontafel voor me liggen de schriften van vader. Eerst wil ik mijn verhaal vertellen. Mijn verhaal, onaangeroerd door zijn stem. Mijn verhaal, aan mijn vader. Mijn woorden zullen voor hem echter geen betekenis meer hebben. Hij weet niet meer wie ik ben. Toch moet ik hem schrijven wat ik nooit heb gezegd, toefluisteren wat ik heb ingeslikt, in zijn oor schreeuwen wat op mijn maag ligt.
Ik heb de nacht op de sofa doorgebracht. Het lukte me niet om me een van de kamers van deze hoeve eigen te maken. Ze zal een doorsluisplek voor me zijn. Een vluchthuis. Het is nu negen uur geleden dat ik Louisa voor het laatst bij me had en ze gulzig aan mijn borst dronk. Negen uur geleden dat ik haar achterliet bij Seth. Negen uur geleden dat ik bij Jacob in zijn busje stapte.
De weg naar Gouy was troosteloos. Jacob was spraakzaam. Spraakzamer dan ik me herinnerde. Hij vertelde me over het kunstenaarscollectief, zijn nieuwe mecenas die een gerenoveerde hoeve voor enkele maanden ter beschikking stelde, het project met fascinatie als centrale thema. Ik beet op mijn nagels en probeerde om niet na te denken. Soms stelde hij me vragen die zonder antwoord van mijn kant tussen ons in bleven hangen.

Ik hoor gestommel achter me. Jacob met zijn ochtendlijke niet-storen-blik. Hij trekt de zware eiken keukenkasten open en slaat ze met een klap weer dicht. Binnensmonds gefoeter.
‘Koffie?’ vraagt hij.
‘Ja, graag.’
‘Ik bedoel, is er hier koffie,’ gromt hij.
‘In de buurt van de kerk zal er waarschijnlijk een winkel zijn. Ik ga zo dadelijk.’
Jacob gaat voor het gigantische venster staan. Zijn silhouet steekt donker af tegen de groene natuur.
‘Noorderlicht,’ zeg ik. ‘Slimme keuze van de architect.’
‘Het licht van de kunstenaars.’
‘Wanneer komen de anderen?’ vraag ik.
‘Binnen een week pas.’
‘Ik heb geen zin in mensen om me heen,’ zeg ik.
‘Fijn gezelschap ben je, Eloïse.’
‘Dank je,’ zeg ik. ‘Jij ook.’
‘Koffie,’ herhaalt hij kregelig.

We ontbijten zwijgend. We slurpen van onze koffie. De nog warme croissants glimmen van de boter en onze handen laten vlekken achter op de servetten.
‘En nu?’ vraagt Jacob.
‘Jij gaat een supermarkt zoeken. Ik ga schrijven.’
‘Heeft mijn kleine architecte haar carrièreschip van koers veranderd?’
‘Ik heb al enkele essays over architectuur geschreven, mijn kleine beeldhouwer.’
Jacob fluit tussen zijn tanden.
‘Beeldhouwer en schrijfster aan de ontbijttafel in het donkere noorden van Frankrijk.’
Hij legt zijn stevige hand op de mijne. Ze voelt warm aan. Vertrouwd ook. Er schuift een troebele waas over zijn irissen. Of is het de zon die aan kracht wint en het lichtspel in de hoeve dirigeert?
‘Het stroomt niet in je leven, Eloïse.’
‘Ik ben net moeder geworden.’
‘Je kan een van de kamers boven nemen om te schrijven. Keuze genoeg.’
Ik leg mijn andere hand op de zijne en knijp er even in.
‘Ga jij nu maar boodschappen doen.’

Drijfzand

Een week geleden sloten Seth en ik achter ons de deur van ons huis in Vlissingen. Het was vreemd om onze woning toe te vertrouwen aan een vriend van Seth. Alsof ik bang was bij terugkeer zijn geesten te moeten verjagen.
Nochtans kan ik ons huis in Vlissingen moeilijk mijn thuis noemen. ’s Nachts dool ik als een vreemde door de kamers. Ik vraag me af of ik ooit een plek een thuis zal kunnen noemen, of een huis me ooit zal kunnen omhelzen en niet meer doen verdwalen. Wanneer cliënten me vragen een voorontwerp voor hun woning uit te werken, zoek ik naar het nest dat ze nodig hebben. Meestal zie ik het heel helder voor me. Naar mezelf kan ik op die manier niet kijken.
Gisteren trok ik met Louisa in de kinderwagen de stad in. De pleinen, straten en huizen brachten me in een roes van herinneringen. Het waren net luchtbellen die in me opborrelden en uiteenspatten.
Ik maakte mezelf wijs dat ik willekeurig straten in en uit wandelde. Tot ik voor het café stond waar Jacob werkte. Door het met hout omlijste venster zag ik hoe hij over de toog leunde en met een jong meisje sprak. Ze draaide met haar vingers in haar lange donkere haar.
Sinds ik met Seth naar Vlissingen verhuisde had ik Jacob niet meer gezien. Vier jaar lang.
Jacob wenkte me. Gluurster betrapt. Boos op mezelf ging ik het café binnen. Ik botste met de kinderwagen tegen de stoelen aan die te dicht bij elkaar stonden.
‘Terug in Antwerpen?’ Hij kuste me, vlak bij mijn mond en met mijn gezicht tussen zijn handen. Zijn adem streek langs me heen.
‘Voor een jaar. Seth heeft een fotoproject voor de stad.’
‘Ik heb je gemist,’ zei hij. Zijn glimlach veel te breed.
Ik zette een stap terug, raapte het konijntje van de grond dat ik vanuit mijn ooghoek uit de kinderwagen had zien vallen. Jacob boog zich over Louisa heen, ze kraaide naar hem en stak haar handen uit.
‘Speel je nu het huismoedertje?’
‘Speel jij nog steeds de beeldhouwer?’
‘Ik vertrek vanavond naar Gouy, bij Saint-Quentin. Ga met me mee.’
‘Naar de Scheldebron?’
‘Een nieuw project voor ons kunstenaarscollectief.’
Ik had vol overtuiging nee moeten zeggen.
‘Om tien uur. Ik zal in het café op je wachten,’ zegt hij.
Het lijkt alsof ik steeds op drijfzand bouw.

Louisa was ondertussen ingedommeld. Eindelijk. Ze was al uren wakker. Op haar gezichtje een zoete glimlach. Het was bijna middag. Ik rommelde in de draagtas onder in de kinderwagen en vond een doek die ik over de luifel drapeerde om Louisa te beschermen tegen de felle zon.
Zoals altijd wanneer ik wegdrijf zocht ik het water op. De Schelde sliep tussen de blauwe steen van haar waterkanten. Breed en onverstoorbaar. Begrensd.
Ik dook het toegangsgebouw van de voetgangerstunnel in. In mijn buik weer dezelfde kriebels als toen ik met vader oma ging bezoeken. De monumentale houten roltrap voerde ons de diepte in, onder de Schelde. Wat ben ik blij dat die roltrap nog bestaat en niet vervangen werd door een metalen rups. Al was het een geklungel met de kinderwagen.
Ondergronds veranderden de temperatuur en de lucht, klanken galmden, het licht was fel en wit. Als kind vroeg ik me af hoe het kon dat we door deze tunnel met zijn fonkelende tegels wandelden, terwijl er boven ons water stroomde.
Louisa en ik kwamen boven op Linkeroever, in een andere wereld. Geen drukke stad meer, maar brede lanen, hoge gebouwen en veel groen. Le Corbusier ontwierp een nieuwe stad voor Linkeroever, een Ville Radieuse. Een geordende stad die hier nooit gebouwd werd, maar die doorschemerde in de met bomen omzoomde ruime straten waar ik met Louisa liep.

Vader en ik wandelden destijds soms het hele stuk tot bij oma, soms namen we de bus. Tijdens die tochtjes taterde ik honderduit en vertelde hij over zijn vluchten.
We belden nooit aan, maar liepen meteen langs het huis de tuin in. Altijd was ze druk bezig. Ze was een prachtige vrouw, verfijnd en onverwoestbaar tegelijk. Alleen zij kon gracieus in de tuin staan ploeteren. Alleen zij kon op een ladder de dakgoot staan schoonvegen in een zwierige rok. Alleen zij kon er elegant uitzien met rubberen laarzen.
Ik herinner me een bezoek aan oma, ik denk dat ik toen tien jaar was, precies weet ik het niet meer. Ze stond voorovergebogen tussen de tomatenplanten.
‘Kom hier lieve meid,’ zei ze. Met een voor haar leeftijd verbazingwekkende kracht tilde ze me op.
‘Ga jij mee tomaten dieven?’
‘Hoezo?’ vroeg ik.
‘Louie, die dochter van jou wordt nog een echte stadsmus.’
Toen de zon minder fel werd, gingen we met zijn drieën op het terras zitten. Ik knabbelde op verse radijsjes die ik zelf had mogen uittrekken. Vader en oma genoten van hun glas Duvel.
‘Verwacht Celeste jullie voor het avondeten?’
‘Celeste is geen vrouw van verwachtingen, moeder.’ Een zachte lach om zijn lippen.
‘Frietjes dan.’
Eerst werden de aardappelen onder oma’s handen razendsnel geschild. Daarna kwam ik aan de beurt met oma’s oranje frietmachine. Een wonderlijk toestel waar je een hele aardappel in stopte, die er als fijne frietjes aan de andere kant weer uitkwam. In de hoek van het terras bakte vader de frieten.
Zo zie ik ons nu zitten: in de schemer genietend van versgemaakte frietjes met heerlijke echte oma-mayonaise.
Na het eten namen we afscheid. De voetgangerstunnel leek langer dan toen we ’s middags vertrokken. In de bus naar huis doezelde ik weg. Half in slaap droeg vader me de trap op naar bed. Op het ritme van zijn stappen genoot ik van de zalige fase tussen soezen en slapen.
Oma, vader, ik. We waren verbonden, met zijn drieën. Drie generaties.

 

© 2015 Ellen Van Pelt & Uitgeverij Vrijdag

Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum