Leesfragment: Oorlog & revolutie

27 november 2015 , door Dominic Lieven
| | |

Dominic Lieven schreef Oorlog en revolutie. De ondergang van tsaristisch Rusland (vertaald door Ronnie Boley). Bij ons een fragment. 'In hedendaagse discussies wordt er altijd van uitgegaan dat de burgermaatschappij aan de goede kant staat. Maar dat ging voor de internationale betrekkingen in het Europa van vóór 1914 niet op. De burgermaatschappij, en met name de pers, had vaak een fors aandeel in het aanwakkeren van internationale conflicten. Misschien speelde ze alleen maar in op openlijke vooroordelenen sensatielust, maar beleidsmakers hadden er wel last van en raakten erdoor van streek.'

Oorlog & revolutie gaat over de twee grote crises in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw: de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie. Het begrijpen van de gebeurtenissen in Rusland is cruciaal voor het begrip van de hele twintigste eeuw van Europa. 

Vanwege de Oktoberrevolutie van 1917 was Rusland niet betrokken bij de reconstructie van Europa in Versailles. De bepalingen in het Verdrag van Versailles waren gefundeerd op de nederlaag van het Russische tsarenrijk, niemand bekommerde zich om de belangen of standpunten van het nieuwe Rusland, en in de tijd tussen de twee wereldoorlogen bleef Rusland een naar binnen gekeerde macht. Pogingen om Hitler te stuiten en een tweede wereldoorlog te voorkomen werden ondermijnd door diepgewortelde wederzijdse achterdocht en afkeer tussen Rusland en het Westen. Een houding die nog steeds zijn schaduw werpt over de wereldpolitiek. 

Lieven had voor dit boek toegang tot bijzondere archieven, onder andere in Moskou en Sint Petersburg. Zo deed hij een jaar lang onderzoek in het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Moskou. Dit archief was in de Sovjettijd gesloten voor buitenlanders en is nu weer gesloten. De archieven leverden een schat aan informatie op, onder andere over het verband tussen buitenlandse politiek, de normen en waarden van de Russische elite en hoe zij de Russische identiteit zagen. 

 

Inleiding

De Eerste Wereldoorlog draaide voornamelijk om het lot van Oekraïne. Met deze uitspraak is voor de Engelstalige lezer ongetwijfeld het definitieve bewijs geleverd dat hoogleraren niet goed bij hun hoofd zijn. Geen enkele geallieerde soldaat geloofde dat hij om Oekraïne zijn leven riskeerde. De meesten hadden er zelfs nog nooit van gehoord. Dat gold in 1914 ook voor de Duitse militairen. Omdat in 2014 herdacht werd dat het honderd jaar geleden was dat de oorlog uitbrak, verscheen en verschijnt er een hele serie boeken in het Engels. Daarin komt Oekraïne over het algemeen niet ter sprake. De meeste gaan over de oorlogservaringen van soldaten en burgers uit Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de dominions. In een heleboel andere wordt besproken welke impact de oorlog op de Angelsaksische maatschappij en cultuur heeft gehad. Het lot van Oekraïne had met dat alles niets te maken.
Toch is mijn uitspraak niet zo vergezocht als het lijkt. Zonder de bevolking, de industrie en de landbouw van Oekraïne zou Rusland aan het begin van de twintigste eeuw niet langer een grootmacht zijn geweest. En als Rusland geen grootmacht meer was geweest, was de kans groot dat Duitsland over Europa zou heersen. Door de revolutie van 1917 werden de Russische staat, economie en heerschappij tijdelijk verzwakt. Toen was Rusland een tijdlang inderdaad geen grootmacht meer. De opkomst van een onafhankelijk Oekraïne speelde daarbij een beslissende rol. In maart 1918 tekenden de Duitsers en de Russen in Brest-Litovsk een vredesverdrag waarmee de Eerste Wereldoorlog aan het oostelijk front ten einde kwam. Door dit verdrag werd Rusland gedwongen Oekraïne te erkennen als een staat die in theorie onafhankelijk, maar in werkelijkheid een satellietstaat van Duitsland was. Als dat Verdrag van Brest-Litovsk had standgehouden, had Duitsland de Eerste Wereldoorlog gewonnen. Om de oorlog te winnen had Duitsland aan het westelijk front namelijk geen absolute eindzege nodig. Een onbesliste strijd in het westen zou, samen met de teloorgang van het Russische Rijk en met Duitslands heerschappij over oostelijk Midden-Europa, genoeg zijn geweest om de hegemonie van Berlijn over het continent te garanderen. Maar door de geallieerde overwinning aan het westelijk front vervloog de Duitse hoop op macht in het oosten. Het bestand dat een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog, bepaalde onder meer dat Duitsland het Verdrag van Brest-Litovsk moest opzeggen en zijn veroveringen in Oost-Europa moest prijsgeven. Sovjet-Rusland trok zich weer terug in een vacuüm, heroverde Oekraïne en schiep een nieuwe basis voor een Russisch rijk, zij het dit keer in communistische vorm.
Hiermee wordt een fundamenteel punt van de Eerste Wereldoorlog onderstreept: anders dan in de Angelsaksische wereld vrijwel algemeen wordt voorgesteld, was de oorlog in de allereerste plaats een Oost-Europees conflict. De directe aanleiding ervoor was de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand in Sarajevo, in Zuidoost-Europa. Die moord leidde tot een confrontatie tussen Oostenrijk en Rusland, de twee grootmachten in Oost-Europa. Frankrijk en Groot-Brittannië werden vooral bij dit in Oost- Europa ontstane conflict betrokken omdat ze vreesden voor hun eigen veiligheid: een overwinning van de Oostenrijks-Duitse alliantie op Rusland zou tot een beslissende verschuiving van het Europese machtsevenwicht hebben geleid, in het voordeel van Berlijn en Wenen. In de Eerste Wereldoorlog werd de overwinning aan het westelijk front weliswaar behaald door de inspanningen van de Franse, Britse en Amerikaanse legers, maar de vrede van 1918 ging grotendeels verloren in Oost-Europa. Het wrange van de Eerste Wereldoorlog was dat een conflict dat voornamelijk was begonnen als een strijd om de heerschappij over oostelijk Midden-Europa tussen de Duitse mogendheden en Rusland, eindigde in een nederlaag voor beide kampen. Het uiteenvallen van het Oostenrijkse Rijk in een aantal kleine staten die zichzelf niet konden verdedigen, liet in oostelijk Midden-Europa een geopolitiek gat achter. Erger nog, de bepalingen van Versailles waren gebaseerd op de nederlaag van zowel Duitsland als Rusland, zonder dat iemand zich om hun belangen of standpunten bekommerde. Omdat Duitsland en Rusland in potentie de machtigste staten van Europa waren, was het Verdrag van Versailles vanzelfsprekend erg zwak. Het was geen toeval dat de Tweede Wereldoorlog ook in Oost-Europa begon, met de Duitse en Russische invasie van buurland Polen, dat een van de belangrijkste creaties van Versailles was. Na een wapenstilstand die een hele generatie had geduurd, eindigde de Eerste Wereldoorlog in veel opzichten pas echt in mei 1945, toen Berlijn door het Russische leger werd ingenomen.
In dit boek krijgt Rusland de plek die het toekomt: in het middelpunt van de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. Ik ga vooral na welke rol Rusland heeft gespeeld bij het ontstaan van de oorlog, maar ook bij de manier waarop die oorlog zich ontwikkelde en bij de langdurige gevolgen ervan. Hoewel je dit boek een Russische geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog zou kunnen noemen, is het tegelijkertijd een internationale geschiedenis van de Russische Revolutie, en met name ook weer van het ontstaan daarvan. Rusland is van cruciaal belang geweest voor de internationale betrekkingen in Europa, maar het tegenovergestelde is ook waar. Ruslands streven om een Europese en uiteindelijk een wereldmacht te worden is van enorme invloed geweest op de moderne Russische geschiedenis. Er is waarschijnlijk niets wat meer impact heeft gehad op het lot van het Russische volk. Dat gold meer dan ooit van 1904 tot 1920, de periode die dit boek bestrijkt. Als de Eerste Wereldoorlog er niet was geweest, hadden de bolsjewieken in Rusland misschien de macht gegrepen, maar het is om allerlei redenen, die ik in dit boek uiteenzet, allerminst waarschijnlijk dat ze die ook hadden behouden. De oorlog heeft een grote rol gespeeld in het verloop van de Russische Revolutie, maar omgekeerd bood de Russische Revolutie Duitsland ook de beste kansen op het winnen van die oorlog. Nog belangrijker was dat Rusland vanwege de Oktoberrevolutie van 1917 niet deelnam aan de wederopbouw van Europa in Versailles en gedurende het interbellum een revisionistische macht bleef. Pogingen om Hitler te stuiten en een tweede wereldoorlog te voorkomen werden ondermijnd door de diepgewortelde wederzijdse achterdocht en afkeer tussen de Russen en hun voormalige Britse en Franse bondgenoten.
Er zijn veel redenen om een Russische geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog te schrijven. Van geen enkele historische gebeurtenis zijn de achtergronden zo diepgaand onderzocht. West-Europese historici zullen misschien met nieuwe interpretaties van de oorzaken van de oorlog op de proppen komen, maar het is zeer de vraag of ze ook belangrijk nieuw bewijsmateriaal boven tafel kunnen krijgen. In dat opzicht is Rusland de uiterste grens. In de sovjettijd waren de diplomatieke en militaire archieven voor westerse historici gesloten. Russische historici waren niet vrij om alles op te schrijven of soms zelfs maar in te kijken. Ik heb dan ook veel profijt gehad van de mogelijkheid om voor dit boek bijna een jaar lang onderzoek te doen in de belangrijkste Russische archieven. Vooral het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Moskou is van doorslaggevende betekenis geweest. Een week nadat ik mijn onderzoek had afgerond, sloot het zijn deuren omdat het gebouw in rap tempo wegzakt in de metro van Moskou. Het is nog altijd niet heropend en dat zal op korte termijn vast ook niet gebeuren. Het materiaal dat ik in het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken en zes andere Russische archieven heb gevonden, geeft een veel vollediger en soms ook onmiskenbaar nieuw inzicht in de Russische buitenlandse politiek en de onderliggende dynamiek.
Het is van belang om de Eerste Wereldoorlog vanuit een Russische invalshoek te bestuderen. Niet alleen omdat Rusland destijds een beslissende rol had in de internationale betrekkingen, maar ook omdat die rol vaak wordt genegeerd of verkeerd wordt opgevat. En dat is nog lang niet het hele verhaal. Een Russische invalshoek vormt ook een aanmoediging om de hele Eerste Wereldoorlog op een totaal andere manier te beschouwen en te interpreteren dan historici doen op grond van Britse, Amerikaanse, Franse of Duitse gezichtspunten en veronderstellingen. In dit boek komt dan ook zeker niet uitsluitend de Eerste Wereldoorlog van Rusland aan de orde. Integendeel, de hele oorlog wordt vanuit een compleet nieuw standpunt benaderd. Uiteraard staat Rusland centraal, maar ruim een derde van het boek is gewijd aan andere landen en aan de Europese en mondiale context.
In de communistische tijd had de Russische visie op de Eerste Wereldoorlog een marxistisch-leninistisch karakter. De oorlog – zo redeneerde men – was ontstaan als gevolg van de imperialistische strijd tussen de grootmachten om koloniale markten, ruwe grondstoffen en nieuwe investeringslocaties. Tegenwoordig wordt deze visie door mij en de meeste andere serieuze historici niet meer onderschreven. Toch geloof ik wel dat de oorlog voor een groot deel te maken had met wereldrijken en imperialisme, althans naar mijn opvatting van die termen. Volgens mij gaat het bij wereldrijken op de allereerste plaats om macht. Als een land geen grootmacht is (of op zijn minst is geweest), kan het nooit een echt wereldrijk worden. Maar wereldrijken zijn grootmachten met specifieke kenmerken, waaronder de heerschappij over enorme gebiedsdelen en een groot aantal volken, zonder de uitdrukkelijke instemming van die laatsten. Imperialisme betekent voor mij eenvoudigweg het beleid, de waarden en de ideologieën op grond waarvan een wereldrijk kan ontstaan, zich kan uitbreiden en zich kan handhaven.
Wereldrijken en imperialisme in die zin domineerden in 1914 het grootste deel van de wereldbol. Echte imperialisten zagen een wereldrijk als bron van eer en status, en als een mogelijkheid om een gewichtige rol in de geschiedenis van de mensheid te spelen. De geopolitieke basis voor het imperialistische tijdperk was de overtuiging dat grondgebied en hulpbronnen op continentale schaal voor elke werkelijke grootmacht in de twintigste eeuw onontbeerlijk waren. Europese staten – en de Europeanen zwaaiden in 1914 nog altijd de scepter over het grootste deel van de wereld – konden alleen door middel van imperialisme over dergelijke hulpbronnen beschikken. Sommige delen van de wereld werden geannexeerd, andere in verschillende mate gedomineerd als protectoraten en politieke of economische invloedssferen. Het tekort aan onbezette gebieden die de imperialistische roofdieren onderling konden verdelen, vormde in 1900 een groot probleem in de internationale betrekkingen. De Europese mogendheden marchandeerden met elkaar over grondgebied, aanzien en invloed. Dat ging altijd gepaard met achterliggende calculaties over macht en over de vraag in hoeverre rivaliserende staten de wil hadden om hun aanspraken middels een oorlog te verdedigen. Hoewel de meeste grote mogendheden beweerden dat ze de beschaving vooruithielpen, waren ze geen van alle bereid naar de wensen van de door hen onderworpen volken te informeren. Rond 1900 begon het opdoemende nationalisme het imperialisme naar de kroon te steken. Terwijl het imperialisme de meest veelbelovende trend leek als het ging om de wereldwijde macht en invloed van een staat, leek het etnisch nationalisme de beste manier om politieke gemeenschappen te consolideren en hun regeringen te legitimeren. Ik beschouw de toenemende confrontatie tussen het imperialisme en het nationalisme als het belangrijkste dilemma van het moderne wereldrijk.
Imperialisme, nationalisme en het dilemma van het moderne wereldrijk waren de diepste oorzaken van de Eerste Wereldoorlog. Dat zal met name de Engelstalige lezer vreemd in de oren klinken. De woorden ‘wereldrijk’ en ‘imperialisme’ wekken de indruk dat de oorzaken van de oorlog voornamelijk in Azië of Afrika lagen. Volgens de Engelse en Amerikaanse opvatting is modern imperialisme namelijk iets wat zich vooral buiten Europa afspeelt. Dat komt mede doordat het Britse Rijk zich praktisch helemaal buiten het Europese vasteland bevond. Voor Lenin en de meeste marxistische historici na hem was het moderne imperialisme per definitie de laatste fase van het kapitalisme, en was het gekoppeld aan de strijd die de ontwikkelde West- Europese landen in Azië, Afrika en Noord- en Zuid-Amerika leverden om koloniale markten en ruwe grondstoffen te bemachtigen. In hedendaagse Britse en Amerikaanse geschiedenisfaculteiten is het onderzoek naar het imperialisme nauw vervlochten met vraagstukken rond ras, geslacht en zogeheten postkoloniale studies omdat die voor de hedendaagse Amerikaanse en Britse samenleving, en niet te vergeten voor de betrekkingen tussen de eerste en de derde wereld, als essentieel worden beschouwd. Opnieuw worden de grote rijken binnen Europa meestal buiten beschouwing gelaten.
Het idee dat imperialisme zich in de twintigste eeuw buiten Europa afspeelde, leidt gemakkelijk tot de dieper liggende veronderstelling dat er een fundamentele scheiding zou zijn tussen Europa en haar blanke voormalige koloniën aan de ene kant en de niet-blanke wereld aan de andere. Die scheiding kun je kortweg aanduiden met de termen ‘eerste’ en ‘derde’ wereld. Het idee van een ‘tweede wereld’ verdween met de val van de Sovjet-Unie in 1991. Met mijn boek wil ik onder meer de term ‘tweede wereld’ nieuw leven inblazen en toepassen op de periferie van het Europa van vóór 1914. Die tweede wereld strekte zich uit van Ierland en het Iberisch Schiereiland in het westen tot Italië en de Balkan in het zuiden en het Russische Rijk in het oosten. Hoewel deze landen erg van elkaar verschilden, kenden ze toch een aantal gemeenschappelijke problemen omdat ze allemaal te maken kregen met de massapolitiek, die rond 1900 in opkomst was. De problemen van Rusland kunnen soms worden verduidelijkt aan de hand van vergelijkingen met andere landen uit de tweede wereld, zoals ik in dit boek hoop te laten zien.
De Balkan was een typische tweede wereldregio. Werd ze door de elite in Londen en Berlijn wel als geheel en al Europees beschouwd? Of nog relevanter: hoe keken de machthebbers in Wenen tegen de Balkan aan? In dit boek betoog ik onder meer dat het Oostenrijkse beleid jegens Servië qua vorm en onderliggende denkbeelden vergelijkbaar was met het beleid dat het Europese imperialisme in de rest van de wereld kenmerkte. Toen Joegoslavië in de jaren zestig van de twintigste eeuw aan het hoofd stond van de Beweging van Niet-Gebonden Landen, konden de oorlogen die Servië tussen 1912 en 1918 had uitgevochten vanuit het perspectief van Belgrado gemakkelijk worden beschouwd als een overwinning van een nationale bevrijdingsbeweging. De strijd van Servië tegen het Duitse imperialisme was te vergelijken met de onafhankelijkheidsstrijd van bijvoorbeeld het Algerijnse en Vietnamese volk. Dat verhaal kreeg nog een extra betekenis omdat Servië, na Armenië, in de Eerste Wereldoorlog relatief de meeste slachtoffers te betreuren had. Inmiddels vinden de meeste Europeanen dat die Servische interpretatie niet meer te verdedigen is, wat onder meer te danken is aan de wreedheden van de Servische nationalisten in de jaren negentig van de twintigste eeuw, maar tevens aan het feit dat hedendaagse westerse historici dat soort heroïsche nationalistische verhalen over het algemeen niet meer waarderen. Toch is het interessant om de oorsprong van de Eerste Wereldoorlog op de Balkan door een imperialistische bril te bekijken. De essentie was dat het Oostenrijkse imperialisme op de Balkan riskanter was dan soortgelijk beleid op andere continenten. Dat had vele redenen, die bijna allemaal in één woord kunnen worden samengevat: Rusland.
De Balkan werd een enorme bron van internationale spanningen vanwege de ondergang van het Ottomaanse Rijk, dat vanaf de veertiende eeuw in het grootste deel van de regio aan de macht was geweest. Dat rijk had zich verspreid over Europa, Azië en Afrika, maar rond 1900 leek het op alle drie de continenten zijn ondergang tegemoet te gaan. Bosnië, waar aartshertog Frans Ferdinand werd vermoord, was tot 1878 in Ottomaanse handen geweest en hoorde formeel nog bij het Ottomaanse Rijk tot het in 1908 door Wenen werd geannexeerd. De crisis die op die annexatie volgde was een belangrijke stap op weg naar 1914. Hetzelfde gold voor de Italiaanse invasie in het Ottomaanse Libië in 1911, die de Balkanoorlogen van 1912-1913 uitlokte. De poging van Oostenrijk om Servië in 1914 te vernietigen was het rechtstreekse gevolg van deze Balkanoorlogen, die tot een overwinning van de Balkannationalisten op het Ottomaanse Rijk hadden geleid. Wenen hoopte in 1914 de strijd tot de Balkan te kunnen beperken. Maar de vuurzee verspreidde zich over heel Europa.
Een van de redenen waarom de crisis van het Ottomaanse Rijk de Europese machten zoveel hoofdpijn bezorgde, was het feit dat daarmee de ultieme buit – te weten het bezit van Constantinopel en de Turkse zeestraten – spoedig op de agenda leek te komen. Vooral voor Rusland waren er grote economische, strategische en historische belangen gemoeid met die buit, die het land tijdens de Eerste Wereldoorlog inderdaad bijna in de wacht sleepte. Diverse historici hebben ook recentelijk nog nadrukkelijk gewezen op de Russische aspiraties in de zeestraten en de manier waarop die bijdroegen aan de spanningen die in 1914 tot de oorlog in Europa leidden. En ze hebben gelijk. Om de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog te kunnen begrijpen, is het van vitaal belang na te gaan waar de Russische aspiraties in die regio vandaan kwamen en je te verdiepen in het binnen de Russische elite gevoerde debat over de beoogde reikwijdte ervan. Dat is een van de belangrijkste doelstellingen van dit boek. De Russische aspiraties in Constantinopel en de zeestraten moeten echter wel worden gezien binnen de context van een imperialistisch tijdperk, waarin de Britten Egypte veroverden om hun macht over het Suezkanaal te waarborgen en de Amerikanen de Landengte van Panama in bezit namen om controle uit te oefenen op de essentiële strategische en commerciële verbinding tussen de Atlantische en de Stille Oceaan. Zoals we zullen zien, waren de zeestraten voor de Russen zelfs belangrijker dan Suez en Panama voor de Britten en de Amerikanen.
De botsing tussen Oostenrijk en Rusland op de Balkan, die in 1914 tot de oorlog leidde, was in zekere zin een traditionele strijd tussen twee grootmachten die hun satellietstaten, hun macht en hun prestige veilig wilden stellen. Maar rond 1900 ging wat ik het dilemma van het moderne wereldrijk noem, een cruciale rol spelen in de groeiende onenigheid tussen Sint- Petersburg en Wenen. Tot op zekere hoogte – en dat wordt in Engelse boeken zelden onderkend – had dat conflict alles te maken met de toekomst van het Oekraïense volk, dat in 1914 voor grofweg driekwart uit Russische onderdanen bestond terwijl de rest in het Habsburgse Rijk woonde. Enkele van Ruslands meest opmerkzame en invloedrijke waarnemers beschouwden dat in 1914 als een veel belangrijkere oorzaak voor het conflict tussen Oostenrijk en Rusland dan alles wat zich op de Balkan afspeelde. Dat brengt ons weer terug bij de kritieke rol die Oekraïne speelde in de Europese geopolitiek van die tijd, een onderwerp dat ik in de eerste zinnen van deze inleiding al nadrukkelijk aan de orde heb gesteld en dat als een rode draad door dit hele boek loopt.
De directe oorzaak van de oorlog was echter de poging van Oostenrijk om de onafhankelijke staat Servië te verwoesten. Die werd door de regering in Wenen niet alleen als een strategische bedreiging, maar ook als een mogelijk desastreuze bron van subversie onder de Slavische onderdanen van het Habsburgse Rijk beschouwd. Tegenwoordig hebben historici de neiging om de nationalistische dreiging die het Habsburgse Rijk en het gehele imperialisme aan het begin van de twintigste eeuw overschaduwde, te bagatelliseren. Er is ongetwijfeld alle reden om vraagtekens te zetten bij de nationalistische verhalen die de geschiedschrijving zo sterk hebben gekleurd. Zoals zou blijken uit de formidabele oorlogsprestaties van (onder meer) het Habsburgse en het Ottomaanse Rijk, waren de kwijnende mondiale grootmachten aanzienlijk taaier dan veel tijdgenoten dachten. Het bestaan van multinationale staten als India, Indonesië en Iran in het huidige Azië is een sneer aan het adres van iedereen die meent dat de triomf van het etnisch nationalisme naar Europees model onlosmakelijk verbonden is met de moderniteit. Nu is dat ook weer niet helemaal waar, want het etnisch nationalisme is ontegenzeggelijk wel een uiterst sterke kracht geweest in de moderne geschiedenis. Het heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ondergang van alle grote rijken die in 1900 zowel binnen als buiten Europa bestonden. Het dilemma omtrent imperialisme en nationalisme maakt het gemakkelijker om de Eerste Wereldoorlog in de bredere context van de wereldgeschiedenis van de twintigste eeuw te plaatsen.
Achteraf gezien hebben de meeste Europeanen de kracht van het nationalisme misschien gechargeerd en overmatig veel betekenis gehecht aan bloedverwantschap, taal en etniciteit, maar het feit dat ze vaak in dat soort termen dachten is vóór 1914 van grote invloed geweest op de politiek en de internationale betrekkingen. Als je dat niet meerekent, raken de binnenlandse politiek en het buitenlandse beleid van bijvoorbeeld het Oostenrijkse en Russische Rijk kant noch wal. De Duitstalige solidariteit die de centrale mogendheden (Duitsland en Oostenrijk) bijeenhield, was enerzijds misschien een illusie, maar anderzijds ook een wezenlijke geopolitieke realiteit. Hetzelfde kan gezegd worden van de banden tussen de Engelstalige volken in de twintigste eeuw. In een studie naar het pad dat Rusland naar de Eerste Wereldoorlog voerde, moet in elk geval aandacht worden besteed aan de idee van een Slavische solidariteit, oftewel de zogeheten slavofiele traditie in Rusland en de impact daarvan op denkbeelden over de Russische identiteit en het Russische buitenlandse beleid. Bepaalde aspecten van de slavofilie waren uniek en van vitaal belang voor het Russische beleid vóór 1914. In dit boek zal ik proberen uit te leggen hoe en waarom dat het geval was. Maar het is belangrijk om de denkbeelden over een Slavische solidariteit ook te bezien in het licht van een wereld die eveneens geloofde in de solidariteit van de Angelsaksische en Duitstalige volken. Rusland was helemaal niet zo uniek of ongewoon als bewonderaars of critici beweerden. Het komt erop neer dat de internationale betrekkingen door het geloof in de kracht van transnationale etnische solidariteit in de richting van de ramp van 1914 werden gedirigeerd. De mythe van de onvermijdelijke botsing tussen de Slaaf en de Teutoon was bijvoorbeeld onzin, maar wel gevaarlijke en invloedrijke onzin.
Het lijkt misschien alsof ik in mijn poging de Eerste Wereldoorlog en de Europese geschiedenis in een breder perspectief te plaatsen, het unieke van Europa in twijfel trek, maar dat is absoluut niet mijn bedoeling. In feite had de Eerste Wereldoorlog nergens anders kunnen uitbreken dan in Europa. Op het westelijk halfrond niet, omdat rond 1900 de hegemonie van Amerika daar onbetwist was. En dat gold ook nog altijd voor de Britse heerschappij in Zuid-Azië, al maakte Groot-Brittannië zich daar wel zorgen over. Het lag niet voor de hand dat er een wereldoorlog om Afrika zou uitbreken, aangezien geen enkele Europese macht dat continent belangrijk genoeg vond om er een wereldwijd conflict voor te riskeren. Toen Parijs in 1898 op Britse tegenstand stuitte in Oost-Afrika, deinsde het terug voor een confrontatie met Londen. Keizer Wilhelm ii liet er geen twijfel over bestaan dat hij nooit een Europese oorlog om Marokko zou riskeren. Evenmin zouden de Europese machten van harte met elkaar op de vuist gaan vanwege een kwestie in Oost-Azië of de Stille Oceaan. Voordat daar een wereldoorlog kon beginnen, zouden de leidende staten in die regio – Japan, China en de vs – eerst moderne grootmachten moeten worden. Vóór 1914 was de kans op het uitbreken van een wereldoorlog dus het grootst in Europa, waar zes van de acht grootmachten op elkaars lip zaten en waar ze hun voornaamste belangen hadden.
Ondergang en oorlog lagen voor het Europese internationale bestel van zes onafhankelijke grootmachten altijd op de loer. De betrekkingen tussen de grootmachten waren in de periode voor 1914 één groot, riskant spel met veel bluf en giswerk. Zoals gezegd, draaide het achter de prachtige, beschaafde façade van de ancien-régimediplomatie voornamelijk om calculaties over de macht van rivalen en hun bereidheid en vermogen om hun aanspraken kracht bij te zetten met geweld. Het zogeheten machtsevenwicht was een wezenlijk element in zowel de realiteit van de Europese stabiliteit als de calculaties over de wijze waarop de vrede en veiligheid in Europa konden worden gehandhaafd. Dat betekende in feite dat de vijf continentale machten min of meer in evenwicht naast elkaar bestonden en dat elk van hen vastbesloten was om te allen tijde te voorkomen dat een van de anderen het continent zou overheersen. Als een van de landen te machtig of te agressief zou worden, dan zou Groot-Brittannië – de halfvrijstaande grootmacht voor de kust van Europa – zich laten gelden om het evenwicht te herstellen.
Rond 1900 werd dit bestel met een aantal problemen geconfronteerd. Door de Duitse eenwording in 1871 was Pruisen, dat van oudsher een van de zwakkere Europese grootmachten was, veel sterker geworden. En de industriële revolutie, die in de negentiende eeuw van west naar oost over Europa was getrokken, had het doen van machtscalculaties nog ingewikkelder gemaakt. Als Duitsland vandaag in potentie de machtigste staat was, was het in 1914 logisch om te denken dat Rusland dat morgen wellicht was. Om de verwarring compleet te maken bevonden de Europeanen zich in 1900 in de eerste periode van wat je een Engelstalige liberale globalisering zou kunnen noemen. Dat er in Duitsland druk werd gesproken over ‘wereldmacht’ en ‘wereldpolitiek’, bewijst wel dat men zich hiervan bewust was. Misschien, zo meenden sommigen, was het inmiddels achterhaald om vast te houden aan het idee van een Europees machtsevenwicht en kon je beter een mondiale maatstaf hanteren, en dan vormde het reusachtige potentieel van de Verenigde Staten een onmiskenbare beproeving voor alle Europese landen. Vóór 1914 werd daar weleens op gewezen door Russische critici van de buitenlandse politiek van hun land, in een poging de logica aan te vechten van een beleid dat een machtsevenwicht beoogde en Duitsland als een bedreiging beschouwde. De Britse elite was op haar beurt verdeeld over de vraag of Duitsland in Europa een grotere bedreiging vormde dan Rusland in Azië, en hoe men het best op dat tweevoudige gevaar kon reageren. Bij internationale betrekkingen is het steevast een probleem dat je voor machtscalculaties niet alleen een inschatting moet kunnen maken van de bedoelingen van je tegenstanders, maar ook van hun capaciteiten. Daar komt nog bij dat macht in laatste instantie alleen kan worden gemeten middels een oorlog. Dit boek gaat voor een groot deel over machtsvraagstukken. Het betreft dan niet alleen de macht en het potentieel van Rusland, maar ook de manier waarop die door bondgenoten en vijanden werden ingeschat en, omgekeerd, hoe de Russische regering en elite de macht en de bedoelingen van andere landen inschatten. Zulke inschattingen waren een voortdurende bron van angst en onzekerheid, niet in de laatste plaats omdat de basiscomponenten van die taxaties zo onzeker waren.
Het was veel gemakkelijker geweest om dit boek te schrijven als internationale betrekkingen alleen maar over diplomatie en militaire macht gingen. Maar in werkelijkheid hangt het buitenlandse beleid van een land ook altijd in meer of mindere mate samen met binnenlandse factoren. Ik neem in dit boek alle tijd om uit te leggen hoe het Russische regeringssysteem werkte en welke mensen en instituties het buitenlandse beleid bepaalden en beïnvloedden. Zoals we zullen zien zijn dit ingewikkelde onderwerpen die je alleen kunt begrijpen als je je uitgebreid verdiept in het functioneren van Russische instituties en in de waarden en handelwijzen van de Russische elites. Het is belangrijk om te beseffen dat de ‘publieke opinie’ in de jaren voor de oorlog het Russische buitenlandse beleid sterk beïnvloedde en beheerste, en dat die geheel en al tegen Duitsland was gekeerd. Maar die publieke opinie gaf uitsluitend de standpunten weer van de Russen uit de hoge klassen en de middenklasse, en niet die van de massa, die in geval van een oorlog de zwaarste lasten zou dragen. Als je de Russische publieke opinie bestudeert, begrijp je beter waarom Rusland bij de Eerste Wereldoorlog betrokken raakte en waarom het land werd verslagen.
Hoewel de situatie van Rusland uniek is, zijn ook hier internationale vergelijkingen van groot belang. In de twee generaties vóór 1914 was de algehele Europese maatschappij ingrijpender veranderd dan in de eeuwen daarvoor. Te midden van die grote economische, sociale en culturele veranderingen had iedereen moeite zijn evenwicht te bewaren, en voorspellingen over de vraag waartoe die veranderingen in de toekomst zouden kunnen leiden, veroorzaakten nog meer draaierigheid. Een verschijnsel dat zich overal in Europa voordeed, was de groei van de burgermaatschappij die middels de pers en via lobbyisten en politieke partijen invloed uitoefende op regeringen. In hedendaagse discussies wordt er altijd van uitgegaan dat de burgermaatschappij aan de goede kant staat. Maar dat ging voor de internationale betrekkingen in het Europa van vóór 1914 niet op. De burgermaatschappij, en met name de pers, had vaak een fors aandeel in het aanwakkeren van internationale conflicten. Misschien speelde ze alleen maar in op openlijke vooroordelen en sensatielust, maar beleidsmakers hadden er wel last van en raakten erdoor van streek. Ernstiger waren de stelselmatige pogingen om via het buitenlandse beleid nationalistische steun voor binnenlandse regeringen te genereren en daarmee de rationele calculaties waarop de diplomatieke onderhandelingen gebaseerd waren, te ondermijnen. Geen enkele grootmacht ging in dat opzicht helemaal vrijuit, ook Rusland niet.
Het nationalisme van een dominante bevolkingsgroep kan het buitenlandse beleid injecteren met gevaarlijk irrationele en onvoorspelbare elementen, maar nationalistische bewegingen binnen minderheden kunnen het bestaan van een heel rijk ter discussie stellen. In 1914 leidde het Ierse vraagstuk de aandacht van de Britse regering af van het buitenlandse beleid. De Oekraïense kwestie dreigde een grote impact te krijgen op de toekomstige betrekkingen tussen Rusland en Oostenrijk. Maar alleen in Wenen werd het minderheidsnationalisme in 1914 als een directe existentiële bedreiging beschouwd, die wellicht door het buitenlandse beleid kon worden weggenomen. Er is geen enkel excuus voor de manier waarop de Oostenrijkse leiders Europa een onnodige oorlog in dreven. Als verzachtende omstandigheid kan echter worden aangevoerd dat alle waarnemers geloofden dat het nationalisme een ongekend ernstige bedreiging voor Oostenrijk vormde. Een grootmacht op zijn retour is maar zelden een prettige buurman, zeker als die grootmacht ook nog eens te maken heeft met een acute nationalistische bedreiging. Het Britse en het Franse Rijk beleefden hun ‘1914-moment’ in Suez in 1956, toen ze geconfronteerd werden met het Arabische nationalisme en hun tanende macht en prestige met geweld wilden terugwinnen. De mengeling van wanhoop, arrogantie en misrekening die hun handelen bepaalde, komt onderzoekers naar de gedragingen van Oostenrijk in 1914 erg bekend voor. Er was in Londen en Parijs meer openlijke tegenstand tegen het Suez-avontuur dan er in 1914 in Wenen tegen het beleid van Oostenrijk was geweest. Toch waren het niet de Britse en Franse democratie die dat avontuur een halt toeriepen, maar het krachtige veto van hun belangrijkste partner in Washington. Dat verschilde fundamenteel met de handelwijze van Berlijn in 1914.
Om wat orde te scheppen in de vele factoren die een verklaring vormen voor Ruslands neerwaartse pad naar de Eerste Wereldoorlog en de revolutie, kun je denken in verschillende analytische niveaus. Aan het ene uiteinde heb je wat ik de optiek van God zou willen noemen. Als je iets vanuit de stratosfeer bekijkt, verdwijnen alle ‘details’ zoals afzonderlijke individuen en hun persoonlijkheid, toevalsfactoren, eventualiteiten en zelfs alle verslagen van de gebeurtenissen. Op dat niveau zie je alleen maar structurele langetermijnfactoren, zoals ik ze in deze inleiding al heb geschetst. Het gaat dan onder meer om globalisering en geopolitiek, het Europese machtsevenwicht en de dominante ideologieën en waarden van die tijd. In een studie naar de vraag waarom Rusland en Europa in 1914 een oorlog begonnen, mogen zulke belangrijke zaken niet over het hoofd worden gezien. Maar het is belangrijk om voor ogen te houden dat die oorlog begon na een diplomatieke crisis die nog geen twee weken had geduurd. Als aartshertog Frans Ferdinand in juni 1914 niet was vermoord, had Europa dat jaar waarschijnlijk ook niet naar de wapens gegrepen. En dan was van uitstel misschien wel afstel gekomen. Als er twee jaar later een oorlog was uitgebroken vanwege een andere kwestie, was Groot-Brittannië daar wellicht niet bij betrokken geraakt. Die oorlog zou dan misschien tot een Duitse overwinning hebben geleid, zodat de Europese en Russische geschiedenis een totaal ander verloop hadden gekregen. In juli en augustus 1914 namen nog geen vijftig mensen, allemaal mannen, de besluiten die hun land de oorlog in joegen. Als je gaat bestuderen wat die mannen gedurende die korte periode van dag tot dag en soms van uur tot uur deden, zit je op het analytische niveau van de worm. Persoonlijkheden, toeval en chronologie staan daarbij sterk op de voorgrond. Hoewel de worm mijn verhaal vooral domineert voor wat betreft juli 1914, kan de crisis die tot de oorlog in Europa heeft geleid, niet op zichzelf worden beschouwd. Ze was de laatste – en in veel opzichten het resultaat – van een hele reeks crises en ontwikkelingen die teruggaan tot 1905 en de nauwlettende aandacht van de worm vereisen.
Tussen de optiek van God en de optiek van de worm bevinden zich tussenliggende niveaus. Het is onmogelijk om alle vragen op te noemen die daar thuishoren, maar allemaal samen leggen ze het verband tussen de structurele factoren die waarneembaar zijn in de stratosfeer en de wormen die de rampzalige besluiten namen. Op die tussenliggende niveaus bevinden zich uiteraard de regeringssystemen op grond waarvan bepaald werd wie de beslissingen namen, en de instituties die invloed hadden op de manier waarop die beslissers dachten en handelden. Het verhaal van de worm vertelt wat de beslissers deden en zeiden; de tussenliggende niveaus onderzoeken hun onderliggende veronderstellingen, waarden en mentaliteit, en verbinden individuen, groepsdenken en instincten met de mondiale en Russische ideologische en culturele stromingen die weer te onderscheiden zijn vanuit de stratosfeer. Hoe werden de betekenis van macht en de aard van de internationale betrekkingen destijds door de beslissers geïnterpreteerd? Hoe stelden ze zich een toekomstige Europese oorlog voor? Die vragen vormen voor een groot deel de onderbouwing van de diplomatieke en militaire besluitvorming, maar staan zo ver van de dagelijkse beslissingen af dat de worm ze nauwelijks in aanmerking neemt. Op de tussenliggende niveaus vragen termen als ‘grote mogendheid’ en ‘machtsevenwicht’, die staatslieden en diplomaten in de mond bestorven lagen, om een nauwkeurige beschouwing. De betekenis van die termen neemt je mee naar de kern van de internationale betrekkingen van die tijd. Het Russische buitenlandse beleid werd vóór 1914 voornamelijk door twee elementen gedomineerd. Het eerste was het streven naar een zogenoemd machtsevenwicht. Het tweede was een bepaalde opvatting over de Russische identiteit en over de plaats van het Russische volk in Europa en de geschiedenis. De arme worm hoeft niet de illusie te hebben dat hij in staat is om dat soort zaken uit te spitten. Het verhaal vanuit de optiek van de worm is in zekere zin ook het verhaal van de winnaars, oftewel van degenen die de macht in handen hadden en in feite het overheidsbeleid bepaalden. Maar om het beleid van een land te kunnen beoordelen, moet je ook luisteren naar de critici, de mannen die alternatieven aandroegen en vraagtekens zetten bij de veronderstellingen, inschattingen en soms zelfs bij de kernwaarden die ten grondslag lagen aan het doen en laten van een regering. Ook dat behoort tot de tussenliggende analytische niveaus.
Als je in dat soort termen denkt, wordt de structuur van dit boek veel inzichtelijker. In de eerste twee hoofdstukken komt de optiek van God aan de orde. In het eerste hoofdstuk kijk ik vanuit een mondiaal en Europees perspectief naar grote vraagstukken omtrent internationale betrekkingen, beleid en ideologie. In het tweede hoofdstuk geef ik een Russische kijk op die vraagstukken. De lezer wordt ingeleid in de belangrijkste thema’s van Ruslands politiek, identiteit en buitenlands beleid, die tevens in een internationale context worden geplaatst. Hoofdstuk 3 is het langste hoofdstuk van het boek, maar is wel verdeeld in vijf paragrafen. Daar is het tussenliggende niveau van de uitleg te vinden. Voor mensen die nog niet zoveel van Rusland weten, zal het soms een ‘harde dobber’ zijn om bepaalde onderwerpen in dit hoofdstuk te begrijpen, maar dat is wel essentieel om het verhaal van de vier daaropvolgende hoofdstukken te kunnen bevatten. Dat verhaal begint met de Russisch-Japanse Oorlog en de Russische Revolutie van 1904-1906 en eindigt met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
In hoofdstuk 4 neem ik 1904 als startpunt voor mijn analyse vanuit de optiek van de worm, omdat Ruslands nederlaag en revolutie de binnenlandse en internationale context zouden creëren waardoor Rusland in 1914 uiteindelijk in oorlog zou raken. Binnen Rusland zelf gaat het dan om het nieuwe semiconstitutionele politieke bestel, maar ook om het nieuwe regeringsbeleid dat uit de nederlaag en de revolutie resulteerde, om nog maar te zwijgen over de nieuwe stemming die door deze noodlottige gebeurtenissen in de Russische samenleving ontstond. Wat de internationale context aangaat, was zowel Ruslands tijdelijke verval van 1904-1906 als het snelle herstel dat daarop volgde van grote betekenis voor de destabilisatie van de internationale betrekkingen in Europa en het ontstaan van het drama van 1914. De hoofdstukken 4, 5, 6 en 7 schetsen een verhaal dat de lezer meeneemt over het kronkelige pad dat Rusland en Europa vanaf 1904 bewandelden en dat hen uiteindelijk naar de oorlog voerde. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de directe context van de julicrisis en handelt noodzakelijkerwijs ook over de impact van de binnenlandse politieke ontwikkelingen op de kleine groep mannen die het Russische buitenlandse beleid bepaalde. Hoofdstuk 7 gaat over de julicrisis zelf. In het laatste hoofdstuk kijk ik naar de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie van 1917. Uiteraard heb ik niet de pretentie daarmee een gedetailleerde weergave van de geschiedenis te geven. Daarvoor zou ik nog twee boekdelen nodig hebben. De periode 1914-1917 stelde de al dan niet deugdelijke Russische vooroorlogse politiek en de waarden en veronderstellingen waarop die was gebaseerd, zwaar op de proef. In het laatste hoofdstuk wil ik onder meer illustreren op welke manier de problemen en zwakheden die ik eerder in dit boek heb geconstateerd, uitmondden in de Russische tragedie van 1914-1917. Daarnaast wil ik laten zien dat de oorlog en de revolutie sterk met elkaar verknoopt waren.
Dit boek bestaat dus eigenlijk uit drie boeken. Het is in de eerste plaats een geschiedenis van Ruslands tragische pad naar de Eerste Wereldoorlog. Dat is een boeiend, dramatisch en uitermate belangrijk verhaal dat het verdient om met meer inzicht en op basis van een veel vollediger documentatie te worden verteld dan tot dusver meestal is gedaan. Maar in de tweede plaats geeft dit boek ook een heel nieuwe interpretatie van de Eerste Wereldoorlog als geheel, onder meer omdat de oorlog wordt bekeken vanuit een nieuwe, Russische invalshoek. En in de derde plaats is dit boek een inleiding in de oorzaken en gevolgen van de Russische Revolutie, bezien vanuit een onverwachte internationale optiek, die wellicht de aanzet geeft tot een aantal nieuwe inzichten in het lot van Rusland in de twintigste eeuw. Het was niet altijd gemakkelijk om die drie boeken samen te smeden tot één enkel verhaal, waarin de oorlog en de revolutie in de bredere context van de Russische, Europese en mondiale geschiedenis werden geplaatst, maar het was zeker de moeite waard. Ik heb er enorm veel van geleerd en verbanden ontdekt die ik nooit had gezien als ik me uitsluitend op een van die drie perspectieven had geconcentreerd. Ik hoop dat mijn lezers het evenzeer de moeite waard vinden.
Een van de belangrijkste vooronderstellingen van dit boek is dat de Eerste Wereldoorlog de bron en oorzaak is geweest van het merendeel van de rampzalige gebeurtenissen die Rusland in de twintigste eeuw keer op keer hebben geteisterd. Het is daarom noodzakelijk om te begrijpen waarom de oorlog heeft plaatsgevonden. De oorlog leidde tot revolutie, burgeroorlog, twee perioden van hongersnood, collectivisatie en de dictatuur en terreur van de bolsjewieken. Doordat de revolutie van 1917 Rusland de kans ontnam om het naoorlogse Verdrag van Versailles mede vorm te geven, droeg ze ook sterk bij aan de internationale instabiliteit in het interbellum en aan het ontstaan van het nieuwe drama van 1939. Bij al die rampzalige gebeurtenissen, die plaatsvonden als gevolg van de beslissingen die leidden tot Ruslands deelname aan de Eerste Wereldoorlog, vielen er alleen al in het Russische Rijk en de Sovjet-Unie meer dan 50 miljoen slachtoffers, om over de miljoenen buitenlanders nog maar te zwijgen. Dit is een tragisch verhaal en de lezer moet me maar vergeven dat het af en toe een sombere toon heeft en zo nu en dan zelfs wat concentratie vergt bij ingewikkelde en onbekende onderwerpen. Jammer genoeg zijn er in dit boek maar weinig grappen te vinden.

 

© 2015 Dominic Lieven
© 2015 Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv, Houten – Antwerpen
Oorspronkelijke uitgave: Allen Lane, an imprint of Penguin Books

Uitgeverij Unieboek Het Spectrum

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum