Leesfragment: Over alles en voor iedereen

27 november 2015 , door Christophe Van Gerrewey
| |

'De man die ernst en celebraliteit terugbracht naar de Vlaamse letteren,' aldus De Morgen over deze auteur. Christophe Van Gerrewey verzamelde in Over alles en voor iedereen vijftig essays die hij eerder al publiceerde in onder andere Leeswolf en DW B. Wij publiceren zijn inleiding, waarin Van Gerrewey uitlegt waarom (o.a.) literaire kritiek belangrijk is. '[...] Het enige echte doel van kunst en cultuur is het voortbrengen van tekst. Alles ter wereld bestaat om uit te monden in een kritisch essay.'

Sinds 2000 reageert Christophe Van Gerrewey al schrijvend op wat hij leest, ziet en hoort. In honderden kritieken, essays en recensies heeft hij naar woorden gezocht om uit te drukken wat iemand kan voelen, denken, hopen en vrezen. Hij schreef scherpe, eerlijke en vaak humoristische teksten over het werk van andere schrijvers en kunstenaars, maar ook architecten, filosofen, politici, acteurs, sportlui en hoofdredacteuren. Over alles en voor iedereen is een selectie van vijfenveertig levendige en vaak verrassende stukken. Centraal staat telkens één persoon, van Theodor Adorno over Griet Op de Beeck, Michael Jordan en Luc Tuymans tot Bart De Wever. Door op een toegankelijke maar diepgaande manier over deze zeer verschillende figuren te schrijven, en vooral door hun bezigheden te interpreteren, dringt Van Gerrewey door tot de essentiële betekenis van hun daden. Zo groeit deze selectie uit tot een boek dat over alles gaat, en dat gericht is tot iedereen.

Inleiding

Een geschrift dat mij niet bevalt, beschouw ik als een persoonlijke belediging. Zonder dat het speciaal mijn overtuiging van wat ik voor goed, mooi of waar houd, heeft willen schenden, doet het dat intussen toch. Eén ding moeten zij die hun ideeën aan de drukpers prijsgeven, nooit vergeten: dat zij daarmee iedereen, bekende of niet, uitdagen tot bijval of tegenspraak. Wie die verantwoordelijkheid niet durft dragen, late zijn manuscripten liever in zijn bureaula liggen. Ik ben de eerste niet die er zo over denkt, en ook de enige niet, maar ik geloof niet dat het kwaad kan het te herhalen.
- Willem Frederik Hermans

Vijftig essays over alles en iedereen. Is dat mogelijk? En wie wordt er beter van? De teksten in dit boek zijn essays omdat ze een externe verantwoording hebben: ze gaan over wat andere mensen gemaakt, gezegd of geschreven hebben. Kunstwerken, romans, films, toneelstukken, toespraken, gebouwen of filosofieën zijn het onderwerp, wat uitweidingen, zijwegen of verrassingen niet uitsluit – integendeel. Van algemene theorieën of voorgoed geldende definities, zoals die tegenwoordig worden geponeerd om het maatschappelijk belang van kunst te onderstrepen, is er zelden of nooit sprake. Vertrekpunt is het singuliere kunstwerk en de individuele positie.
Ik zeg dus, in dit boek, wat ik over de woorden en de daden van de vijftig mensen op de cover denk, en wat er dankzij hun bezigheden zoal gedacht kan worden – over literatuur, over kunst, over de maatschappij en dus over het menselijk leven. Vaak, als het goed is, blijken vertrek en aankomst ver uit elkaar te liggen, en is een onderwerp een aanleiding voor speculaties over iets heel anders. Het gaat er niet alleen om andermans werk te beoordelen, hoewel dat altijd een rol speelt. Wat er vooral op het spel staat, zijn wijsheden en waarheden die in creaties en probeersels van kunstenaars, schrijvers, architecten en filosofen verscholen liggen. Het gaat om ideeën, gevoelens en inzichten die uit hun cultuurproductie tevoorschijn kunnen worden gehaald – geperst zelfs, zoals, om een beeld van Walter Benjamin te gebruiken, wijn uit druiven. Klare wijn uit andermans druiven: het had de titel van dit boek kunnen zijn, maar het is te laat, de woorden zijn voor altijd op het papier gedrukt.
Ik besef dat het niet vanzelfsprekend is wat er hier gebeurt, en dat veel mensen het overbodig en irritant vinden. De laatste jaren zijn er veel argumenten uitgesproken tegen het soort kritische essays dat in dit boek wordt verzameld. Soms lijkt het alsof die argumenten ondertussen voetstoots aangenomen zekerheden zijn. Een belangrijke tegenwerping heeft te maken met het alom vereerde en verheerlijkte publiek. Waarom zou iemand zeggen en schrijven wat hij of zij over iets denkt? En waarom zouden daar inzichten of conclusies aan verbonden moeten worden? Dat kunnen de mensen heel goed zelf! Ze hebben niemand anders nodig om zich een mening te vormen, of om ergens plezier, ergernis of betekenis aan te ontlenen.
Op zaterdag 24 mei 2014 werd in De Morgen een dubbelinterview gepubliceerd met mij en de nieuwe Nederlander Yannick Dangre, die tot 2012 publiceerde als Vlaamse en romantisch-decadente schrijver onder het pseudoniem Y.M. Dangre. ‘Ik hou mijn opvattingen liever impliciet’, zei Dangre. ‘Ik zie de toegevoegde waarde gewoon niet voor de gemiddelde lezer. Ik vind het ook enorm bevoogdend om te denken dat we de lezer een kader moeten geven, want dat hij anders verdwaalt. Ik denk dat de lezer zelf wel kan bepalen waarom hij een boek goed of slecht vindt.’ Dangre gaf bovendien toe het laakbaar te vinden dat mijn opvattingen en ideeën een rol spelen als ik lees en daar vervolgens over schrijf: ‘Er zal altijd een vermoeden van vooroordelen en concurrentie zijn, zelfs als daar totaal geen sprake van is. Of neem de poëzierecensenten, die bijna allemaal zelf ook dichters zijn. Als zij het werk van een collega-dichter bespreken, redeneren ze dus altijd vanuit hun eigen poëtica. Dat is heel fout, vind ik. Zo sluit je elke vorm van objectiviteit uit.’ Dangre staat als schrijver niet alleen in dit verlangen naar absolute objectiviteit, en evenmin in het afwijzen van kritische oordelen die niet van ‘de mensen’ zelf komen. Zo heeft Marc Reugebrink in De Standaard van 12 september 2012 een pleidooi gehouden voor het verbannen van de negatieve recensie (met een of twee sterren) uit de dagbladen, omdat zoiets neerkomt op broodroof, en omdat de afwijzing van een recensent geen ethische invalshoek meer heeft, maar enkel een commerciële bestaansreden. Zeker auteurs onderling moeten elkaar in deze crisistijden door dik en dun steunen, ook al walgen ze van elkaars werk. Het gevolg van deze schijnbaar probleemloze literaire en culturele vrede, zonder één onvertogen woord of zonder kanttekeningen bij de schamele technieken of de bedenkelijke ideeën van schrijvers of cultuurproducenten, is één groot paradijs voor de lezer en voor de gewone man. De Nederlandse auteur Jamal Ouariachi schreef op 8 februari 2014 in de Volkskrant: ‘Anno 2014 is iedereen expert. Niets houdt de individuele lezer tegen zijn eigen leesgeschiedenis vorm te geven. Zijn eigen canon op te bouwen. Te schakelen tussen de klassiekers van toen en de bestsellers van nu, tussen onversneden thrillers en plotloze romans over de zoektocht naar zingeving. Literatuur is vrijheid.’
Het is opmerkelijk: als Dangre en Ouariachi in hun romans personages verzinnen, dan hebben ze nauwelijks fiducie in de emotionele en intellectuele vermogens van deze mensen: het loopt gegarandeerd, en meestal door hun eigen toedoen, slecht af. Toch zijn ‘de mensen’ in de echte wereld zo verstandig en kritisch dat ze met een fantastische superioriteit, zonder dat ze ooit met een culturele traditie of met kritische ideeën geconfronteerd zijn, in het literaire en artistieke overaanbod hun weg kunnen vinden. Zonder dat iemand hun, al is het maar voor de duur van één tekst, iets heeft bijgeleerd of iets duidelijk heeft gemaakt, bepalen ze probleemloos hun eigen positie in tweeduizend jaar westerse cultuur. Bovendien zijn er tijd en plaats genoeg voor iedereen om die standpunten en die meningen met autoriteit, diepgang en duurzaamheid te verdedigen, zelfs in goed geschreven teksten die ieders aandacht waard zijn.
Volgens mij is dat onmogelijk. Ik wens deze overtuigingen – van Dangre, Ouariachi, Reugebrink en van vele anderen – met klem te bestrijden door middel van de hierna volgende vijftig teksten, waarin ik zo subjectief mogelijk literatuur, kunst en cultuur bespreek, en daarbij ergernis of kritiek niet zozeer onderdruk als wel zo snerpend mogelijk uitvergroot. Ben ik daarom een betweter? Op het eerste gezicht wel. Toch is dan de vraag waarom ik zelf zo’n gigantisch plezier beleef aan het lezen van goede en lange boekbesprekingen, toneelrecensies en kunstkritieken. Er is niets aangenamers dan een roman lezen, een film bekijken of een tentoonstelling bezoeken, en vervolgens uitgebreid lezen hoe iemand met kennis van zaken dat boek of die expositie ervaren heeft. Ik zou zelfs nog verder durven te gaan: het enige echte doel van kunst en cultuur is het voortbrengen van tekst. Alles ter wereld bestaat om uit te monden in een kritisch essay. Deze overtuiging, en de culturele traditie die erop is gebaseerd, staat vooral onder druk in het Nederlandse taalgebied. Wie zich er echt en helemaal in wil onderdompelen, kan bijna niet anders dan een beroep doen op het Duits, het Frans of het Engels, door bijvoorbeeld The New York Review of Books te lezen, een tijdschrift dat al een halve eeuw onveranderd is gebleven – het formaat is niet verkleind, het heeft geen sterretjes ingevoerd, de teksten zijn niet korter geworden, Twitter wordt niet als toonaangevend beschouwd, foto’s en afbeeldingen spelen een volstrekt ondergeschikte rol, en vooral: er wordt niet voorzichtig en commercieel gemikt op zo veel mogelijk mensen zonder eigenschappen, maar op unieke lezers die er niet voor terugschrikken zich te amuseren door een confronterende gedachtewisseling aan te gaan. De auteurs die meewerken aan The New York Review of Books durven in alle complexe volheid, intellectueel en ideologisch, zichzelf te zijn, met als gevolg dat ook de lezer voor vol wordt aangezien.
Waarom is het lezen van zo’n tijdschrift zo’n groot genoegen? Waarom kijk ik er telkens hartstochtelijk naar uit om de onderbouwde meningen en de uitgebreide analyses van anderen te lezen? Ik denk dat het hiermee te maken heeft: ik ben geen betweter, en ik ben ook geen expert. Voor ik schrijver ben (en met evenveel plezier), ben ik een lezer – en een lezer is iemand die fundamenteel hulp- en hopeloos is, die geen overtuigingen heeft, en wiens kennis is gebaseerd op verschuivende interpretaties en geschiedenissen. Een lezer is geen baldadige en brutale burger, maar een twijfelende, nieuwsgierige en soms wanhopende mens, die beseft dat zaligmakende totaaloplossingen onmogelijk zijn, maar die ook weet dat dit besef dankzij een oneindig gefragmenteerde kunst en cultuur voor even afgewend kan worden. Betekent dit dat lezen efficiënte hulp en geneeskrachtige hoop biedt? Helaas. Lezen schort de noodzaak van hulp en hoop hoogstens even op, dankzij het bewijs dat andere mensen eveneens hulp en hoop nodig hebben, en die soms nog vinden ook, terwijl ze over kunst en cultuur schrijven. Het lezen van kritische non-fictie is – meer nog dan het lezen van romans of verhalen – een meegaand plezier, waarbij je als lezer eerst wordt ingelicht en geïnstrueerd of zelfs onderwezen, vervolgens met een hoogstpersoonlijke mening en interpretatie wordt geconfronteerd, en daarna rijker, verstandiger en ook zelfstandiger boven de lectuur uit kunt stijgen door de eigen gevoelens en gedachten te mengen met die van vele anderen, of ze net scherp te laten afsteken. Tenzij je een vegeterend leven prefereert, kan ik mij niets boeienders voorstellen dan alles wat de menselijke geschiedenis oplevert zo veel mogelijk te exploreren, en daar iets aan toe te voegen op basis van zowel de eigen onzekerheid als bekwaamheid. Dat heb ik in deze vijftig teksten geprobeerd. Dat ze samen over alles gaan, is misschien wat overdreven, hoewel de selectie zo breed mogelijk is; dat ze voor iedereen bestemd zijn, en niet enkel voor experts, schrijvers of collega’s, kan niet genoeg benadrukt worden. Je weet immers nooit bij wie een tekst terecht zal komen, en als je het wel denkt te weten, dan sluit je per definitie mensen uit. De overtuiging dat vele vormen van cultuur en literatuur te moeilijk of te onbelangrijk zijn voor de meerderheid van het publiek, is op een gewelddadige manier discriminerend. Hoe meer wordt aangenomen dat ‘de meeste mensen’ ergens niet in geïnteresseerd zijn, des te meer bezigheden en levenswijzen als abnormaal worden bestempeld, en dus eigenlijk worden geschrapt. In haar boek Briefroman uit 2014 heeft de Duitse schrijfster Juli Zeh dat benadrukt, door te beklemtonen dat in het traditionele publieke debat – in kranten, tijdschriften, boeken en televisieprogramma’s – zo veel mogelijk verschillende en afwijkende stemmen moeten weerklinken, even kalm als onderbouwd. ‘Normaliteit is een afspraak tussen minstens twee, bij voorkeur aanzienlijk meer personen. Een maatschappij die slechts één normaliteit kent, is totalitair. We hebben zo talrijk, zo verschillend mogelijke, elkaar overlappende, van kleur wisselende normaliteitsaanspraken nodig, een heus laagjesmodel van normaliteit, om zo veel mogelijk mensen de kans te geven zichzelf enigszins geestelijk gezond te voelen.’ In een gezonde maatschappij mag geen enkele opvatting een algemeen geldende zekerheid worden. Een van de manieren om dat te verzekeren is door schrijvers over alles en voor iedereen te laten schrijven. Als het meezit, kan elke lezer zich vervolgens op de mooist denkbare manier van een dier onderscheiden: door te lezen, door denkend te voelen en voelend te denken, en door te zoeken naar gedeelde waarheden of afwijkende overtuigingen.

 

Copyright © 2015 Christophe Van Gerrewey

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum