Leesfragment: In zee gaat niets verloren

15 februari 2015 , door L.H. Wiener
| |

19 februari verschijnt de nieuwe roman van L.H. Wiener, In zee gaat niets verloren. Wij publiceren voor. ‘Mijn vader kwam ons met trots aan haar voorstellen, dat voelde ik. Wij waren zijn schatten, zijn troeven, zijn overwonnen onmacht en angst. Hij kon dat niet zeggen, maar hij kon het wel tonen. En daarom waren wij bij haar.
Haar kilheid die middag ben ik nooit vergeten.’

'Gaande mijn leven ben ik tot de ontluisterende conclusie gekomen dat ik in geen enkele traditie sta, nergens bij hoor, niet bij mijn Joodse vader, maar evenmin bij mijn niet-Joodse moeder, niet bij de digitale wereld van mijn kinderen, maar ook niet bij mijn grootouders, ooms en tantes die ik geen van allen ooit ontmoet heb.'

En zo volgt - aan de vooravond van zijn zeventigste verjaardag - een speurtocht naar zijn familiegeschiedenis, waarin L.H. Wiener volledig verstrikt raakt. Hij verdwijnt in een verleden dat hij nooit gekend heeft, maar waarmee hij hardnekkig solidair wil zijn.            

 

De eerste keer dat wij elkaar ontmoetten was in het jaar 1950, op haar adres in de Vossiusstraat nummer 31, tweehoog, te Amsterdam. Het was Bevrijdingsdag, 5 mei, en de man met wie zij toen leefde, stak juist de vlag uit aan een lange witte paal, die hij in het ijzerwerk van het balkon plaatste, schuin omhoog, als een triomfantelijke fallus, wijzend naar het frisse groen aan de overkant, het Vondelpark, voor de overgebleven Joden niet meer verboden.
Ik was vijf en zij was zesenzestig, en wij zagen elkaar toen voor de eerste keer. En voor de laatste keer, zoals later zou blijken.

Ik was toen bij haar op bezoek, met mijn vader en met mijn broer, die bijna drie jaar ouder was dan ik en afgezien van zijn leeftijd ook een stuk slimmer. Dat kon je zien aan zijn interesse voor het lange koord en het mandje, waarmee je in die verre gang naar boven via katrolletjes boodschappen omhoog en naar beneden kon trekken, zodat je niet telkens dat hele stuk hoefde te dalen of te klimmen. Die trap was zo lang en zo hoog dat er halverwege een horizontaal plateau in zat, zodat de klimmers en de dalers onderweg even konden bijkomen. Maar wij renden naar boven als jonge steenbokken, wat voor mijn broer ook klopte. Ik bleek later een Waterman te zijn.

Mijn vader kwam ons met trots aan haar voorstellen, dat voelde ik. Wij waren zijn schatten, zijn troeven, zijn overwonnen onmacht en angst. Hij kon dat niet zeggen, maar hij kon het wel tonen. En daarom waren wij bij haar.
Haar kilheid die middag ben ik nooit vergeten.

Ik wist toen nog niet dat zij, met mijn oudtante Klara Wiener en mijn vader, de enige overlevende was van de hele familie en dat hij ons daarom aan haar wilde laten zien, als een Triumph des Willens.
Ik zeg dit opzettelijk in het Duits, al had ik van Leni Riefenstahl toen nog nooit gehoord en van Friedrich Nietzsche nog niets gelezen – nu trouwens nog niet – maar toch voelde ik zoiets. Kinderen kunnen soms voelen als dieren en dieren voelen nu eenmaal meer dan mensen. Dat Nietzsche ooit een paard op zijn neus kuste, kan ik goed begrijpen.

Maar toen ik haar zag, op een foto, behorende bij de expositie omtrent het werk van de fotograaf Merkelbach, in het Stadsarchief in de Vijzelstraat, zo statig jong en zo overrompelend mooi, toen wist ik dat ik haar moest gaan zoeken, in het verleden, waarin zij eerder slechts bestond als een soort boze heks.

Wat was zij schoon in 1918, bijna honderd jaar geleden. En van nu af aan zal dat altijd zo zijn, als de dag van gisteren, dankzij de saloncamera, type Globus, van de firma Ernemann uit Duitsland, gemonteerd in een verrijdbaar statief, met een diafragma van 4,5 cm en een brandpuntsafstand van 48 cm. Een Duits product, nota bene, om haar te vereeuwigen en geen Duitse vinding om haar te verdelgen. Over de ironie van het lot gesproken, zwarte top-Jodin. Dark Lady, in haar zwarte jurk van duur brokaat en haar zwarte ogen, die de toeschouwer met zwart licht ongenaakbaar wegstralen, of opzuigen – wat is het verschil?
Topstuk van de hele collectie!
Tante Louise, geschreven met twee kapitalen.

Maar een verlegen dame was zij ook, zeg maar gerust een timide meissie, dat kan ik zien. Verlegen en hooghartig tegelijkertijd. En op haar allermooist. Forever young and still to be enjoyed, in de woorden van John Keats.
De ongepaste dubbelzinnigheid in de keuze van deze dichtregel neem ik voor mijn rekening.

[...]

 

© 2015 L.H. Wiener

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum