Leesfragment: Liever geen applaus voor ik leef

27 november 2015 , door Sander van Leeuwen
| |

Wij richten in samenwerking met Recensieweb de schijnwerpers op vijf Nederlandse prozadebuten van april, allemaal voorzien van uitgebreide fragmenten. Lees op onze website de voorpublicaties uit de romans van Inge Schilperoord, Fons Dellen, Robert van Eijden, Rutger Pontzen en Sander van Leeuwen.

2 april debuteerde Sander van Leeuwen (1986), met een roman over de vierentwintigjarige Thomas, die na zijn studie in een gat valt.

'Ik was treurig omdat het regende, maar meer nog omdat mijn leven me vies tegenviel. Ik was vierentwintig, min of meer werkloos en lag in bed. Dat was niet zoals het was gepland. Gepland was dat ik na mijn studie zou doorstromen, de arbeidsmarkt op. Maar die markt leek plotseling op te breken toen ik daar aankwam.'

Het leven van de twintiger Thomas zit op slot. Hij heeft het gevoel een toevallige bijkomstigheid te zijn van andere levens. Zijn dagen zijn een aaneenschakeling van herhalingen. Thomas probeert zichzelf wanhopig in beweging te zetten, maar er verandert niets. Dan krijgt hij een brief van een meisje dat hij niet kent: Anna. Ze woont in Schotland en stuurt hem zeer persoonlijke ontboezemingen. Thomas kan het tegen wil en dank niet laten om terug te schrijven, en er ontstaat een briefwisseling. De brieven worden steeds somberder, alles in Anna's leven lijkt zwart te zijn. Het doet Thomas denken aan zijn beste vriend Frank, die een aantal jaren geleden uit het leven stapte. Op een dag vraagt Anna Thomas om haar op te zoeken. Dat is de vonk die hem eindelijk tot leven wekt: gedreven door schuldgevoel over de geschiedenis van Frank, besluit hij te gaan. Hij moet Anna redden. Maar zo eenvoudig blijken de zaken niet te liggen.

 

Proloog

Ze is dood maar ik lach.
Zo zou dit verhaal moeten beginnen. Het verhaal dat ik nu opschrijf, waarvan elke zin moet kloppen en ieder woord raak moet zijn. Voor haar. Want wat nooit is gezegd, heeft ook nooit bestaan en dat laat ik niet gebeuren.
Voor de deur staan dozen gevuld met mijn leven en ik zit op de kale vloer van een leeg huis. Boven hoor ik mijn vader rommelen met een waterleiding. Zelf heb ik net een muur geschilderd, mijn handen zitten onder de blauwe verf en ik moet lachen. Eigenlijk lach ik al de hele dag.
Goed beschouwd heb ik een tijdlang niet bestaan. Pas toen ik terugvloog, toen het vliegtuig zijn wielen aan de grond zette, voelde ik het leven en moest ik me inhouden om niet te gaan huilen als een pasgeboren baby.
Ik was op zoek geweest naar Anna.
Maar Anna was dood.
Ik kende haar niet eens, niet echt althans. En toch bestond ik pas toen haar verhaal een einde had gekregen.

Ze is dood maar ik lach.
Zo zou dit verhaal moeten beginnen.
Natuurlijk spijt het me dat ik te laat was. Veel te laat. Maar niemand kan het me kwalijk nemen. Het was krankzinnig om deze reis af te leggen voor een meisje van wie ik niet eens zeker wist of ze wel bestond.
Ze bleek te bestaan, maar anders. Ze is dood.
Maar ik leef en ben onschuldig.
En ik lach.

I

Omdat het die dag regende, bleef ik binnen. Ik bleef ook wel eens binnen omdat het waaide, te warm of donderdag was, maar die dag was het de regen. De voorspellingen gaven aan dat de neerslag nog tot laat in de middag zou aanhouden, iets wat me nog treuriger maakte dan ik al was. Ik wilde wel wat doen, maar er kwam niets uit mijn handen. Alsof ik zo langzamerhand was opgegeven.
Ik kon in mijn bed blijven liggen omdat ik thuis zat en ik zat thuis omdat ik sinds kort aan mijn laatste studieverplichting had voldaan en dus nergens meer werd verwacht. In een kamertje met een systeemplafond had ik op feestelijke wijze mijn bul uitgereikt gekregen. Ik mocht vier mensen meenemen om de gelegenheid luister bij te zetten; na een kwartier stonden we weer buiten en werd ik gefeliciteerd met het resultaat van vijf jaar werken. Vanaf dat moment zou de wereld, dacht ik, voor me openliggen. Maar dat bleek ze niet te doen. Opeens scheen men niet te zitten wachten op een psycholoog met gemiddeld een zes punt vier.
Ik was treurig omdat het regende, maar meer nog omdat mijn leven me vies tegenviel. Ik was vierentwintig, min of meer werkloos en lag in bed. Dat was niet zoals het was gepland. Gepland was dat ik na mijn studie zou doorstromen, de arbeidsmarkt op. Maar die markt leek plotseling op te breken toen ik daar aankwam.
Dus nu lag ik hier, kleren aan, midden op de dag, in bed een boek te lezen. De grap van Kundera. Een boek waarin de hoofdpersoon met veertien woorden op een briefkaart zijn eigen leven ruïneert. Het interesseerde me op dat moment maar matig, maar een boek lezen was een tijdsbesteding die ik aan mezelf nog als nuttig kon verkopen. Dit in tegenstelling tot tv-kijken of achter mijn computer zitten. Ook een wandeling door de wijk kon op dit moment gezien worden als zinvol.
Soms luisterde ik naar muziek, muziek die ik echt mooi vond, maar ik had al snel gemerkt dat juist die muziek gevaarlijk was wanneer je geestelijk inteert. Muziek die je hart verontrust is alleen prettig als het je lukt om dat daarna weer te vergeten. Damien Rice, Johnny Cash en Jeff Buckley konden me ooit op een prachtige manier verdrietig maken. Nu maakten ze me alleen maar verdrietig, niet ‘prachtig’. Je moet wel sterk genoeg zijn om de put uit te klimmen voordat je jezelf erin gooit. Ik was steeds banger geworden om moedwillig af te glijden naar het verdriet.
En dus deed ik dat nog zelden.
Treurig genoeg.

De voorgaande twee maanden had ik redelijk intensief naar werk gezocht, maar eigenlijk deed ik dat nu ook al niet meer. Ik wist niet wat ik moest doen, wat ik was. Mijn studie als sociaal psycholoog was interessant geweest, maar bleek van weinig tot geen nut voor mij of de mensheid. En als het al tot nut was, kon ik er het nut niet van inzien. Dus had ik het maar opgegeven en vulde mijn dagen met wandelen of, bij regen, met lezen.
Om geld te verdienen had ik sinds kort een baan als schoonmaker van scholen. Basisscholen. Dat gebeurde ’s avonds, wat onhandig was omdat ik Eva daardoor nog maar weinig zag. Maar het was iets om geld mee te verdienen en gaf me bovendien een excuus om niet te solliciteren. Zo nu en dan probeerde Eva me ertoe aan te zetten de situatie te doorbreken, maar mijn gebrek aan kleur won het steeds vaker van haar initiatief.
En eigenlijk vond ik deze situatie helemaal niet zo gek. Natuurlijk, bijna alle onderdelen van mijn leven waren zoals ik ze me niet had voorgesteld, maar het was in elk geval stabiel. Er was een basis en ik had tenminste het gevoel nog enige controle te hebben.

Eva en ik waren zo’n vier jaar bij elkaar maar van onze relatie was niets meer over. Het was een relatie zoals die niet moet zijn, maar ik ondernam geen actie om dat te veranderen. En dat was niet verbazend, het was precies zoals ik was.
Eva had rechten gestudeerd en was sinds een aantal maanden bezig met haar promotie. Voor elke situatie had zij een oplossing via de weg van de rede. Behalve voor onze situatie, maar misschien wilden we dat beiden ook niet. Ik niet tenminste, want zonder Eva kon ik niet.
Ik was haar.
Ik was haar omdat ik voor alles wat ik deed haar toestemming nodig had. Niet dat dit echt moest, maar ik kon niet meer zonder. Bij alles wat ik deed, dacht ik aan de gevolgen voor haar en daarmee voor mij. Nooit rechtstreeks aan de gevolgen voor mij.
En daarom was ik haar.
En daarom bestond ik niet.
En daarom waren we samen en zouden we samen blijven. Niet omdat het moest, maar omdat het niet anders kon. Het ontbrak me aan de kracht een einde te maken aan die hele situatie.
En dus lag ik in bed.
En dus las ik een boek.
En dus ging ik werken als schoonmaker, want volgens haar moest ik wat gaan doen. Ik zat opgesloten in mijn eigen leven, had geen idee waar ik de sleutels had gelaten waarmee ik mezelf kon bevrijden en had eigenlijk niet eens de drang om ernaar te gaan zoeken.

Waarom Eva bij me bleef weet ik niet goed. Ze had geen last van me, ik was geen blok aan haar been. Maar dat kan niet alles zijn geweest. Was het loyaliteit? Medelijden? Misschien was het vooral dat ook zij geen reden had om weg te gaan. We zouden bij elkaar blijven, en afspraak is afspraak.
Toch moet ook zij geweten hebben dat onze relatie het tegenovergestelde was van wat we ooit voor ogen hadden. We waren zoals we niet wilden zijn. We waren de mensen die we vroeger uitlachten wanneer we naar de schouwburg gingen. Mensen die in de pauze, met een sapje in de hand, opzichtig niets met elkaar bespraken. Turn around. I know we’re lost but soon we’ll be found.

2

Omdat het die dag regende, bleef ik binnen. Verder gebeurde er niets op die dag en dat geeft precies weer hoe mijn leven was op dat moment. Ik speelde niet eens met de gedachte in actie te komen, dingen aan te pakken. Geen verandering is beter dan het onbekende. Zeker als je waardeloos bent.

Mijn leven werd bepaald door anderen. Niet alleen door Eva, ook door mijn broer Christian. Christian had geschiedenis gestudeerd. Een studie waar de mensheid toch ook niet op zat te wachten, maar Christian regelde zelf wel wat. Hij regelde mooi werk. En een mooie vrouw. Christian was gelukt en dat wierp nou eenmaal zijn schaduw.
Ik nam hem dat niet kwalijk. Tenminste, dat denk ik.

Een dag eerder hadden hij en ik geluncht. Een druk terras in het centrum, want daar lunch je als je geslaagd bent en over geld moet je niet lullig doen. Vindt Christian. Ik vertrok niet op tijd maar fietste snel, waardoor ik maar twee minuten te laat was. Christian was dertien minuten te laat en dus was het wachten aan mij.
‘Je bent er al, wat goed! Ik maak even dit telefoontje af,’ zei hij toen hij rustig aan kwam lopen met zijn telefoon in de hand, zijn andere hand in zijn broekzak.
‘Natuurlijk,’ zei ik.
Niet veel later schoven we aan. Het terras bevond zich op een platte boot die aan de kade lag. De lichte deining zorgde ervoor dat je bij het opstappen al het gevoel had dat je dat laatste glas wijn niet had moeten nemen. Ik hing mijn jas aan een stoel van chroom en riet. Christian hoefde dat niet te doen, hij had geen jas aan. Hij had iets Italiaans zoals hij tegenover me zat. Zijn haren waren kortgeschoren en zijn maatpak kleedde stijlvol af.
Ik bekeek de kaart en twijfelde. Ik was dan geen student meer, veel rijker was ik niet. Het werd uiteindelijk een witte pistolet met mozzarella, pesto en tomaat. Christian bleek te betalen. Al na enkele minuten was mijn werkloosheid het gespreksonderwerp.
‘Je zou wat breder moeten kijken, Thomas. Je bent in de kern geen psycholoog, jij bent een generalist. Je zou bijvoorbeeld moeten zoeken naar een baan als consultant. Dat ligt jou, denk je niet?’ Het leek een vraag, maar was een constatering.
‘Natuurlijk lijkt me dat interessant,’ loog ik – het leek me niets, maar als Christian zei dat het mij wat zou moeten lijken, was het zo – ‘maar ook zoiets is lastig te vinden. Er reageren honderden mensen op die vacatures,’ probeerde ik.
‘Dan moet je het slimmer spelen. Je moet jezelf beter verkopen. Als jij het niet doet, doet de rest van die honderden het wel.’ Christian weerlegde mijn argumenten in minder dan acht seconden.
Wat een eikel.
En toch geloofde ik hem op deze momenten, voedde hij mijn zelfvertrouwen. Het is ook niet zo heel lastig allemaal, kijk naar je eigen broer, dacht ik. Maar zodra hij uit beeld was, verdween dat gevoel. Ooit was ik sterker, leek ik meer op hem, maar de laatste maanden leek hij wel een wals. You pulled apart my theory with a weary and disinterested sigh.

 

© 2015 Sander van Leeuwen

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum