Leesfragment: Iets meer dan een seizoen

27 november 2015 , door Stephan Sanders
| | | |

Stephan Sanders' Iets meer dan een seizoen is genomineerd voor de Jan Hanlo Essayprijs. Lees een fragment op Athenaeum.nl. ‘Er stonden toen nog geen foto’s van redacteuren in dag- of weekbladen. Je was wat je schreef, en niet zoals je eruitzag. Ik wist mij geen houding te geven, Anil wist mij wel een houding te geven, een bruine houding moest het zijn, en nadat hij wat navraag had gedaan naar mijn afkomst (‘geadopteerd, bio moeder blank, bio vader donker, waarschijnlijk Jamaicaans, maar is niet zeker’) werd ik ogenblikkelijk zijn Caribische broeder.’

Iets meer dan een seizoen, 25 jaar... zo lang duurde de vriendschap tussen Stephan Sanders en Anil Ramdas. Ze betraden bijna tegelijk het openbare debat, ze waren beiden geëngageerd, en maakten samen het televisieprogramma Het Blauwe Licht. Maar ook in hun verschillen deden ze niet voor elkaar onder. Sanders is een Hollander van geboorte met een onbekende 'donkere' vader, Ramdas kwam in 1977 als Surinaamse Nederlander naar het 'oude moederland', om hier ineens een nieuwkomer te worden. Vanuit het huis in Almere waar Stephan Sanders gastschrijver was, kijkt hij terug op de verloren idealen en hun intens verlopen vriendschap. 

 

Wat hadden we dan gedacht? Ik zeg het even alsof ik Anil ben.

Nou, dit: dat we ouder zouden worden en oud en dat we elkaar nog steeds zouden kennen. Het laatste deel van de zin vonden we feitelijk al onzin, want natuurlijk zouden we elkaar kennen, we kenden elkaar, het wonder was al geschied. De mogelijkheid dat we elkaar niet meer zouden kennen, in de verre toekomst, of vreemder nog: elkaar niet meer zouden willen kennen, was onvoorstelbaar. We waren juist broers geworden om ons bij voorbaat in te dekken tegen dat soort kinderachtige stemmingswisselingen. Inderdaad, broers geworden op volwassen leeftijd, zo had Anil besloten. Ik mee eens? Ik mee eens. Naast de gewone gegeven familie – de familie die hij gewoon vond – had Anil bedacht dat er ook één gekozen familielid zou bestaan – en dat was ik. Kwam dat even mooi uit, want ik was deskundig op het gebied van de niet-bio- logische verhoudingen, en getrouwd was ik niet, en dat zou er ook niet van komen. Anil mocht kiezen omdat hij daar in zijn vroegere leven zo weinig gebruik van had gemaakt; die kring van familie had al om hem heen gestaan toen hij geboren werd. Je kan dan zo moeilijk weigeren. Nu was het eens zíjn beurt. Zijn vrouw had hij gekozen, het mooie, maar ook wat afstandelijke buurmeisje dat hij eerst jarenlang vanuit zijn eigen huis had bespied als zij haar erf op liep; het erf dat naast zijn moederlijk huis lag. Buurmeisje werd echtgenote. Ideale vrouw gevonden op tien stappen van ouderlijk huis. Anil was in het kiezen niet zo’n dare devil. En mij dus, later, toch zo’n 7750 kilometer verwijderd van die twee belendende erven. Ik zou dan ook z’n lefmascotte worden, en als hij íets nodig had was het dat, vond ik. Lef. Mij.

Bij de eerste kennismaking, ergens midden jaren tachtig van de vorige eeuw, ontmoette ik een jongeman – want man was ie, en jong bleef hij veel langer dan zijn leeftijdsgenoten – die stuiterde van opwinding en enthousiasme. Dat was dus die Ramdas, die mij tot tweemaal toe zijn eigen boek had gestuurd: De strijd van de dansers. Biografische vertellingen uit Curaçao, over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen, uitgegeven door de Socialistische Uitgeverij Amsterdam. Er was niets wat me naar dat werk deed grijpen. Er zat een uiterst dwingend briefje bij, waarin ik gesommeerd werd zo snel mogelijk contact met hem op te nemen. Zou het niet een geweldig idee zijn, als ik, redacteur van De Groene Amsterdammer, zijn boek ging recenseren. Het was Anil opgevallen dat ik ‘open en bewogen’ over etnische verhoudingen schreef, hij was een trouw lezer van mijn artikelen en die konden zijn goedkeuring wegdragen.
Tot tweemaal toe legde ik die brandbrieven op een stapel, want ik houd er niet van zo alarmerend toegesproken te worden, en bovendien kleefde mij ook toen al de zonde van de gemakzucht aan – de hoofdzonde der acedia. Die ontmoeting zou nooit hebben plaatsgevonden, als Anil mij niet op de redactie van De Groene had gebeld: eerst overviel hij mij met een onbetamelijke hoeveelheid lof, daarna trok hij de kaart van het gerichte schuldgevoel – ‘zijn beide zendingen niet aangekomen, ik kan me dat haast niet voorstellen’ –, zodat ik al snel begon te stotteren en subiet een afspraak maakte.
Ik kende het auteursportretje van achter op het boek. Een jonge, Surinaamse man. Geen neger – veel beter was ik toen niet ingevoerd in de Surinaamse verhoudingen. Ik zou hem dus gemakkelijk kunnen herkennen in dat café aan de Keizersgracht, toen hip en postmodern – daar deden gekleurde Nederlanders nog niet zo aan. Ik sprak er vaker af. Hem had ik precieze coördinaten moeten geven. (Notitie in het achterhoofd: ‘Man die Walem niet kent.’)
Hij was kleiner dan ik, dat gebeurt me niet vaak, en vanaf het moment dat we elkaar begroetten kreeg ik een waterval over me heen.
Hij riep bijvoorbeeld meteen: ‘Maar jij bent ook bruin’, en dat was niet minder dan een hartenkreet, een constatering die alles verklaarde, maar die mij enkel deed blozen.
Er stonden toen nog geen foto’s van redacteuren in dag- of weekbladen. Je was wat je schreef, en niet zoals je eruitzag. Ik wist mij geen houding te geven, Anil wist mij wel een houding te geven, een bruine houding moest het zijn, en nadat hij wat navraag had gedaan naar mijn afkomst (‘geadopteerd, bio moeder blank, bio vader donker, waarschijnlijk Jamaicaans, maar is niet zeker’) werd ik ogenblikkelijk zijn Caribische broeder, en was er nog maar één vraag over die beantwoord moest worden: hoe kon het gebeuren dat wij elkaar zo lang niet hadden gezien? Welke wrede god had ons al die tijd uit elkaar gehouden?
Ik was niet verkocht, ik raakte meteen verslaafd. Anil was met mij gepreoccupeerd als met zijn tweelingbroer – zo stelde ik me dat voor bij ‘echte’ tweelingbroers. He swept me off my feet. Ik liet dat ook gebeuren omdat hij mij in één en dezelfde beweging ophemelde en neerhaalde; ik schreef geweldig – zo wilde hij het ook. Maar begreep ik zelf de portee van mijn verhalen? Hij had sterk de indruk dat daar nog wat aan schortte. Aan de sociaalwetenschappelijke kant van mijn analyses, die ik nu denkelijk puur intuïtief maakte. Hij miste de marxistische referenties in mijn werk. Nooit is iemand zo snel gemeenzaam met me geworden; ik wist nog van niets, maar Anil maakte sterk de indruk dat hij al een gedetailleerd plan had klaarliggen voor een gemeenschappelijke toekomst, waarbij inbegre- pen langdurige en intensieve samenwerking, een hecht familiair verband, gezamenlijke buitenlandse reizen, en een eeuwigdurend zielsverwantschap. Mij werd het hof gemaakt. Het lokte wel, die nieuwe mogelijkheden die hij bood voor dat gewone, Nederlandse leven dat ik leidde. Hij maakte de prins in mij wakker – en die kwam maar wat graag tevoorschijn. Ik liet mij kiezen – ik liet mij adopteren. Hij had voldoende familie achter de hand om zijn aanspraken waar te kunnen maken. Was familie het probleem? Had hij te kust en te keur, mocht ik uitzoeken.
Alles wat ik nog aan bedenkingen kon verzinnen, walste hij plat. Hij was een stoomwals van blijmoedigheid en optimisme. ‘Het moet, het kan, op voor het Plan.’ Als ik nu alleen even mijn plek wilde innemen, dan kwam alles vanzelf terecht.

Het samen-oud-worden-scenario: we hebben er dagen over gesproken, toen we, alweer vijfentwintig jaar geleden (een kwart mensenleven, iets meer), een paar weken doorbrachten op Curaçao. Anil nam mij mee naar Curaçao, en dat werd onze eerste gezamenlijke reis, onze eerste grote vakantie met z’n tweeën. Een werkvakantie, dat spreekt: wij gingen daar niet luieren maar reisden af als etnografen, die zich vermomd hadden als toeristen. Anil was bovendien ‘bekend met het veld’, want hij had er jaren eerder sociaalgeografisch onderzoek gedaan.
We hadden een acceptabel excuus gevonden voor onze broederschapsreis, en geen betere bestemming voor onze broederschapsbezegeling dan Curaçao: tropisch met een hint van Nederland maar gelukkig toch geen Suriname. Want Suriname zou mij zo’n eerste keer in het Caribisch gebied te veel zijn, had Anil bedacht – hij kon het weten, als Srananman, met een complete Surinaamse jeugd. En ik had stilzwijgend bedacht dat Suriname nog te vers was voor hem, te rafelig, een wond met een schilferig korstje, dat elk moment weer kon breken. En tropisch moest onze bestemming zijn, en Caribisch ook, want daar kwamen wij vandaan. (Ik uiteindelijk niet, bleek pas veel later. Ik betwijfel of zo’n onbenullig feit, was het toen bekend geweest, onze folie à deux zou hebben verstoord.)

Wij reden op Curaçao rond op brommers en als ik het wel heb, waren wij de enigen op het eiland die een helm droegen, terwijl wij met tweeëntwintig kilometer per uur een bocht namen. Motoren zoefden ons voorbij, een platgewaaide afro, zagen wij nog net, wapperende haren. Wij vonden onszelf durfachtig genoeg.
En op het ideale strand van Kenepa Chiki nam hij zijn plek in onder de bomen, beschermd tegen de zon, en lag ik languit bruin te worden, want hij was dat al en ik nog niet genoeg. En aan die ideale baai, waar je ook bier kon kopen en waar wij urenlang zachtjes dronken zaten te worden zonder echt dronken te worden, maar wel zo dat we nog langzamer terugreden op onze brommers, daar onthulde Anil de zeer bereikbare en eigenlijk heel gewone droom die hem voor ogen stond.
Dat wij hier eindeloos zouden kunnen zitten en drinken en praten, en dat wij al oud waren en alles al hadden gedaan wat ons nog te doen stond; en dat we dus zachtjes dronken en dronkener werden, zonder de gekmakende schaamte en schuld die nu nog regeerde in onze drukke en vooral ambitieuze levens; en dat we dit jaren konden volhouden en geen limiet in acht hoefden te nemen omdat het er toch niet meer toe deed, dat maakte het juist zo fantastisch, want oud zijn gaf pas vrijheid, alles was al gebeurd, we hoefden niet langer strevend te leven. En dat we dan steeds harder slingerden op die brommers, terug naar huis, maar nooit een ongeluk. En dat we dan... ja, hoe gingen we eigenlijk dood? Daar hebben we het nooit over gehad.
Wel over het huis: het landhuis van Kenepa, de muren okerkleurig, met een dak van oranjerode pannen, gelegen op een heuveltje met uitzicht op de zee. Daar zouden we wonen, en lezen, en praten en drinken, natuurlijk. Wie allemaal? Hij en zijn vrouw, zijn kinderen – als die daar nog zin in hadden, tegen die tijd. Ik zou er wonen en een loslopend vriendje. Anil was in die tijd zeer specifiek als het om mijn toekomstige vriendjes ging: wat bij mij paste, hoe ze er het beste uit konden zien, welke nationaliteit ze idealiter bezaten, afkomstig uit die en die sociale klasse, en bruin uiteraard, dat was zijn minimumeis. Anil zag ze het liefst tropisch lokaal, mooi, atletisch, creools en i.h.b.v. rijbewijs, want daar ontbrak het ons toen nog aan, een rijbewijs, en zo oud nog op die brom...
Je zou er bijna wat van gaan denken, maar dat deed ik niet, want Anil was mijn hindoebroer, die het nu eenmaal gewend was dat soort zaken te arrangeren.
Bovendien heeft Anil me op Curaçao het meest bevredigende en ontroerende antwoord uit zijn praatloopbaan gegeven. Op mijn aarzelende vraag: ‘Heb je er wel eens rekening mee gehouden dat je misschien ook homoseksuele gevoelens...’ zei hij mistroostig: ‘Ach, ik ben amper toe aan de heteroseksuele, dus laat dat nou maar zitten.’
Dat was zo raak, daar heb ik nooit aan getwijfeld.

De samenstelling van de bewoners deed er niet toe, wij zouden er wonen – een ongedefinieerd wij – en verder ging het om het huis.
Dit grote, oud-koloniale, geheel vrijstaande huis, ooit vanzelfsprekend in blanke handen, zou het onze worden. Het huis op de heuvel met helmgras en karige, scheefgewaaide struiken en wat cactussen als achterland. De zee om in te zwemmen – voor mij, want Anil zwemt niet, hij kan niet zonder kleren, een zwembroek is hem veel te bloot. En vooral: op dat eiland geen bos in de buurt om ons te overwoekeren of te verzwelgen.
‘En de zee, springtij, cycloon?’ Daar kon Anil als geboren Surinamer met de beste wil van de wereld geen bedreiging in zien.
Wij zouden daar ook aanloop krijgen, hij zou dat regelen (want dat zei ik wel meteen: ‘Beetje landelijk hier,’ en dat was uit mijn mond geen compliment, wist hij). Het huis hoorde vroeger bij een plantage, en uiteraard woonden daar toen de plantage-eigenaren, de slavenhouders.
De wraak van een linkse Hindoestaanse jongeman op het Suriname uit zijn jeugd, de vernederende verhalen van zijn grootouders, de contractarbeiders?
Ja, ook dat. Maar het begon mij te dagen dat Anil, die mij toen al stevig beleerde over de schande van slavernij en kolonialisme, niet goed kon kiezen wat hij nu het ergste vond.
De geschiedenis van slavernij en kolonialisme.
Of het feit dat hij in die geschiedenis aan de verkeerde, want overheerste kant had gestaan. Met terugwerkende kracht geloof ik dat Anil een gelukkiger man was geweest als hij zelf de koloniaal had mogen uithangen. Hij heeft dat in mijn gezelschap een paar keer geprobeerd, tijdens reizen naar Zimbabwe en naar Zuid-Afrika. Blaffen tegen het baliemeisje dat hem tot twee keer toe de verkeerde omzetstekker had meegegeven. Het ongelooflijk domme, blanke Rhodie-meisje dat natuurlijk alleen maar achter de balie mocht staan vanwege haar representatieve huidskleur.
‘Je hebt jezelf nu al twee keer onnuttig gemaakt, je hebt jezelf hier ruimschoots overleefd.’
Ik vond die scène geen opsteker. Wij hadden daar flink woorden over, en voerden scènes op die niet misstaan hadden in De negerhut van oom Tom.
Ik schaamde mij, voor de situatie en vooral voor Anil.
Ik wilde altijd maar ‘de situatie redden’, vond hij, alsof iemand mij had aangesteld als de grote ceremoniemeester. Dat was behoorlijk bourgeois van mij, en typisch Eerste Wereld Gedrag.
Anil gaf meteen toe dat hij soms dwingend kon zijn – hij schaamde zich daar niet voor, want het ging hier om een historische wiedergutmachung; eindelijk had hij zelf de teugels in handen, die hem zo lang hadden geleid. Eindelijk gaf hij zelf het bevel, en werd hij niet langer bevolen. Dat vond ik dan weer kitsch.
We rekenden erop samen oud te worden en kibbelden alvast als een ouder echtpaar.

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum