Leesfragment: Luister naar de wind

10 januari 2015 , door Haruki Murakami
|

Op 15 januari verschijnen de eerste twee romans van Haruki Murakami - Luister naar de wind en Flipperen in 1973 - voor het eerst in Nederlandse vertaling, en wel in één boek. Bij ons een uitgebreid fragment uit Luister naar de wind.

 

'Mensen die om drie uur ’s nachts in de stille keuken door de koelkast snuffelen om te zien of hij misschien nog iets eetbaars bevat, kunnen alleen maar dingen schrijven van een navenant niveau.
Zo iemand ben ik.’

 

In 1979 debuteerde Haruki Murakami, dertig jaar oud, met de roman Luister naar de wind. Naar eigen zeggen kreeg hij het idee ervoor tijdens een honkbalwedstrijd. Een jaar later verscheen Flipperen in 1973. ‘En sindsdien ben ik niet meer opgehouden,’ vertelde hij later. ‘Het is mijn passie, het is mijn grote liefde. Ik heb nog nooit een writer’s block gehad. Ik heb nooit iets anders willen doen.’

Samen met De jacht op het verloren schaap vormen deze twee oerwerken de Trilogie van de Rat. Ruim dertig jaar na verschijning in Japan zijn ze nu voor het eerst in Nederlandse vertaling beschikbaar.

In Luister naar de wind ontmoeten de Rat en de verteller elkaar en drinken ze onvoorstelbare hoeveelheden bier in Jay’s Bar. Ze leren allebei een meisje kennen, maar het wordt natuurlijk niets. In Flipperen in 1973 woont (dezelfde) verteller samen met een mysterieuze tweeling en zoekt hij vertwijfeld naar een bijzondere flipperkast. Onbeantwoorde liefde, meisjes met (dit keer) een vinger te weinig, westerse popsongs, onpeilbaar diepe putten, gekwelde katten – het komt er allemaal in voor, en het is onmiskenbaar Murakami.

1

‘Perfect proza bestaat niet. Net zomin als perfecte wanhoop.’
Dat zei een schrijver ooit tegen me die ik toevallig leerde kennen toen ik nog student was. Het heeft jaren geduurd voor ik begreep wat hij ermee bedoelde, maar ik heb er destijds in elk geval enige troost in kunnen vinden. In het idee dat perfect proza niet bestaat.
Toch werd ik telkens weer wanhopig als ik probeerde een pen op papier te zetten. De hoeveelheid dingen waarover ik in staat was te schrijven was namelijk veel te beperkt. Stel dat ik iets zinnigs kon zeggen over olifanten; dan betekende dat nog niet dat ik ook iets schrijven kon over hun oppassers. Dat bedoel ik.
Acht jaar heb ik met dat dilemma gezeten. Acht jaar! Dat is een verdomd lange tijd.
Natuurlijk, zolang je jezelf maar voorhoudt dat er uit alles iets te leren valt, is ouder worden niet zo pijnlijk – in het algemeen gesproken.
Sinds kort na mijn twintigste verjaardag heb ik steeds mijn best gedaan om volgens dat principe te leven. Het heeft me veel pijnlijke klappen opgeleverd. Ik ben belazerd en verkeerd begrepen, en tegelijkertijd heb ik de raarste dingen meegemaakt. Allerlei mensen vonden het nodig om me hun verhaal te vertellen; dan stampten ze met zware voeten over me heen alsof ik een brug was, en daarna kwamen ze nooit meer terug. En al die tijd hield ik mijn mond stijf dicht en zei ik zelf geen enkel woord. Nu staart mijn dertigste levensjaar me in het gezicht.
Nu ben ik klaar om iets te vertellen.
Natuurlijk heb ik geen enkel probleem opgelost, en tegen de tijd dat ik klaar ben met mijn verhaal zijn we misschien geen meter opgeschoten. Want goed beschouwd is schrijven geen manier om jezelf te genezen; het is hoogstens een klein stapje dat moet leiden in de richting van zelfgenezing.
Maar het is erg moeilijk om iets eerlijk te vertellen. Hoe eerlijker ik probeer te zijn, hoe dieper de juiste woorden wegzinken in de duisternis.
Dat is niet als uitvlucht bedoeld. Het verhaal dat ik nu ga vertellen is het beste waartoe ik op dit ogenblik in staat ben. Ik heb er verder niets aan toe te voegen. Maar als het me goed afgaat, kan ik toch niet nalaten stiekem te hopen dat ik in de verre toekomst – jaren, misschien wel tientallen jaren van nu – zal ontdekken dat ik erdoor ben gered. Op dat moment zullen de olifanten terugkeren naar de vlakte en zal ik over de wereld vertellen in woorden die mooier zijn dan die ik nu tot mijn beschikking heb.

**

Ik heb veel over schrijven geleerd van Derek Heartfield. Misschien kan ik beter zeggen: bijna alles. Jammer genoeg was Heartfield zelf een steriele schrijver, in elke betekenis van het woord. Als je hem leest, begrijp je wel wat ik bedoel. Zijn stijl is moeilijk, zijn verhalen rammelen aan alle kanten en zijn onderwerpen zijn kinderachtig. Maar ondanks dat alles was hij een van de weinige schrijvers met talent die in staat waren om hun proza als wapen te gebruiken. Hij behoorde tot dezelfde generatie als Hemingway en Fitzgerald, en volgens mij deed Heartfield in vechtlust niets voor hen onder. Alleen is het zo jammer dat hij tot het laatste toe nooit duidelijk heeft begrepen met wie of wat hij het precies aan de stok had. Uiteindelijk is dat wat we bedoelen als we het over ‘steriel’ hebben.
Na dit steriele gevecht acht jaar en twee maanden te hebben volgehouden, stierf hij. Op een zonnige zondagochtend in juni 1938 nam hij een portret van Hitler in zijn rechterhand en een paraplu in zijn linker en sprong hij van het dak van het Empire State Building. Bij zijn dood werd al net zo weinig aandacht aan hem besteed als bij zijn leven.

Ik zat in de derde klas van de middelbare school en moest thuisblijven vanwege een verschrikkelijke uitslag in mijn kruis toen ik voor het eerst een boek van Heartfield in handen kreeg. Het was allang niet meer in de handel. De oom die het me gaf zou drie jaar later onder de vreselijkste pijnen doodgaan aan darmkanker, zijn hele lichaam opengehakt, plastic buizen in elke opening die ze maar bij hem konden vinden. De laatste keer dat ik hem zag, lag hij er helemaal rood en opgekruld bij, als een sluw soort aap.

**

Ik heb alles bij elkaar drie ooms gehad, van wie er een vlak buiten Shanghai aan zijn eind is gekomen. Twee dagen na het eind van de oorlog stapte hij op een mijn die hij zelf had gelegd. Mijn enige overlevende oom is goochelaar geworden en reist met zijn show alle hete bronnen van het land af.

**

Heartfield zegt het volgende over goed schrijven: ‘De bezigheid die “schrijven” heet is in feite niets anders dan het vaststellen van de afstand tussen jezelf en de dingen om je heen. Daar heb je geen gevoeligheid voor nodig, maar een meetlat’ (Sorry dat ik in zo’n goeie bui ben, 1936).
In mijn geval nam ik voor het eerst een meetlat ter hand en begon ik uiterst behoedzaam om me heen te kijken in het jaar dat president Kennedy stierf. Sindsdien zijn er al vijftien jaren verstreken – vijftien jaren waarin ik van alles heb weggesmeten. In een vliegtuig met motorstoring gooien ze om gewicht te verminderen eerst de bagage eruit, en dan de stoelen, en op het eind zelfs de arme stakkers van het cabinepersoneel, en op dezelfde manier heb ik in de loop van de afgelopen vijftien jaar werkelijk van alles overboord gegooid, bijna zonder dat ik er iets voor in de plaats heb gezet.
Ik ben er niet van overtuigd of ik daar wel verstandig aan heb gedaan. Ik voel me nu een heel stuk lichter – daar niet van –, maar als ik bedenk wat er nog van me over is tegen de tijd dat ik oud ben en doodga, slaat de angst me om het hart. Want na mijn crematie blijft er zelfs geen botje van me over.
‘Mensen met donkere harten hebben alleen maar donkere dromen. En mensen met nog donkerder harten dromen helemaal niet.’ Dat zei mijn grootmoeder altijd.
Het eerste wat ik deed, de avond dat mijn grootmoeder stierf, was mijn hand uitsteken om haar oogleden te sluiten. En terwijl ik die langzaam omlaag trok, verdwenen de dromen die ze negenenzeventig jaar lang had gehad als een regenbui op een vroege zomeravond, die een paar spetters op het wegdek laat vallen en dan wegtrekt zonder een spoortje achter te laten.

**

Nog één ding over schrijven, en dan houd ik erover op. Ik vind schrijven vreselijk moeilijk werk. Soms gaat er een hele maand voorbij waarin ik niet één regel produceer, en soms schrijf ik drie dagen en nachten achter elkaar door – en het resultaat is waardeloos.
Toch vind ik schrijven ook ontzettend leuk. Het leven zelf is bijzonder moeilijk; daarbij vergeleken is betekenis aan het leven geven maar een koud kunstje.
Toen ik daar ergens in mijn tienerjaren opeens achter kwam, was ik zo verbaasd dat ik een hele week geen stom woord kon uitbrengen. Als ik het een beetje slim aanpakte, kon ik de wereld naar mijn hand zetten; allerlei waarden zouden veranderen, de tijd zou anders verstrijken... Die indruk had ik tenminste.
Jammer genoeg kwam ik er pas veel later achter dat dit een valstrik was. Toen verdeelde ik een bladzijde van een notitieboekje in tweeën met een verticale streep, en links van die streep schreef ik alles op wat ik sindsdien had verkregen, en rechts wat ik had verloren. Verloren, vertrapt, lang geleden weggegooid, opgeofferd, verraden... Ik was niet eens in staat de lijst af te maken.
Er gaapt een diepe afgrond tussen wat we proberen te begrijpen en wat we echt begrijpen. En hoe lang de meetlat ook is waar we mee aan komen zetten, voor de diepte van díé afgrond schiet hij tekort. Wat ik in dit boek door mijn schrijven kan laten zien, is niet meer dan een lijst. Het is geen roman en geen literatuur, het is zelfs geen kunst. Het is gewoon een bladzijde uit een notitieboekje met een verticale streep in het midden. En misschien hier en daar iets wat je ervan op kunt steken.
Als je op zoek bent naar kunst of literatuur, kun je beter iets lezen van de oude Grieken. Om ware kunst te kunnen creëren, is slavernij namelijk absoluut onontbeerlijk. Bij de oude Grieken was het ook zo: terwijl de slaven op de velden werkten, het eten klaarmaakten en de galeien roeiden, zaten de burgers lekker in de mediterrane zon gedichten te schrijven of gingen ze op in wiskundige problemen. Zo werkt kunst nu eenmaal.
Mensen die om drie uur ’s nachts in de stille keuken door de koelkast snuffelen om te zien of hij misschien nog iets eetbaars bevat, kunnen alleen maar dingen schrijven van een navenant niveau.
Zo iemand ben ik.

 

© 1979 en 1980 Haruki Murakami
© 2015 Nederlandse vertaling Jacques Westerhoven
Auteursportret © Gasper Tringale

pro-mbooks1 : athenaeum