Leesfragment: Duitse daders

05 december 2015 , door Frits Boterman
| | |

Gisteren verscheen Frits Botermans Duitse daders. Wij brengen een fragment.

‘De geschiedenis van de oorlog en de Duitse bezetting is daarom nog altijd vooral in morele termen, volgens het schema van goed en kwaad, geschilderd en voorzien van een boodschap voor de toekomst, een "ultieme morele toetssteen" (Jolande Withuis (1949)): “Nooit meer vergeten”, “Nooit weer Auschwitz”. De oorlog heeft jarenlang geleid tot een zekere consensus over goed en fout in de Nederlandse samenleving en politiek.’ 

Over de Duitse bezetting van Nederland is al veel geschreven. Toch ontbreekt een handzaam overzicht van de bezettingsjaren dat voor een breed publiek toegankelijk is. Frits Boterman concentreert zich in deze studie op het beleid van de Duitse bezetters, een invalshoek die tot op heden niet in zijn volle breedte is belicht. Hoe hebben de nazi’s geprobeerd Nederland onder controle te krijgen? Waarom zijn zij erin geslaagd driekwart van de Nederlandse joden naar de vernietigingskampen af te voeren? Hoe hebben zij Nederland economisch geëxploiteerd? En in hoeverre slaagden de Duitse bezetters erin Nederland te nazificeren? Duitse daders is een helder overzichtswerk met aandacht voor het Duitse beleid, collaboratie, verzet, de (il)legale pers, de cultuursector, de economische exploitatie, de arbeidsinzet en de berichtgeving over de Holocaust.

N.B. Op woensdag 9 december vanaf 17.00 presenteert Frits Boterman zijn boek bij de Athenaeum Boekhandel (Spui 14-16). Eerder bespraken wij Botermans Cultuur als macht. Lees de recensie op Athenaeum.nl.

Inleiding

De geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog en Nederland onder de Duitse bezetting wordt sterk bepaald door de vraag waarom er zoveel joden in Nederland, in vergelijking met andere West-Europese landen, door de nazi’s zijn gedeporteerd en vermoord in Auschwitz en andere vernietigings- en concentratiekampen. De geschiedenis van de oorlog en de Duitse bezetting is daarom nog altijd vooral in morele termen, volgens het schema van goed en kwaad, geschilderd en voorzien van een boodschap voor de toekomst, een ‘ultieme morele toetssteen’ (Jolande Withuis (1949)): ‘Nooit meer vergeten’, ‘Nooit weer Auschwitz’. De oorlog heeft jarenlang geleid tot een zekere consensus over goed en fout in de Nederlandse samenleving en politiek.

Ook wordt de periode 1940-1945 omgeven door een aantal uiterst hardnekkige mythen die het zicht op de werkelijkheid van de oorlogsjaren (nog steeds) vertroebelen. De oorlog wordt nog steeds gebruikt als een projectieveld voor onverwerkte gevoelens. Naast de mythe van Nederland als ‘deportatieland’ is er de mythe van Nederland als ‘verzetsland’, als een land van verzetshelden of als een natie van helden en schurken. De mythe van Nederland als ‘deportatieland’, waarbij de totale Nederlandse bevolking in gebreke wordt gesteld en gesproken wordt van collectief falen, is net zo eenzijdig als om louter te spreken van ‘Duitse barbarij’, zoals in de jaren vijftig vaak gebeurde. Er is wel degelijk hulp geboden aan de joden en andere vervolgden en er was een breed scala aan verzetsactiviteiten. Onlangs pleiten onderzoekers ervoor om dat goed-foutschema in ere te herstellen.
Tegelijkertijd is er een nieuwe mythe bij gekomen: de oorlog als ‘grijs verleden’. Er bestond volgens Chris van der Heijden (1954) tijdens de oorlog geen heldhaftigheid, maar slechts slap - heid en volgzaamheid. Het gedrag van Nederlanders, of beter het menselijk tekort, tijdens de oorlog is niet meer zwart-wit, maar bevindt zich in een ‘grijs’ gebied tussen verzet en collaboratie. Het verzet tegen een zwart-witschildering, het goed-foutschema, is zelf ook moreel geladen, zoals gebruikelijk in de geschiedwetenschap, die altijd theoriegeladen en conceptueel is. Maar geen enkele mythologie helpt om de werkelijkheid van de Duitse bezetting en de oorlog beter te analyseren. Het morele ijkpunt, dat lange tijd de politiek en de publieke debatten heeft beheerst, is om allerlei redenen langzaam aan het verdwijnen. Vooral door de generatiewisseling is er meer distantie ontstaan. Er komt meer ruimte voor een nuchterder en zakelijker blik op de oorlogsjaren. Daarbij moet in het oog gehouden worden dat er een verschil bestaat tussen het perspectief achteraf en het perspectief van de tijdgenoten. Beide moeten zo veel mogelijk met elkaar gecombineerd worden om tot een evenwichtig oordeel over de Duitse bezetting te komen. Ten slotte is het de taak van de historicus om eenzijdige verhalen of mythen over de oorlog door te prikken en een rijkgeschakeerd beeld te schetsen. Het gaat niet om het beschrijven van de oorlog in morele termen, maar om het analyseren van de morele dilemma’s, loyaliteitsconflicten en problemen waar velen in de oorlogstijd zich voor geplaatst zagen.

De kernvraag

De vraag waarom er naar verhouding zoveel joden uit Nederland werden weggevoerd, kan ook anders gesteld worden, namelijk waarom zijn de Duitse bezetters in Nederland, vergeleken met andere landen als België en Frankrijk, blijkbaar zo efficiënt en doeltreffend geweest in hun anti-joodse vervolgingsbeleid? De kernvraag van dit boek luidt: hoe succesvol waren de Duitse bezetters in de nazificatie van Nederland? Hoe efficiënt en effectief waren de Duitse bezetters in de jodenvervolging en in de politiekideologische, maatschappelijke en culturele gelijkschakeling van instanties en personen die op de ideologische leest van het nationaalsocialisme geschoeid moesten worden? Hoe verliep de grootschalige economische exploitatie van Nederland, de uitbuiting van de Nederlandse productiecapaciteit en arbeidskrachten en de liquidatie of systematische roof van joodse bezittingen en vermogens? Hoe en waarom konden de segregatie, deportatie en vernietiging van ruim 102.000 joden uit de Nederlandse samenleving in een zo snel tempo plaatsvinden; hoe kon Nederland door de Duitse bezetters in ruim één jaar (tussen 14 juli 1942 en 29 september 1943) vrijwel ‘judenrein’ gemaakt worden?
Van deze kernvragen zijn veel andere vragen afgeleid. Centraal staat hierbij de ‘Duitse factor’, dat wil zeggen het perspectief van de politiek van de Duitse daders tijdens de bezettingsjaren. Hoe zag het bezettingsbestuur in Nederland eruit, welke doelstellingen hadden de Duitse bezetters en welke methodes, tactiek en strategieën gebruikten zij om die te realiseren? Hoe hebben de bezetters de anti-joodse vervolgingspolitiek aangepakt, hoe verliep het besluitvormingsproces en wat waren de problemen en barrières waartegen zij aanliepen? Waaruit bestond het Duitse repressieve systeem? Welke personen en instanties deelden hier de lakens uit? Waren het allemaal fanatieke antisemieten en overtuigde nazi’s? Hoe was hun taak- en machtsverdeling? Wat is het verband tussen de militaire en politieke ontwikkelingen in het Derde Rijk en de anti-joodse vernietigingspolitiek in Nederland?

Doelstellingen van de bezetters

Wil men de Duitse bezetting beter begrijpen, dan zal men meer aandacht moeten besteden aan de Duitse kant, het optreden van de daders in samenhang en wisselwerking met andere actoren en factoren. Hierdoor komt de discussie over goed en fout in een ander daglicht te staan. In dit opzicht sluit dit boek aan op studies over het bezettingsapparaat in Nederland zoals die van Werner Warmbrunn (1920), Konrad Kwiet (1941), Gerhard Hirschfeld (1946), Coen Hilbrink (1944) en C.J. (Cor) Lammers (1928- 2009). Het grote kwaad was onmiskenbaar de vijfjarige Duitse bezetting en het misdadige gedrag van de daders; het ‘goede’ was afhankelijk van de reacties van de Nederlanders op de bevelen en de dwangmaatregelen van de bezetters. De Nederlanders werden, gezien de bezetting en de oorlogssituatie, onvermijdelijk voor morele dilemma’s geplaatst en waren gedwongen lastige keuzes te maken. Wie over de oorlog schrijft, heeft altijd te maken met een ‘morele substantie’, zoals Maarten Brands (1933) schrijft.
Het belangrijkste doel van de bezetters was Nederland om te bouwen tot een nationaalsocialistische staat en de integratie van Nederland in het Duitse Groot-Germaanse rijk te bewerkstelligen. In de eerste plaats was het beleid van de bezetter gericht op de jodenvervolging, dat wil zeggen de discriminatie, de isolatie, de beroving en de deportatie van joden, Sinti en Roma10 en andere minderwaardig geachte groepen, en de uiteindelijke fysieke vernietiging van deze bevolkingsgroepen, met name de joden. In dit opzicht waren de Duitse bezetters, gezien het hoge percentage afgevoerde en vermoorde joden, in hun beleid ‘succesvol’.
Ten tweede ondernamen de bezetters pogingen tot (zelf )nazificatie van de Nederlandse bevolking, oftewel de gelijkschakeling van maatschappelijke, politieke en culturele instellingen en instanties, zoals de vakbonden (het Nederlandsch Arbeidsfront, naf), de politieke partijen (de nsb), de cultuur (de Nederlandsche Kultuurkamer), de pers (het Persgilde), de omroep (de Rijksradio Omroep), de universiteiten (de loyaliteitsverklaring), de artsen (de Artsenkamer) en de boeren (de Nederlandse Landstand). Het winnen van het ‘Germaansche broedervolk’ voor het nationaalsocialisme gebeurde aanvankelijk met zachte of fluwelen hand, maar gedurende de oorlog gebruikten de bezetters steeds grovere dwang-, repressie- en terreurmiddelen om hun wil en ideologie via een schrikbewind aan de Nederlanders op te leggen. Het doel van de nazificatie was het indoctrineren van de bevolking met de nazi-ideologie, het bestrijden van elke andere levensbeschouwing of politieke opvatting en het uitschakelen van elke vorm van protest, verzet en illegaliteit of ondergrondse activiteiten, waarop strenge straffen stonden.
Het derde doel van de Duitse bezetters was de economische exploitatie, anders gezegd het ondergeschikt maken van de Nederlandse economie aan de Duitse oorlogvoering en de roof van goederen: van joods bezit tot de confiscatie van grote bedrijven en het wegvoeren van grondstoffen en producten naar Duitsland. De economische collaboratie van bepaalde bedrijfstakken en industrieën verliep aanvankelijk vanuit Duits oogpunt zeer voorspoedig. De economische uitbuiting door de bezetters vond ook plaats via de Arbeitseinsatz, dat wil zeggen de tewerkstelling van Nederlandse arbeidskrachten die in Duitsland dwangarbeid moesten verrichten voor de (wapen)industrie. De bijdrage aan de arbeidsinzet, met medewerking van Nederlandse instanties, was behoorlijk omvangrijk. Niet alleen in Duitsland, maar ook in Nederland zelf werden dwangarbeiders ingezet; het ging om honderdduizenden Nederlandse mannen.
De Duitse bezetting is in te delen in vier fasen: van mei 1940 tot februari 1941, van februari 1941 tot juli 1942, van juli 1942 tot april-mei 1943 en van september 1943 tot mei 1945. Deze indeling is ook te vinden bij Loe de Jong (1914-2005), Hans Blom (1943)en Friso Wielenga (1956). De April-Meistakingen van 1943 en de invoering van de arbeidsinzet voor grote groepen mannen zijn te beschouwen als de grootste cesuur in de bezetting, die de periode verdeelt in een eerste en een tweede helft.

Copyright © 2015 Frits Boterman

pro-mbooks1 : athenaeum