Leesfragment: Het verborgen stadspaleis

18 december 2015 , door Edmund de Waal
| | |

In november verscheen Het verborgen stadspaleis van Elisabeth de Waal (The Exiles Return, vertaald door Gerlof Janzen). Bij ons kunt u het voorwoord van Edmund de Waal lezen.

'Als ik haar opzocht, als student Engelse literatuur, ging de conversatie kriskras door genres en landen heen - een toevallige verwijzing naar Goethe riep dan de slotscène uit Faust op, die ze tachtig jaar eerder geleerd had. We spraken over Rilke en Hugo von Hofmannsthal. En daarna over Joyce - en dan haalde ze haar exemplaar van Ulysses tevoorschijn, met zijn glanzende, hemelsblauwe papieren omslag, dat ze gekocht had bij Shakespeare & Co.'

Halverwege De haas met de amberkleurige ogen - de internationale bestseller waarin Edmund de Waal over zijn Joodse bankiersfamilie, de Ephrussi's, en hun kunstcollectie vertelt - verrast hij ons met een portret van een intrigerende, moedige vrouw, zijn Weense grootmoeder Elisabeth. De passages die hij uit haar romans citeerde zijn onvergetelijk; net als haar eigen roman Het verborgen stadspaleis.

Elisabeth de Waal schetst de levens van de teruggekeerde ballingen die, net als zijzelf als jong meisje, opnieuw hun weg proberen te vinden in een veranderende stad. Elke donderdag komen ze op uitnodiging van de zakenman Theophil Kanakis naar zijn riante paleisje: journalisten, acteurs, schrijvers en geleerden. Men wil, na al die hongerjaren, genieten, drinken, praten, verliefd raken en vergeten. Eindelijk kunnen ze weer vooruitkijken. Er is een toekomst!

Opnieuw beginnen wil ook professor Adler, teruggekomen uit New York. Hij wil niets liever dan zijn werk voortzetten aan 'zijn' instituut. De Oostenrijkse regering heeft gegarandeerd dat alle verdreven wetenschappers en kunstenaars mogen terugkeren in hun oude positie, maar Adler stuit vooral op verzet, smoesjes en onverhulde vijandigheid. Hij ziet ook iemand anders struikelen: de beeldschone Marie-Theres. Zij komt bij Kanakis voor het eerst in aanraking met een milieu van decadentie, levenshonger en morele onzekerheid, en gaat aan haar eigen naïviteit ten onder.

Het verborgen stadspaleis is in veel opzichten het vervolg op de internationale bestseller van haar kleinzoon, en biedt de lezer een 'ooggetuigenverslag' van de wereld van de Ephrussi's. Het evocatieve proza van Elisabeth de Waal schetst niet alleen de hoop en dromen van de teruggekeerde ballingen, maar toont ook wat het betekent ergens thuis te zijn. Een juweel van een literaire herontdekking, dat niet zou misstaan tussen de fonkelende sieraden van de exuberant uitgedoste prinsessen van weleer, de Sachertorte en de walsen van Johann Strauss.

Voorwoord

Deze roman van de hand van mijn grootmoeder Elisabeth heb ik steeds opnieuw gelezen. Het vergeelde typoscript, met enkele correcties in Tipp-Ex, werd me door mijn vader overhandigd, samen met een bundel van Elisabeths schoolrapporten van het Schottengymnasium in Wenen, en een documentenmap propvol essays over economie, uit haar studietijd. Er zaten een paar pagina's in met gloedvolle autobiografische beschrijvingen van haar jeugd, rond de eeuwwisseling, in het Palais Ephrussi aan de Ringstrasse - de paarden voor de koetsen, de eindeloze theepartijtjes bij oudtantes - en een handjevol brieven, uitgewisseld tussen haar en haar favoriete oom. Maar veel meer was er niet. Mijn vader had, toen de documenten werden doorgegeven, gegrapt dat ik nu de beheerder van het archief was. In de vele, vele daaropvolgende maanden die ik doorbracht in archieven en bibliotheken en in straten in Wenen, Parijs en Odessa, op zoek naar de familiegeschiedenis die me zo was gaan obsederen, besefte ik dat deze schaarste aan archiefstukken volstrekt begrijpelijk was. Mijn grootmoeder had haar leven in transito tussen verschillende landen doorgebracht: ze bewaarde alleen de dingen die belangrijk voor haar waren. En dat waren deze bladzijden.
Deze roman, die geen titel had en nu Het verborgen stadspaleis heet, werd tijdens haar leven niet gepubliceerd. In gesprekken met haar, over de vraag waarom schrijven ertoe doet, heeft ze nooit onthuld wat dit feit voor haar betekende, en het was pas onlangs dat ik deze ene en buitengewone bladzijde vond:

Waarom doe ik zoveel moeite en verg ik zoveel van mijn doorzettingsvermogen en energie om dit boek te schrijven dat niemand zal lezen? Waarom moet ik schrijven? Omdat ik altijd geschreven heb, mijn hele leven, en er altijd naar gestreefd heb dat te doen, en onderweg altijd gestruikeld ben en er vrijwel nooit in geslaagd ben iets uitgegeven te krijgen... Wat ontbreekt eraan? Ik heb gevoel voor taal... Maar ik denk dat ik in een ijlere atmosfeer schrijf, ik heb niet de gewone, alledaagse hand van schrijven, het is allemaal te fijn gedestilleerd. Ik doe in essences, waarvan de smaak te subtiel is om hem op de tong waar te nemen. Het is de kwintessens van de ervaringen, niet de ervaringen zelf... ik destilleer te veel.

Dit is de stem van Elisabeth, streng en zelfonderzoekend, niet in staat tot zelfbeklag; maar er is ook een besef van haar diep gevoelde behoefte om te schrijven, iets wat ze bleef koesteren ondanks de aaneenschakeling van teleurstellingen als de manuscripten van haar romans (bij elkaar vijf) werden afgewezen. Wat zij wilde, was romans over ideeën creëren: in haar geschriften probeerde ze een koppige combinatie van intellectuele en emotionele invloeden met elkaar in evenwicht te brengen, de onwrikbare onbuigzaamheid van haar academische leven en de lyrische imperatief van haar leven als schrijver van poëzie en fictie. In Het verborgen stadspaleis voeren de twee hoofdfiguren, het jonge en mooie meisje Resi, en professor Adler, de academicus in ballingschap, deze twee dramatische delen van haar leven ten tonele. En haar leven was het toneel van drama.<`BR> Elisabeth de Waal was Weens en deze roman gaat over Weens zijn. Als zodanig is het een roman over ballingschap en terugkeer, over het krachtenspel tussen liefde, woede en wanhoop, over een plek die deel uitmaakt van je identiteit, maar die je ook heeft afgewezen. Het verborgen stadspaleis is ontvankelijk voor deze complexiteit en kan deels, door het in kaart brengen van deze emoties, gelden als een soort autobiografie. Ze werd in 1899 geboren als Elisabeth von Ephrussi, in een Joodse dynastie die dertig jaar tevoren Wenen als haar thuis had gekozen. Het was een buitengewoon moment in een buitengewone stad. Haar ouderlijk huis was het Palais Ephrussi, een uitgestrekt neoklassiek bouwwerk, gesierd door kariatiden, aan de pas aangelegde Ringstrasse, de boog van openbare gebouwen en keizerlijke monumenten die opgericht waren om hun glorie af te stralen op het Habsburgse keizerrijk. Het huis, marmer en verguld, was het visitekaartje van een rijke en ambitieuze familie van bankiers, een van de vele in de straat die in de stad ook wel spottend bekendstond als Zionstrasse: de Jodenstraat. Elisabeths moeder, een mooie en keurig getitelde Joodse barones, was geboren in het Palais Schey, een paar honderd meter daarvandaan. Neven en nichten woonden in het huis ernaast. Het was een comfortabele wereld om in geboren te worden - zij het een complexe.
Deze breekbare combinatie van geld en status, de vraag waar je vandaan komt en waar je thuishoort, was deel van het aangezicht van Wenen. In de hoofdstad van het keizerrijk wemelde het van de nationaliteiten en etnische groeperingen. Vanuit haar slaapkamerraam, dat door de takken van de lindes zicht bood op de universiteit, kon Elisabeth de troepen van de keizerlijke regimenten zien en horen marcheren, afkomstig uit het hele Europese continent. Zoals een van de protagonisten van haar roman, professor Adler, in de slapeloze uren voor zijn terugkeer overpeinst, '...vanuit alle windrichtingen waren ze gekomen, op zoek naar het fortuin - Tsjechen, Polen en Kroaten, Magyaren en Italianen, en Joden natuurlijk, om zich in deze Duitse stad te mengen en haar te voeden en te verrijken, zodat zij uniek werd en werkelijk keizerlijk'. Elisabeths herinneringen waren die aan een polyglotte opvoeding in een polyglotte stad. En haar liefde voor het schrijven was voortgekomen uit een vanzelfsprekende vertrouwdheid met verschillende talen. Ze kon kiezen in welke taal ze wilde schrijven of wilde lezen:

Ik ben geboren en getogen in Wenen, dus was Duits de taal waardoor ik werd omgeven, het Oostenrijks soort Duits met zijn zachte en soms rauwe vocalen en ingeslikte medeklinkers, een spraak die grof kon zijn, maar nooit scherp, maar niettemin de taal waarin je gevormd werd. Het was voor mij, als opgroeiend jongmens, de taal van Goethe en Schiller, later van Rilke en Thomas Mann, van Kant en Schopenhauer, en de taal waarin Reinhardts toneelstukken werden opgevoerd. Maar het was niet de taal van mijn kleine, directe en intieme wereld als kind. Dat was het Engels.

Elisabeths jeugd in dit uitermate bevoorrechte huishouden, omringd door personeel, was ook van een angstaanjagende sociale conventionaliteit. Haar ouders - een geleerde vader met een schitterende bibliotheek, en een mondaine moeder met een garderobe die haar weerga niet kende - waren het hartgrondig met elkaar oneens over haar opvoeding en opleiding. Elisabeth kreeg haar zin en kreeg toestemming om te gaan studeren bij leraren van het Schottengymnasium, de in hoog aanzien staande jongensschool aan de overzijde van de straat, tegenover het familiehuis. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, net op het moment dat het keizerrijk uiteenviel in onrust en afvalligheid, behaalde Elisabeth haar eindexamen. Haar cijferlijst is een lange lijst met sehr gut erop. Dat maakte het voor haar mogelijk om naar de universiteit te gaan en filosofie, rechten en economie te gaan studeren. Aan de ene kant was dit een heel Joodse keuze: in alle drie de faculteiten waren de Joden sterk vertegenwoordigd. Maar het was ook een diep persoonlijke beslissing. Elisabeth was geboeid door de wijze waarop gedachten functioneren, en door deze strenge academische opleiding voelde ze zich volkomen op haar gemak in wijsgerige discussies. Dat blijkt uit haar levenslange correspondentie met de geweldige Weense econoom en politieke wetenschapper Ludwig von Mises en met de politiek filosoof Eric Voegelin.
Maar Elisabeth had nog een ander schrijversleven. Ze was dichteres. Zoals velen van haar generatie was ze gefascineerd door de lyrische poezie van Rainer Maria Rilke, de grote en radicale dichter van zijn tijd. In zijn poëzie combineerde Rilke een directheid in de expressie met een intense zinnelijkheid. Zijn gedichten zijn vol epifanieën, momenten waarop de dingen tot leven komen. Elisabeth werd door een oom voorgesteld aan Rilke en begon een correspondentie met hem die voor haar van grote betekenis was: ze zond hem gedichten ter beoordeling en ontving lange en weldoordachte antwoorden, die vaak vergezeld gingen van gedichten die hij zelf aan het schrijven was. Wanneer je de verzamelde brieven van Rilke leest, realiseer je je dat veel van zijn correspondenten jong en poetisch aangelegd waren, en een adellijke titel hadden: Elisabeth was een van de velen. Maar het bundeltje brieven dat ze bij zich had gedurende haar hele leven, waarin ze reisde van Wenen naar Parijs naar Zwitserland, en vervolgens naar Engeland, waar ze een nieuw leven begon, was intens symbolisch voor haar. Het was de zegen van een schrijver aan haar als schrijfster.
Elisabeth had door haar talenkennis een beheersing van de literatuur die adembenemend breed was. Na haar huwelijk met mijn grootvader Hendrik de Waal leerde ze Nederlands, en in die taal schreven ze gedichten voor elkaar. Toen ze in de jaren dertig in Parijs woonde, schreef ze voor Le Figaro. In de jaren vijftig schreef ze recensies van Franse romans voor The Times Literary Supplement. Haar eerste twee romans schreef ze in het Duits en haar laatste drie in het Engels. Geen wonder dat ik haar boekenplanken zo verbijsterend vond. Als ik haar opzocht, als student Engelse literatuur, ging de conversatie kriskras door genres en landen heen - een toevallige verwijzing naar Goethe riep dan de slotscène uit Faust op, die ze tachtig jaar eerder geleerd had. We spraken over Rilke en Hugo von Hofmannsthal. En daarna over Joyce - en dan haalde ze haar exemplaar van Ulysses tevoorschijn, met zijn glanzende, hemelsblauwe papieren omslag, dat ze gekocht had bij Shakespeare & Co. Ik zie nu dat die vanaf bladzijde 563 niet meer opengesneden is. En Proust. Ze herlas Proust voortdurend. Toen ik die ene bladzijde van haar vond waarop ze schreef over haar 'kwintessens van de ervaringen', kreeg ik het gevoel dat dit iemand kon zijn die Proust beschreef.
Het verborgen stadspaleis is sterk autobiografisch. In de persoon van Resi, het mooie meisje dat zich verloren voelt in het sociale milieu, is een zweem van projectie waarneembaar. En in professor Adler, de academicus wiens behoefte om naar Wenen terug te keren de kern van dit boek vormt en die moet uitzoeken waar hij thuishoort tussen degenen die achterbleven, wordt denk ik een sterke beleving van een alternatief leven verbeeld. Ook zijn er boeiende flarden van Elisabeths ervaringen terug te vinden in de ontmoeting tussen het personage van Kanakis en een makelaar die hij in de arm neemt inzake de aankoop van onroerend goed. Hier klinken de herinneringen aan haar ontmoetingen met Oostenrijkse advocaten in door, toen ze pogingen deed de gestolen kunstverzamelingen van de familie terug te krijgen, evenals het onroerend goed dat bij de Anschluss in 1938 buit was gemaakt. En je kunt het voelen in de huivering van angst van de makelaar, als hem wordt gevraagd naar twee recent verworven schilderijen die aan de muur van zijn kantoor hangen:

Ik dacht alleen dat ze goed in de kamer zou passen, en er een zeker cachet aan zouden geven, binnen de grenzen van wat ik me kan veroorloven. Nee, ze behoorden toe aan een heer die beslist een kennis van uw familie is geweest, baron E. U zou ze in zijn huis hebben kunnen zien. Baron E. is helaas in het buitenland gestorven, in Engeland, meen ik. Nadat zijn erfgenamen hadden teruggekregen wat er nog van zijn bezit kon worden achterhaald, hebben ze het allemaal laten veilen; naar ik aanneem, omdat ze in hun moderne huizen al dat ouderwetse spul niet meer kwijt konden. Ik heb de schilderijen verworven in de veilingzaal, net als de meeste overige dingen hier in de kamer. Allemaal heel openlijk, openbaar en volgens de wet, begrijpt u.

Maar bovenal gaat dit boek over hoe hartverscheurend terugkeren kan zijn.

Daar was hij dan, eindelijk, op de Ring: het massieve bouwwerk van het Museum voor Natuurlijke Historie aan zijn rechterzijde, de opgang naar het parlementsgebouw links van hem, verder weg de toren van het stadhuis, en recht voor hem de hekken van de Volksgarten en de Burgplatz. Daar was hij dan, en daar was het allemaal; al waren de ooit met bomen omzoomde voetpaden aan de overkant van de weg nu naakt, boomloos, met nog maar een paar kale, overeind staande boomstammen. Voor de rest was het er allemaal. En ineens viel alles wat hem door de ontwrichting van de tijd duizelig had gemaakt met illusies en waanbeelden weer op zijn plek, en hij was echt, alles was echt, onweerlegbare waarheid. Hij was daar. Alleen de bomen waren er niet, en dat relatief triviale teken van verwoesting, waar hij niet op voorbereid was geweest, bezorgde hem een buitensporige droefenis. Gehaast stak hij de weg over, betrad door de hekken het park, ging in een verlaten laan op een bank zitten en weende.

De roman Het verborgen stadspaleis, die in de kern beschrijft wat het zou kunnen betekenen om uit ballingschap terug te keren, is van een grote levendigheid en tederheid. De bladzijden van het boek weerspiegelen een waarachtig ambitieuze schrijfster en een vrouw met een aanzienlijke dosis moed. Enkele weken na de Anschluss in 1938 keerde Elisabeth terug naar Wenen teneinde haar ouders te redden toen ze hun zwaarste beproeving ondergingen. Ze wist haar vader in 1939 naar Engeland te halen. En onmiddellijk na de oorlog kwam ze terug om te achterhalen wat er met haar familie was gebeurd. Een decennium lang vocht ze om haar recht te halen voor al het onrecht dat hun was aangedaan, en bond ze de strijd aan met de onverzettelijkheid, vijandigheid en de spotternij van de autoriteiten in Wenen. Toch deed ze dat zonder haar vermogen om in het hier en nu te leven kwijt te raken en zonder zich te laten gijzelen door de ervaringen die ze had opgedaan als vluchtelinge.
Het verborgen stadspaleis verscheen uiteindelijk in Londen in de week van de vijfenzeventigste herdenkingsdag van de Anschluss, de catastrofale, schokkende gebeurtenis waarbij Oostenrijk Hitler zonder enige tegenstand Wenen liet binnenvallen. Zelfs nu er nog maar weinig mensen overgebleven zijn die het zich kunnen herinneren, is deze herdenkingsdag nog altijd onmiskenbaar pijnlijk. Maar om daar, op het Oostenrijks Cultureel Instituut in Londen, naast het boek te staan en erover te spreken - waar Elisabeths beide zonen, haar kleinkinderen en achterkleinkinderen bij aanwezig waren - was een buitengewone ervaring. Het was geen melancholiek stemmende gebeurtenis, maar een krachtige bevestiging van het feit dat verhalen kunnen overleven en een gehoor vinden. De volgende dag was ik in Wenen om in het Palais Epstein een lezing te geven over de betekenis van het geheugen. Terwijl ik daar in een binnenhof stond, vergelijkbaar met die van het oude familiehuis uit Elisabeths jeugd, bedacht ik dat ballingschap niet alleen over mensen gaat, maar ook over verhalen. En dat er aan de teruggave van gestolen bezit, een taak die Oostenrijk nu geleidelijk ter hand neemt, uiteindelijk nog een dimensie te ontwaren valt: die van de terugkeer uit ballingschap van de verhalen over de Weense families wier bezittingen onteigend werden. Deze roman maakt daar deel van uit.

Edmund de Waal, 2013

© 2013 Andrew Nurnberg Associates Ltd. i.s.m. The Estate of Elisabeth De Waal en Felicity Bryan Associates Ltd.

Nederlandse vertaling © 2015 Gerlof Janzen en Uitgeverij Cossee bv

 

pro-mbooks1 : athenaeum