Leesfragment: Jij zegt het

27 december 2015 , door Connie Palmen
| | | | |

Connie Palmens Jij zegt het is in 2015 een van de favorieten op de eindejaarslijstjes van de critici. Bij ons vandaag een uitgebreid fragment.

'Soms was de nacht al begonnen als we, moe van het geconcentreerde werken, bij het ouijabord gingen zitten, de toppen van onze wijsvingers op het glas legden, en eens wat geesten uitnodigden om het ingespannen denkwerk over te nemen, ons te inspireren, te laten huiveren of aan het lachen te maken. Het wachten op beweging is als vissen, spannend en ontspannend tegelijkertijd. Gebeurt er iets? Beweegt er iets onder het oppervlak?'

Ted Hughes en Sylvia Plath vormen het beroemdste liefdespaar uit de moderne westerse literatuur. In Jij zegt het geeft Connie Palmen de in 1998 overleden Ted Hughes een stem. Ze laat hem terugkijken op zijn gepassioneerde huwelijk dat op 11 februari 1963 eindigt in de zelfmoord van zijn vrouw, en op zijn leven dat vanaf dat moment door deze dood wordt beheerst. In de talloze biografieën die van haar verschijnen krijgt zij de status van martelares, hij die van verrader en moordenaar, beschimpt door wildvreemden en aangeklaagd door mensen die hij als vriend beschouwde.

Op ingetogen, scherpzinnige wijze beschrijft Palmen de gedachten, angsten en bezweringen van de bruidegom, en de diep tragische band met de vrouw die zijn leven zou bepalen. Jij zegt het is een aangrijpende roman over de liefde en de dood.

N.B. Zie ook Fleur Speets bespreking van Jij zegt het.

[…]

Ze was onvermoeibaar, mijn van energie stuiterende bruid. Zodra ze thuis was, de colleges voor de volgende dag had voorbereid, had gekookt, gebakken, geboend en gewassen, ging ze achter de typemachine zitten om ons werk uit te typen, van een begeleidend schrijven te voorzien en de wereld in te sturen. Sinds we weer dicht bij elkaar waren, kon ik nauwelijks de stroom aan poëtische ideeën en invallen bijhouden, schreef elke dag, het ene gedicht na het andere. Zij hield meticuleus een dagboek bij, zat een leven op de hielen dat pas geleefd was zodra ze het had beschreven, verstuurde wekelijks brieven aan haar moeder en soms aan haar broer, werkte moeizaam aan een roman, en maakte zo nu en dan een gedicht. Naast Shakespeare en Yeats lazen we vooral de eigen gedichten hardop aan elkaar voor, leverden waar nodig commentaar, schaafden ze bij, lazen ze opnieuw voor.
In de eerste winter van ons huwelijk kwamen - naast de talloze afwijzingen die op haar het effect hadden van een rode lap op een stier en een nog woedendere scheppingsdrift losmaakten - de eerste lofzangen binnen, toezeggingen van gerenommeerde tijdschriften, verzoeken om meer werk, en een bescheiden extra inkomen.
Soms was de nacht al begonnen als we, moe van het geconcentreerde werken, bij het ouijabord gingen zitten, de toppen van onze wijsvingers op het glas legden, en eens wat geesten uitnodigden om het ingespannen denkwerk over te nemen, ons te inspireren, te laten huiveren of aan het lachen te maken. Het wachten op beweging is als vissen, spannend en ontspannend tegelijkertijd. Gebeurt er iets? Beweegt er iets onder het oppervlak? Is er leven dat ik nog niet zie, maar zich kenbaar maakt zodra het toehapt? Wat komt er aan het licht?
De eerste keer dat ik met mijn bruid achter het bord zat, pen en papier bij de hand, en we na de invitatie aan de ether of aan ons onderbewuste - Is er iemand? - een poosje wachtten, en toen het omgekeerde glas opeens naar 'ja' zagen schuiven, keek ze me met wantrouwige ogen aan. Ze geloofde het niet. Ze verdacht me ervan dat ik het uit ongeduld naar de linkerhoek duwde. Ik ontkende. Als we al iets doen, doen we het samen, dat is de magie van de vermenging. Ik liet haar voelen dat ik geen druk uitoefende op het glas, mijn vinger er net zo losjes op lag als de hare. Om haar te laten oefenen in de omgang met de onzichtbare aanwezigen, gaf ik haar de leiding en zei dat ze nu moest vragen met wie we te maken hadden. Het glas schoof kriskras langs het alfabet, warrig, incoherent, zonder een leesbare naam prijs te geven. Op de vraag of we met een man te maken hadden, schoot het naar de rechterhoek. Nee, dus. Met een blos van opwinding stelde ze vragen over haar vader, haar grootmoeder, onze toekomst. Wie het ook was die we buiten of binnen in ons aan de haak hadden geslagen, de antwoorden waren obsceen, somber en onheilspellend. De een of andere vloekende helleveeg schepte er duidelijk genoegen in mijn bruid af te blaffen, beet haar kortaf toe - sloerie, slet - dat de godverdomde doden lagen te rotten in hun graf, er niet meer van hen restte dan wat dorre knekels, en het niet lang zou duren - hongerige hoer - voordat de wormen ook aan haar vervloekte toekomst zouden vreten.
Het kostte ons een paar weken de brute initiatie van ons af te schudden, totdat we er steeds vaker om lachten, de draak staken met de grimmige gaste, en zij aangaf het weer eens te willen proberen. De tweede keer ging het beter, de keren daarna ook. We voerden geanimeerde gesprekken met verschillende geesten, deden ideeën op voor ons werk, noteerden zo nu en dan een fraaie zin of een halfbakken gedicht.
Ik weet niet meer precies wanneer hij opdook, maar degene die zich voorstelde als Pan werd een vaste bezoeker, jolig, plagerig, grof en nooit helemaal te vertrouwen. Ons huisgodje bleek een goklustige grapjas die beloofde ons rijk te zullen maken door de komende weken de juiste uitslagen van de voetbaltoto te voorspellen. Ik schreef ze keurig op, kocht een totoformulier, vulde - dromend van de pot van vijfenzeventigduizend pond - de enigszins onverwachte voorspelling van dertien keer gelijkspel in. Ik was hogelijk verbaasd toen hij daarin gelijk bleek te hebben, op één wedstrijd na.
Het gebeurde op een avond dat de lucht minder koud was en we overdag de eerste tekenen van de komende lente bespeurden in sprieten jong groen die zich nieuwsgierig een weg omhoog hadden gebaand, dwars door een tapijt van natte, opeengepakte bladeren heen. Met zo veel veranderingen in het vooruitzicht - een koude winter die snel voorbij zou zijn, haar afstuderen, en het vertrek naar Amerika - en dankzij een steeds amicalere omgang met Pan, durfde ik het ongemanierde orakel de vraag te stellen waarvan ik dacht - nee, wist - dat die haar beheerste. Ik boog me over het bord en vroeg of wij beroemd zouden worden. Het effect was desastreus en tartte al mijn verwachtingen. Alsof we te lang te vertrouwelijk met hem waren omgesprongen en te weinig respect hadden getoond voor zijn goddelijkheid, maakte hij met een vermetele kracht zijn oorsprong van het woord paniek waar door ons de stuipen op het lijf te jagen. Vanuit het niets trok een boze marionettenspeler bruusk de hand van mijn bruid omhoog, haar ogen schoten vol bange tranen, en ik - die gemeend had haar te plezieren, en gewillig als een oude herdershond achter de Amerikaanse droom van een roemrijk bestaan aansjokte - hoorde verbijsterd hoe ze in tongen sprak. Zonder zich traag van het alfabet te bedienen sprak Pan zich met een angstaanjagend diepe keelstem direct uit via haar mond, bespotte het verlangen naar dat lege vertoon, en vroeg of ze dan niet wist dat de roem waarnaar ze zo hartstochtelijk verlangde alles wat ze bezat zou vernietigen.

[…]

© 2015 Connie Palmen

pro-mbooks1 : athenaeum