Leesfragment: Echo's van Indië

27 november 2015 , door Kester Freriks
| | |

Kester Freriks schreef Echo's van Indië. De onafhankelijkheid in verhalen en herinneringen. Het verschijnt 18 augustus, maar hier staat alvast een voorpublicatie. 'Dat Nederland deze onmetelijke archipel ooit heeft kunnen besturen is voor tal van bezoekers van Indonesië, met zijn in veel opzichten aangrijpende geschiedenis, telkens weer een raadsel. Voor de jongste generaties lijkt de band tussen Nederland en Indonesië, tussen het zogenoemde moederland en de kolonie, er niet te zijn. Toch wordt er geprobeerd die geschiedenis voort te laten leven.'

Batavia/Djakarta, 17 augustus 1945, ’s morgens tien uur. In de tuin van zijn huis spreekt Soekarno de Proklamasi uit, de onafhankelijkheidsverklaring van de Republik Indonesia. Er komt een eind aan het koloniale rijk van Insulinde. Aan een bamboestok wappert de rood-witte Indonesische vlag.

Dit jaar is het zeventig jaar geleden dat Indonesië zich losmaakte van Nederland. De Proklamasi heeft het leven van vele tienduizenden mensen voorgoed veranderd. Kester Freriks ging op zoek naar de verhalen van betrokkenen en ooggetuigen – ooggetuigen van verwarrende en angstige tijden. We lezen verhalen en herinneringen van Nederlandse kolonialen en Indische Nederlanders, Molukse KNIL-militairen, mensen van Chinese afkomst en kinderen van de derde en vierde generatie. Ook de vrijheidsstrijders van toen, de pemoeda’s, worden uitgebreid aan het woord gelaten.

In Echo’s van Indië ontmoeten geschiedenis en persoonlijk levenslot elkaar. De Proklamasi liet diepe sporen na bij de miljoenen die verbonden zijn met de voormalige kolonie. Soekarno’s woorden resoneren tot op de dag van vandaag.

 

Woord vooraf

‘Wij, het volk van Indonesië, verklaren hierbij de onafhankelijkheid van Indonesië...’

‘Elke keer verbaast me de zwarte belichting van de Indonesische vrijheidsstrijd, de zwarte spiegel die de Nederlandse geschiedschrijving ons voorhoudt,’ zegt Soedibyo, een van mijn gastheren in Jakarta. We zijn onderweg naar de plaats waar Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de Indonesische onafhankelijkheid uitriepen, de Proklamasi.
Dat was een vrijdagochtend om tien uur. Het moment staat Soedibyo nog levendig voor de geest. De korte ceremonie verliep beheerst en kalm, bijna sereen. Soekarno sprak de onafhankelijkheidswoorden nauwkeurig uit, niet opruiend, eerder ingetogen en beheerst. Hij was zich bewust van het belang van zijn woorden voor het Indonesische volk, maar ook was hij beducht voor de gevolgen ervan.
Aan de tijd van de Japanse bezetting was twee dagen eerder, op 15 augustus, na de val van atoombommen op de steden Hiroshima en Nagasaki, een einde gekomen. Lang niet iedereen in de uitgestrekte Indonesische archipel was meteen op de hoogte van de capitulatie van Japan na ruim drie jaar oorlog en ontbering.
De woorden van Soekarno over vrijheid en onafhankelijkheid voor Indonesië konden van het Nederlandse oppergezag rekenen op wraak, in elk geval een vergeldingsmaatregel. Mochten twee mannen het gehele eilandenrijk, nadat de macht van Japan was gebroken, zomaar tot zelfstandig, onafhankelijk gebied verklaren?
Er was zeker gevaar te duchten, juist van Nederlandse zijde. Soekarno en Hatta waren al eerder wegens landverraad, opruiing en haatzaaien jegens de heersende blanke elite tot ballingschap en gevangenschap veroordeeld. Zij heetten staatsgevaarlijk te zijn. Nu de Tweede Wereldoorlog met de capitulatie van Japan in Azië voorbij was en er aan de Japanse bezetting een einde kwam, wenste Nederland het vooroorlogse koloniale regime te herstellen en te bestendigen, liefst net zoals het altijd geweest was.
Toegegeven, er waren in Den Haag pogingen ondernomen om de verhoudingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de overzeese koloniën te hervormen. De regering zocht naar zo gunstig mogelijke voorwaarden die de overgang naar onafhankelijkheid zouden regelen. Na de oorlog was er bijvoorbeeld geen ministerie van Koloniën meer. In haar beroemde rede van 6 december 1942 voor Radio Oranje wenste koningin Wilhelmina tegemoet te komen aan de levende wens van grotere zelfstandigheid in Nederlands-Indië en de andere overzeese rijksdelen. De koningin sprak over haar voornemen ‘na de bevrijding gelegenheid te scheppen gezamenlijk te overleggen over een in de veranderde omstandigheden passende bouw van het koninkrijk en zijn delen’ en van ‘een hechte grondslag van volledige deelgenootschap’. Nederland kon echter niet dan met de grootste moeite afstand nemen van de koloniale tijd.
Een zwarte belichting, een zwarte spiegel: Soedibyo’s bewoordingen zijn treffend. Hij vervolgt: ‘Indonesië moest na de onafhankelijkheidsverklaring nog bijna vijf jaar strijden en diplomatieke gevechten voeren met Nederland, voordat het inzicht doordrong dat het recht op vrijheid en zelfstandigheid van ons land volkomen gerechtvaardigd is. En wat die zwarte belichting betreft: in bijna alle historische boeken van Nederlandse zijde staat vermeld dat Indonesië zijn soevereiniteit uiteindelijk aan Amerika te danken heeft, want dat land dwong bij Nederland het recht van Indonesië op vrijheid af. Dat klopt ten dele. Het is onze eigen vrijheidsstrijd geweest, onze politieke inzet en vooral onze durf en moed die uiteindelijk onze dromen van mondigheid tot werkelijkheid hebben gebracht. Wij vonden dankzij ons vrijheidsverlangen een bestaan dat niet onderworpen was aan het gezag van een vreemde mogendheid. Niemand die ons beperkingen oplegde.’
In de duizelingwekkende verkeersstromen van Jakarta gaan we naar de plaats waar Soekarno de Proklamasi, de verklaring van onafhankelijkheid, uitsprak met Hatta aan zijn zijde. De historische gebeurtenis vond plaats op de voorgalerij van Soekarno’s huis aan de Djalan Pegangsaan Timur 56. Een inderhaast in de tuin geplante bamboestok diende als vlaggenmast voor de roodwitte Indonesische vlag, door Soekarno’s derde vrouw Fatmawati die nacht tevoren van een rode en witte strook aan elkaar genaaid.
Soedibyo is een van de vrijheidsstrijders van het eerste uur, een overtuigd nationalist en tegenstander van de Nederlandse overheersing. Hij praat zuiver Nederlands, zijn stem is zacht. Hij spreekt de taal met een woordkeuze en een dictie van zestig jaar geleden. Hij draagt een bril, een batik overhemd en heeft een tas bij zich. Zijn kaaklijnen zijn scherp. Kan hij een Nederlands woord niet zo snel vinden, kiest hij voor Engels.
‘Ik ben zonder wrok jegens de Nederlanders,’ laat hij weten, ‘maar als uw land de onafhankelijkheid van Indonesië had aanvaard was er veel bloedvergieten voorkomen, dan waren de gewelddadige oorlogen die zo verzachtend “politionele acties” heten er nooit geweest. In onze optiek getuigen die beide acties van militaire agressie, zo noemden het Indonesische leger en de Indonesische bevolking de beide aanvallen ook: Agresi Militer Belanda 1 en Agresi Militer Belanda 2. Nederland heeft altijd, vanaf die zeventiende augustus, moeite gehad de onafhankelijkheid van de kolonie te erkennen. Indonesië was onderworpen aan Nederland en moest dat blijven. Uw land vond de daad van Soekarno onrechtmatig en erkende de vrijheidsrede niet. Nederland stuurde de ene na de andere troepenmacht op Indonesië af en veroordeelde Soekarno en Hatta scherp. Vooral Soekarno zou een paladijn zijn van het Japanse gezag.’
Soedibyo is ver in de tachtig. Hij werd geboren in de kleine garnizoensstad Gombong op Midden-Java. Er was daar een pupillenschool van het knil gevestigd. Tussen 1945 en 1949 vocht hij aan de zijde van de nationalisten, na het ceasefire, zoals hij het noemt, volgde hij het middelbare onderwijs in Djakarta en daarna zowel de Technische Hogeschool als de Koninklijke Militaire Academie, beide te Bandoeng. Hij vervulde tussen 1953 en 1956 de officiersopleiding voor het wapen der infanterie. Hij is van Javaanse afkomst; zijn grootvader was militair, zijn vader landbouwer. Welbewust spelt hij zijn naam in ouderwetse spelling; hij heeft geen voornaam.
'In de Nederlandse koloniale tijd was er veel discriminatie van Indonesiers en Indische Nederlanders,' zegt hij. 'Als ik vocht met een Hollandse jongen dan stapte de hoofdonderwijzer naar mijn vader en kreeg ik straf. De blanke totoks waren moeilijk te benaderen, we konden hen niet waarderen en het omgekeerde was ook het geval. De Nederlanders benadrukken nog altijd dat ze in de jaren van voor de oorlog in een paradijs leefden. Het was wel een paradijs dat zij konden creeren en bewonen dankzij ons, de inheemse bevolking, zowel de Indofs als Indonesiers. De totoks hadden nauwelijks een persoonlijke binding met de Indonesiers en stonden goeddeels buiten hun denk. en gevoelswereld.'
Zijn visie op Nederlands-Indie als paradijs klopt. Er is wel eens gezegd dat eIndie een land is dat alleen door Europeanen werd bewoondf en dat Indie een etropisch decor was voor Europees levenf. Al vanaf het begin van de Nederlandse overheersing kreeg het eilandenrijk het epitheton eparadijsf opgeplakt. Dat de instandhouding van dit paradijs gepaard ging met krijgszucht, koloniale uitbuiting en zelfs wrede onderdrukking valt buiten de verleidelijkheid van het woord. Ik dwing me de titels van al die paradijsboeken tegenover Soedibyo niet te noemen: Paradijzen van weleer, De weg naar het paradijs, In en uit het paradijs getild, Paradijselijk Indië en De geuren van het paradijs. Plots besef ik het ongepaste ervan.
Het is namiddag in Jakarta en de stad breekt open. Elk voertuig, van motor tot minibus, van bromfiets tot betjak, lijkt een stuk drijfhout dat stroomt en deint op de verkeersaders. Het maakt niet uit in welke richting de stroom gaat, stadinwaarts of de stad uit. Soms is het meer stilstand dan voortgang, een razernij op de vierkante millimeter. Eindeloze reeksen eettentjes, de warongs, slechts van de straat gescheiden door een doorzichtig vlechtwerk van bamboe of een reep plastic, trekken voorbij. Talloze inwoners van deze metropool leven op straat. Ze verkopen sigaretten of kranten, dragen hun handel aan etenswaren aan een doorbuigende bamboestok mee op hun schouder.
Anderen poetsen de velgen van motorfietsen of autofs glimmend schoon met water dat door de goot loopt. In een flits vang ik het beeld van een man op die met een fijne hamer en een minuscuul aambeeld metaal bewerkt, toegewijd, onverstoorbaar. Langs de hoge muren van een smalle steeg, een gang, hangen tientallen vogelkooien. Vrouwen zitten op een matje met voor zich een keur aan vruchten tot een piramide opgestapeld. Felgroen, helgeel, rood, heel de dagelijkse kleurrijke oogst van dit land.
We draaien een buitenwijk met bomenlanen in aan de zuidoostkant van de stad, een Nederlandse wijk van vroeger, onmiskenbaar. Onder de hoge boomkruinen liggen de huizen diep verscholen in de tuinen. Daken met rode pannen die ver uitsteken en een voorgalerij vormen, gedragen door witte pilaren.
Al heb ik me voorgenomen het Indonesische perspectief te tekenen, ik betrap mezelf erop dat ik in deze voormalige blanke wijk anders kijk. Nu laat ik me leiden door sentimenten van herkenning, door gedachten als: ‘Kijk, daar woonden eens Nederlanders in die kenmerkende Indische huizen’ en zelfs ‘Mijn ouders woonden ook in zo’n huis, in Manggarai, ik ben daar geboren en was een klein kind in zo’n tuin.’
In deze stad in dit land, in een wijk als deze, ligt mijn eerste leven. Dat geldt niet alleen voor mij, het geldt voor vele honderdduizenden Nederlanders. En tel je de herinneringen mee die de mensen aan hun kinderen hebben verteld, die het misschien weer doorvertelden, dan toont het voormalige Nederlands-Indië zich als de volmaakte herinneringskolonie, een heimweefabriek.
De vrijheidsstrijder naast me laat zijn blik over de verscholen liggende huizen glijden. Een zwart-witte slagboom als van een spoorwegovergang, vaak bediend door een wat oudere man, sluit de straten af. Kinderen spelen buiten. De drukte is ver weg.
Dat Nederland deze onmetelijke archipel ooit heeft kunnen besturen is voor tal van bezoekers van Indonesië, met zijn in veel opzichten aangrijpende geschiedenis, telkens weer een raadsel. Voor de jongste generaties lijkt de band tussen Nederland en Indonesië, tussen het zogenoemde moederland en de kolonie, er niet te zijn. Toch wordt er geprobeerd die geschiedenis voort te laten leven. De Indonesische jeugd bezoekt in groten getale historische musea en historische plaatsen, als lieux de mémoire, waar het ontstaan van de Republiek Indonesië wordt gevierd, herdacht, aanschouwelijk gemaakt.
‘De onafhankelijkheidsverklaring had tot gevolg,’ aldus Soedibyo, ‘dat Indonesië zich vastbeet in een steeds harder wordende en meedogenloos gevoerde vrijheidsstrijd en dat Nederland dat gevecht om vrijheid, die roep om “Merdeka!”, met even genadeloos geweld afstrafte. Aan beide kanten was men onverzoenlijk. Het ontwakende nationalisme veroorzaakte een verharding van het behoudende Nederlandse standpunt. Vanaf het begin van de twintigste eeuw was rassenhaat een veel voorkomend verschijnsel. De Indonesiërs hielpen de Nederlandse machtspositie in de vernieling. Deze uitersten konden nooit samenkomen: de Indonesische vrijheidsstrijd lokte een rekolonisatieoorlog uit, waar Nederland juist had moeten inzien dat dekolonisatie geboden was. Ik herinner me dat een van de vooraanstaande Nederlandse legerleiders, dat was generaal Simon Spoor, eens betoogde dat de Indonesische strijders nooit een Nederlandse commandopost van meer dan tien militairen hebben veroverd. Maar dat is een misvatting. Wij waren er niet op uit om posten te veroveren, maar we kwamen op voor onze vrijheid. Het was ons doel vrij te zijn!’
Soedibyo heeft een grote bewogenheid in zijn stem als hij eraan herinnert dat hij als aspirant-militair moest buigen voor een plakkaat, dat in de poort van de academie hing, waarop de namen staan vermeld van dragers van hoge militaire onderscheidingen. De naam van Van Heutsz staat er ook bij, luitenant-generaal en gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Maar Soedibyo ‘weigerde te buigen, ik kon het niet’. Van Heutsz werd voor zijn aandeel in de Atjeh-oorlog het Grootkruis in de Militaire Willems- Orde verleend, bovendien verwierf hij de Eresabel.
Opeens zegt Soedibyo met trots in zijn stem: ‘Ik ben een Indonesische pemoeda, een guerrilla-vrijheidsstrijder. In de strijd tegen Nederland heb ik tal van vrienden verloren. Pemoeda’s vormden eigen korpsen, eigen organisaties, hoe ongeregeld vaak ook. We kwamen op verschillende manieren aan wapens en munitie, ook handelden soldaten van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger in wapens. Dat was hun geheime inkomstenbron. Wij beschouwden hen als landverraders, want in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL, dienden ook Indonesiërs, onder wie Menadonezen en Ambonezen. We vochten dus tegen landgenoten. Daartoe lokten de Nederlanders ons uit. Die meer dan gewelddadige burgeroorlog had nooit mogen plaatsvinden, hij was overbodig en door Nederland uitgedaagd. Vervolgens deed uw land er het zwijgen toe, alsof er niets was gebeurd. Uw autoriteiten onthielden ons land de vrijheid.’
Dan zegt Soedibyo: ‘Het uitspreken van de Proklamasi betekende dat Indonesië een onafhankelijk land werd. Nederland voltrok feitelijk een misdaad door een zelfstandige natie aan te vallen, maar onze zelfstandigheid werd niet door Nederland erkend.’
Van het moment van de Proklamasi is destijds een foto genomen die tot icoon van de Indonesische zelfstandigheid is geworden. Soekarno staat op de voorgrond in de galerij, met tussen zijn handen het vel papier met de tekst erop. Hij draagt een witte tuniek met open boord en op zijn hoofd de petji, de zwarte hoofddracht waarmee hij zich altijd zou tooien. Hatta terzijde, in kostuum met stropdas. Bril met zwaar montuur, glinstering in het glas. In de loop van de tijd is de foto wat flets geworden, verijld in zwart-witcontrast en belichting, en daardoor des te sprekender. De jaren hebben zich erover ontfermd.

 

Copyright © 2015 Kester Freriks

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum