Leesfragment: Er moet iets gebeuren

17 juli 2016 , door Maartje Wortel
|

18 november verschijnt Er moet iets gebeuren van Maartje Wortel. Wij publiceren voor.

Een man en een vrouw begraven een hond voor hun flatgebouw. Twee mannen vinden een kind in het IJ. En een schrijfster maakt een reis naar Istanbul waar ze verstrikt raakt in de wereld van haar eigen verhalen. In Er moet iets gebeuren hebben kleine gebeurtenissen grote gevolgen, terwijl de grote gebeurtenissen ongemerkt naar de achtergrond verdwijnen. De verhalen van Wortel zijn vervreemdend en vanzelfsprekend tegelijk, chaotisch en geordend, grappig en hard. Net als het leven zelf, eigenlijk.

 

Een kleine planeet

 

Je hebt je eigen kamer. Je bent met je vader en moeder naar een winkel gegaan en hebt een bureau gekocht om aan te studeren. In het bureau zitten drie lades. In het begin blijven de onderste twee lades leeg. Tot je steeds meer rotzooi verzameld hebt. Sleutelhangers, pasfoto’s, bonnetjes en paracetamol. Als je verhuist, verhuist de rotzooi mee. Onder een paar schriften en postelastieken ligt een briefje van een geliefde. Jullie zien elkaar niet meer.
Je mist iemand die in een ander land is gaan wonen. Soms sta je er zelfs mee op. Je bent moe van de ruimte tussen jullie lichamen. De aanwezigheid van een afwezigheid. Dat was altijd al zo, maar eerder was de ruimte kleiner, overzichtelijker. Je overbrugde de afstand lopend of op de fiets. Nu denk je aan het gat tussen jezelf en de dood, waarvan je hoopt dat die eindeloos is. Als het aan jou ligt is het een landschap zoals een woestijn.
Je hebt vroeger hele zomervakanties doorgebracht met het luisteren naar tapes van Bert & Ernie. Je zat in een houten schommelstoel en hoorde Bert & Ernie zingen: Het is een troep, troep, vreselijke troep; we hebben al een tijd niets meer opgeruimd. Troep, troep, alles is zoek, we hebben al een tijd niets meer opgeruimd. La-la-la-la-la, la-la-la-la-la! Er zijn mensen die voortdurend alles opruimen. Ze stoppen hun spullen achter deurtjes. Als iedereen alles uitstalt, zingt niemand meer.
Je zit in een werkruimte met grote ramen. Er is een bed dat iemand heeft neergezet. Iemand die gelooft in het belang van nietsdoen. Iemand die denkt dat kijken beter is dan leven. Iemand die zegt: De werkelijkheid is wat je aankan. Je gaat op je rug op het bed liggen en kijkt naar de lucht. Er vliegen twaalf zwanen langs het raam en je denkt aan de tocht van duizenden kilometers die ze door de lucht afleggen en dat als een van de zwanen ziek wordt, er altijd een andere zwaan is die met hem of haar mee naar beneden gaat. Op de grond wachten ze samen tot de zieke zwaan sterk genoeg is om de tocht te hervatten. Je hebt in het Stedelijk Museum een werk gezien van Marlene Dumas dat je niet meer loslaat, het heet Don’t Talk to Strangers (1977). Het is een collage op canvas met tape en stukken uit brieven van vrienden en geliefden die de kunstenares heeft verzameld. Ze heeft alleen de aanhef en het afscheid, de groet, uit de brieven overgelaten. Je denkt dat het een groot doek is, misschien van anderhalve meter breed, je bent nooit goed geweest in het schatten van maten. Aan de uiterste linkerkant van het doek hangen onder elkaar, in verschillende handschriften, de aanheffen van de brieven. Aan de uiterste rechterkant hangen alle afscheidsgroeten. Eén iemand sluit zijn brief af met een wolkje van krassen. Of misschien is het eerder een kluitje krassen. Het is iemand die zich tijdens het schrijven van zijn groet bedacht heeft. Toch beter van niet. Na de krassen sluit de briefschrijver zijn brief af met: Zzzzz. Tussen de tweede en de derde z is later nog een z toegevoegd. Nu staat er dus eigenlijk Zzzzzz, waardoor de complete inhoud verandert, waardoor je je mening moet bijstellen. Waardoor je tegen diegene aan zou willen liggen. Waardoor je dit nooit meer vergeet.
Je las dit in een boek van K. Schippers: ‘Als een danseres zich na afloop verkleedt, is haar lijf niet erotisch. Dat heb ik ’ns in een kleedkamer gezien. Het naakt zit tussen de dans en wat er straks gebeurt in, praten, drinken. Het wil in die lege ogenblikken niets voorstellen.’
Je sms’t dit aan een vriendin. Je hoopt dat ze zichzelf in die lege ogenblikken zal herkennen. Je wacht op een antwoord. Je typt een nieuwe sms: Wat ik met dat bericht wilde zeggen, is dat vrijheid en misschien zelfs wel het geluk, bijna altijd tussen twee momenten van betekenis in liggen. Een lerares van de Rietveld vertelde eens dat je wanneer je een maaltijd voor je vrienden bereidt en daar druk mee bent, er altijd een moment komt waarop alles klaarstaat. Je vrienden zijn er nog niet. Je zit aan de gedekte tafel en wacht. Om dát moment gaat het.
Je hebt een kogelwerend vest gekregen van een vriend. Hij bezoekt soms een oorlog. Nu heeft hij het nieuwste van het nieuwste. Op een dag kan niemand meer dood. Het oude vest had hij op Marktplaats gezet, maar er op last van de politie weer vanaf gehaald. Nu krijg jij het vest voor je verjaardag. Je zegt: Een kogelvrij vest. Hij zegt: Kogelvrij is het goede woord niet. Het is kogelwerend. Als alle verjaardagsvisite naar huis is en je de laatste resten taart onbeheerst en met beide handen hebt opgegeten, kleed je je uit. Je bent helemaal naakt. Je tepels worden hard, ook al is het niet koud. Je trekt het vest over je hoofd. Zo moet een schildpad zich voelen, denk je. Je betwijfelt of het sexy is. Je loopt naar de spiegel in de slaapkamer. Je blote voeten op het tapijt. Je ziet dat je benen dunner lijken wanneer je je schild draagt. Je kijkt in de spiegel, strekt beide armen. Met je handen vorm je een pistool. Je vuurt een kogel af.
Je kijkt de documentaire Encounters at the End of the World van Werner Herzog. De camera volgt een pinguïnkolonie. Ze lopen in een lange rij richting de zee. Een van de pinguïns maakt zich los van de groep en loopt de andere kant op, richting de bergen. De pinguïn loopt helemaal alleen kilometers en kilometers een landschap in waar hij niets heeft te zoeken, hij loopt rechtstreeks zijn dood tegemoet. Je zou die pinguïn willen zijn. Later sta je samen met je vrienden voor een café jullie fietsen los te maken. Dan zeg je: Het is zo mooi, dat wij hier allemaal tegelijk zijn. Op hetzelfde moment. Wij samen. De anderen kijken je aan. Ze zeggen dat je misschien moet gaan slapen. Je kunt er niet veel tegen inbrengen. De sloten van alle fietsen zijn nu los. Je vrienden fietsen weg en jij fietst naar de andere kant van de stad. Thuis val je met betraande ogen in slaap, op zo’n manier dat je je ogen de volgende dag amper open kunt krijgen. Je had naast de gek moeten gaan staan. Naast de dronkaard.
Je maakt afspraken om je agenda te vullen. Vervolgens zeg je die afspraken af, je hebt je eigen vrijheid gekocht, je tijd bevochten. Je hebt er niets voor hoeven doen. Je voelt je er ook niet beter door.
Je zag een bericht over de serie Twin Peaks van David Lynch op de website van een krant staan. Twin Peaks komt twintig jaar na dato terug, precies zoals Lynch aan het eind van de serie heeft aangekondigd. Niet veel later trekt Lynch zich terug uit het project. Hij krijgt te weinig geld om Twin Peaks te maken zoals hij de serie wil maken. Om Lynch te steunen wordt er een filmpje gemaakt van alle acteurs uit Twin Peaks. Zij roepen de zender op te investeren. Geen Lynch zonder Lynch. Ze zeggen dingen als: Twin Peaks zonder David Lynch is als een donut zonder gat. Je denkt aan het gat en aan de donut. Is een gat zonder donut een gat? De donut zonder gat een donut? En dan denk je weer aan Twin Peaks. Je bekijkt het filmpje van begin tot eind en herhaalt dit. Je bent ervan geschrokken. Al die mooie acteurs en actrices, Laura Palmer, Audrey Horne, Dale Cooper, zijn oud geworden, vaders en moeders. Mannen en vrouwen die hunkeren naar het verleden. Je was even vergeten dat het leven zo gaat, dat alles verloren gaat. Zelfs de wereld van David Lynch. Hij schreef een boekje over het maken van films en kunst, het creatieve proces. Het boekje heet Catching the Big Fish. Op een van de pagina’s in een van de hoofdstukken staat: The mind tricks itself to escape some horror. Je fietst door het bos op een eiland, een zandplaat in de zee, en je moet plassen. Het is halfvijf ’s nachts. Je kent dit donker niet, het bestaat niet in de stad. Als jij daar ’s nachts onderweg bent naar huis, zie je verkeerslichten, een kruispunt en de lichten van flatgebouwen en koplampen. Altijd maar weer. Je fietst en de wind – het maakt niet uit van welke richting die komt, de wind komt hier altijd van zee – glijdt over je blote armen, door je haar. Je hoort je jas wapperen in de wind, als een zeil. Je komt net uit een hotelkamer waar een feestje was. De muziek stond zacht. Je kende er niemand, je kwam er per toeval terecht. Je moet nog steeds nodig, maar belt een vriend. Hij neemt niet op, hij slaapt al. Je weet precies hoe dat eruitziet; hij ligt op zijn zij, hij heeft zijn lippen getuit, alsof hij al slapend de ruimte kust. Ik bel je op, zeg je. Om te zeggen dat ik alleen kan zijn. Maar alleen omdat ik niet alleen ben. Dan zie je de lichten van het vakantiepark. Je weet dat je nu kan ophangen.
Je hebt een koektrommel vol met niet-ontwikkelde fotorolletjes. Op een dinsdagochtend sta je op, de week is al begonnen, je brengt de rolletjes naar een fotowinkel. Je wilt zien hoe het was. In de fotowinkel ruikt het naar muizengif. Dan zeg je dat je de rolletjes wilt laten afdrukken. De man achter de toonbank zegt dat het twee weken gaat duren. Je zegt: Ik heb de tijd. Als je thuis bent, ruim je het huis op. Alles moet klaargemaakt zijn voor een terugkeer. Als je naar de foto’s kijkt ben je zo herkenbaar dat je niet snapt hoe je ondertussen bent doorgegroeid.
Je hebt één vriendin die om jouw vriendschap heeft gevraagd. Ze zat naast je op de leuning van een bank. Iemand had jullie aan elkaar voorgesteld, om van jullie beiden af te zijn. Jullie hadden een tijdje gepraat en zij vroeg: Wil je mijn vriendin zijn? Normaal gesproken wil je dat niet. Je hebt genoeg vrienden. Als je voor al die mensen moet gaan zorgen wanneer de pleuris uitbreekt hou je geen dagen meer over of je bent geen goede vriend. Maar je hoorde jezelf ‘oké’ zeggen. Je meende het. Ook al zei de vriendin later, natuurlijk omdat jullie vriendinnen zijn, dat je te veel oordeelt over mensen. Dat is niet leuk, zei ze. Er zijn zoveel dingen niet leuk, dacht je. Maar je hield je in. Je zei zelfs dat je er voortaan op zou letten. Jullie waren samen in de duinen. Ze had naar je gekeken terwijl je dat eindeloze Hollandse strand afliep, op weg naar de zee. Ze weten allemaal dat je wilt zwemmen, had ze gezegd. Je was teruggekomen om naast haar in de duinen nootjes te eten en wijn te drinken. Ze had gezegd dat ze van je hield en jij had gezegd: Ik ook van jou. Later waren jullie samen in Berlijn. In een kroeg met rood meubilair vroeg ze of je echt geen kinderen wilde. Je schudde je hoofd. Je wilde niet oordelen over de mensen die wél kinderen wilden, maar zij mochten ook niet oordelen over jou. Je vond het oneerlijk, kinderen. Zij vond het jammer, want ze had het moederschap graag met je willen delen. Ze vond dat jullie in dat geval wél iets anders moesten delen. Ze bood je een sigaret aan. Jullie liepen naar buiten en zij stak jouw sigaret aan en ook die van haar. Je nam twee trekjes en dacht aan wat je een longarts op Radio 1 had horen zeggen: dat ze mensen had zien verdrinken in hun eigen bloed. Je gaf jouw nog brandende sigaret aan een jonge zwerver die toevallig langsliep. Hij bedankte je alsof je hem zojuist een kind had geschonken. Je wilde hem nog zeggen: Niet verdrinken in je eigen bloed.
Je luistert door je koptelefoon naar een muziekstuk van een klein orkest. Je hoort de violist ademen, het lijkt of hij blaast. Zo meteen zal hij niet meer te horen zijn. Het blazen noch de viool. Want je luistert naar een concert waarin steeds meer instrumenten wegvallen. Eerst begint het orkest het stuk te spelen, zoals het hoort. Het klinkt vol en mooi. Op een gegeven moment, na een paar minuten, stopt er steeds een andere muzikant met spelen. Eerst stopt de viool. De man legt zijn viool neer, staat op en verlaat het podium, je hoort het hem doen. Daarna volgt de rest. Aan het eind van het stuk is alleen de paukenist over. Je hoort alleen nog boem, boem, boem, als de bekende slag van je hart. Je moet ervan huilen en wacht tot iemand zijn grote handen over je ogen legt.
Je zit in je werkkamer. Je weet wat er komen gaat.

© Maartje Wortel 2015

 Das Mag kreeg eerder de nodige subsidie

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum