Leesfragment: Overzee

27 november 2015 , door Marlies Brenters
| | |

Wij richten in samenwerking met Recensieweb de schijnwerpers op de twee Nederlandse prozadebuten van mei en juni, allemaal voorzien van uitgebreide fragmenten. Lees op onze website de voorpublicaties uit de romans van Marlies Brenters, Emmelien Kramer en Jori Stam.

Marlies Brenters romandebuut Overzee verscheen in mei. Op Athenaeum.nl vind je een leesfragment. 'De straatverlichting stond op steeds grotere onderlinge afstand en hield op een gegeven moment op. Ze kende dit deel van het eiland niet goed. Vroeger zoefden ze er alleen doorheen op weg naar de afgelegen baaien verderop. Ergens moest ze naar links, maar waar? Volgens de routebeschrijving moest ze uitkijken naar een bord aan de linkerkant van de weg. Ze stopte en deed de binnenverlichting aan om op haar mobiele telefoon gps aan te zetten, maar er was geen ontvangst. Het geblaf van honden klonk hard en onaangenaam in de nacht.'

In Overzee van Marlies Brenters maakt Stella als jong meisje de bevolkingsopstand van 30 mei 1969 op het eiland Curaçao van dichtbij mee. Veertig jaar later keert ze terug naar het eiland en stuit daar op een familiegeheim. Haar zoektocht voert haar terug naar de swingende jaren zestig en zeventig en leidt haar naar alle uithoeken van het kleurrijke eiland, waar de gevolgen van de slavernij nog steeds voelbaar zijn. Brenters schreef met Overzee haar spannende debuutroman, geïnspireerd op haar eigen ervaringen als expatkind op Curaçao. Eerder schreef zij de non-fictieboeken Een vrouw heeft zeven gezichten en Mannen in soorten en maten.

 

Hoofstuk 1

Gek genoeg deed het haar niets toen ze voor het eerst na tientallen jaren de bekende warme, weeë geur van de tropen rook. Ze liet zich in de stroom passagiers meevoeren naar de aankomsthal en moest denken aan de foto die van haar ouders was genomen toen zij hier voor de eerste keer de vliegtuigtrap afdaalden. Haar vader keek zelfbewust en serieus, haar moeder, een paar treden lager, lachte. Ze had iets weg van Jackie Kennedy, met haar lichtblauwe mantelpakje dat mooi afstak tegen haar geblondeerde haar, de dure designerhandtas halverwege haar arm en haar bijpassende donkerblauwe puntschoenen met een klein hakje. Alles aan haar ademde ‘vrouw van een succesvolle man’. Samen wekten ze de indruk meer dan opgewassen te zijn tegen de uitdagingen die de overplaatsing van haar vader vanuit het hoofdkantoor in Nederland naar dit eiland met zich mee zouden brengen.
Op het terras boven de ingang van de aankomsthal sloegen tientallen mensen de passagiers gade. Ze keek niet op, want ze wist dat er niemand op haar wachtte.
De luchthaven was onherkenbaar veranderd. Aan de wanden in de aankomsthal hingen grote reclameborden met foto’s van moderne hotels. Ze zeiden haar geen van alle iets, behalve het Toledo Beach Hotel, dat midden in Willemstad stond. Het afficheerde zich als the only truly colonial hotel on the island en in kleinere letters in het Nederlands: het enige authentieke hotel op het eiland. De afbeelding klopte niet helemaal, voor zover ze het zich herinnerde. De fotograaf had de werkelijkheid wat geweld aangedaan door de huizen aan weerszijden van het hotel weg te fotoshoppen.
Toen er na tien minuten nog geen enkele koffer op de bagageband was verschenen, stapte een man van middelbare leeftijd in een T-shirt met de opdruk i love aruba op een medewerker van de luchthaven af, daartoe aangemoedigd door het gezelschap dat zich om hem heen had verzameld.
‘Waarom duurt het zo lang voordat we onze koffers krijgen?’
‘We hebben wat problemen met de bagageband, er moet een technicus naar kijken.’
‘Hoelang? Er staan mensen op ons te wachten.’
‘Dat kan ik niet precies zeggen, we doen ons best.’ De medewerker riep zijn collega iets toe in het Papiaments en liep weg. De man keerde terug naar zijn medereizigers, die op afstand het gesprek hadden gevolgd. Demonstratief ging hij onderuitgezakt op een stoel zitten.
‘Het duurt wel erg lang,’ zei een donkere man die vlak naast Stella stond.
‘Ach, ik heb geen haast,’ zei ze.
‘Is dit uw eerste vakantie op het eiland?’
Nee, had ze willen zeggen, ik ben hier geboren, net als jij. Ik kom hier om de plekken uit mijn jeugd te bekijken en om onderzoek te doen voor een artikel. Of misschien wel een boek, dacht ze er stilletjes achteraan. Maar zo’n antwoord paste niet bij een oppervlakkige vraag.
‘Nee, ik ben hier al vaker geweest.’ Ze keek naar zichzelf in de weerspiegeling van de ruit. Een blonde vrouw. Niets aan haar verried dat ze hier geboren en getogen was.
Na een halfuur begon de bagageband koffers uit te spugen. De groep Nederlandse toeristen, mensen die zojuist nog verenigd waren geweest in hun ontevredenheid en als oude bekenden verhalen hadden uitgewisseld over de beproevingen die je als reiziger moest ondergaan, viel weer uiteen. Gezinnen, gepensioneerde stellen, vriendenclubjes. Eenlingen waren er nauwelijks. Nadat ze haar koffer van de band had gehaald, sloot ze aan in de rij voor de autoverhuur. Toen ze haar voucher overhandigde aan de baliemedewerker, keek hij bedenkelijk en meldde hij haar laconiek dat haar reservering niet in het systeem stond en alle auto’s verhuurd waren.
‘Hoe kan dat nou?’ Dit was niet haar probleem. ‘U weet vast wel een oplossing.’
Hij dacht even na. ‘Mijn neef verhuurt auto’s. Ik kan het bij hem proberen.’
‘Ja, bel hem maar.’
Opeens was hij een en al vrolijkheid. De conversatie in het Papiaments aan de telefoon voerde vervolgens via familienieuwtjes, de voor- en nadelen van verschillende types mobiele telefoons en de geplande vakantie in Florida na zo’n tien minuten naar de huurauto. Haar kennis van de taal was net toereikend om te kunnen volgen waar het over ging, al kon ze de details niet volgen.
‘Hij heeft nog een auto beschikbaar.’
‘Wat wil hij ervoor hebben?’
‘Dezelfde prijs, driehonderdvijftig euro per week, maar wel voor een minder luxe auto.’
Stella aarzelde.
‘U kunt natuurlijk ook zelf proberen om iets te regelen.’ Hij keek haar vragend aan terwijl hij de telefoon bij zijn oor hield. ‘Mijn neef wil weten of hij de auto moet komen brengen.’
‘Doe maar.’
‘Hij wil het bedrag graag cash vooruitbetaald krijgen als u de auto in ontvangst neemt. Ik heb hem gezegd om uit te kijken naar een vrouw met blond haar. Hij regelt het verder.’ Hij zette zijn computer uit en liet het rolluik zakken. ‘Daar is het parkeerterrein.’ En weg was hij.
Terwijl Stella naar de uitgang liep, bedacht ze dat ze helemaal niets wist van de man van de auto. Wat als hij niet kwam opdagen? Achteraf leverden dit soort ervaringen de mooiste verhalen op, sprak ze zichzelf moed in. Ze had zich haar aankomst heel anders voorgesteld. Ze zou zich helemaal overgeven aan de geuren, kleuren en geluiden van het eiland van haar jeugd en zich laten overspoelen door herinneringen. In plaats daarvan tuurde ze in het donker gespannen naar de weg en drong er verder niets tot haar door. Na een uur zwaaiden twee auto’s het parkeerterrein op. Een dikke, donkere jongen van een jaar of vijfentwintig stapte uit de eerste, de bestuurder van de andere auto, waaruit harde muziek klonk, bleef zitten.
* ‘Chelly.’ Hij gaf haar een hand. ‘Dit is ’m.’ Het was een Japanse middenklasser in metallic roestbruin die vol krassen en butsen zat.’
‘Hoe zit het met de aansprakelijkheid?’ Ze was blij dat ze de tegenwoordigheid van geest had om hierover te beginnen. ‘Moeten we de huidige schade niet opnemen en vastleggen op een formulier, zodat duidelijk is dat ik die niet heb gemaakt?’
Hij keek haar bevreemd aan.
‘Nee dat hoeft niet, dat is een kwestie van vertrouwen. O ja, de airco werkt niet zo goed meer.’
‘Dat geeft niet.’ Ze wilde zo snel mogelijk weg.
‘We moeten alleen nog afrekenen. Driehonderdvijftig dollar per week, dus veertienhonderd voor vier weken.’
Ze betaalde en hij nam de stapel bankbiljetten aan zonder ze na te tellen.
‘Als er iets is met de auto kun je me altijd bellen, no problem.’ Hij gaf haar een papiertje met zijn mobiele nummer, stapte in de auto die had staan wachten en reed weg zonder om te kijken.
In het handschoenenvak lagen verkreukelde snoepverpakkingen, een herenzonnebril en een pakje sigaretten, maar geen wegenkaart. ‘Ik weet het nog wel van vroeger,’ zei ze hardop tegen zichzelf, zo ingewikkeld is het niet. Bij het tentje waar ze vroeger na het tennissen altijd stopten om een softijsje te kopen rechtsaf en dan doorrijden tot de T-splitsing. Daar weer rechtsaf, de weg naar Banda Abau op. Het laatste stuk moest ze afgaan op de routebeschrijving van haar gastvrouw.
De blower loeide maar koelde niet, dan maar alle ramen open. Ze moest wennen aan de rommelige aanblik van het landschap, waarin de huizen willekeurig geplaatst leken. Bij een bushalte stonden een oude bureaustoel op wieltjes en een kapotte leren fauteuil naast elkaar onder een boom.
Het duurde niet lang voor ze bij het kruispunt was waar ze rechtsaf moest op de weg naar Banda Abau. Recht voor haar lag de ingang van Oranjedorp, waar ze was opgegroeid. Ze moest zich bedwingen om niet rechtstreeks naar haar oude huis te rijden, zo nieuwsgierig was ze hoe het er nu uitzag. Maar ze wilde het huis niet weerzien onder deze omstandigheden, niet nu ze moe was en haast had om haar logeeradres te bereiken.
Terwijl ze verder reed naar het westen, werd het donkerder. De straatverlichting stond op steeds grotere onderlinge afstand en hield op een gegeven moment op. Ze kende dit deel van het eiland niet goed. Vroeger zoefden ze er alleen doorheen op weg naar de afgelegen baaien verderop. Ergens moest ze naar links, maar waar? Volgens de routebeschrijving moest ze uitkijken naar een bord aan de linkerkant van de weg. Ze stopte en deed de binnenverlichting aan om op haar mobiele telefoon gps aan te zetten, maar er was geen ontvangst. Het geblaf van honden klonk hard en onaangenaam in de nacht.
Iets verderop zag ze een huis waar licht brandde. Zou ze daar de weg gaan vragen? Geen goed idee. Zomaar de knoek in rijden en ergens aanbellen, dat deed je niet. Ze herlas de routebeschrijving: na ongeveer 17 km linksaf een zandweg op bij het bord Sans Souci. Had ze al zeventien kilometer gereden? Niet handig dat ze de dagteller van de auto niet even op nul had gezet voor vertrek.
Nee, ze had die afstand nog niet afgelegd, dat leek maar zo omdat ze zo geconcentreerd reed, ze kon het bord onmogelijk hebben gemist. Overtuigd door haar eigen logica reed ze verder.
Vijf minuten later vond ze tot haar opluchting de afslag. De zandweg naar Sans Souci was smal en voerde langs dichte begroeiing. De enorme cactussen torenden metershoog boven de struiken uit en vormden een stekelige wand.
Na ongeveer een kilometer kwam ze bij een poort, waar ze zich meldde via de intercom. Een vriendelijke vrouwenstem. ‘Gewoon de weg volgen en dan zie je ons huis vanzelf opdoemen. Doorrijden tot je niet verder kunt en daar parkeren.’
Na de poort werd de weg aan beide zijden gemarkeerd door tuinverlichting. De plantagewoning uit de achttiende eeuw zag eruit zoals ze zich die herinnerde. De twee Amsterdamse puntgevels. De dubbele stenen trap die in een flauwe U-bocht tegen het terras aan was gebouwd. Het grote terras met balustrade vanwaar je ver uitkeek. Maar anders dan toen maakte het huis nu geen verwaarloosde indruk. Het stond strak in de witte verf.
Haar gastvrouw kwam op een drafje het huis uit lopen.
‘Hoi, ik ben Hennie. Kom gauw verder, je zult wel moe zijn na de lange reis.’ Ze had de opgewekte kordaatheid van een vrouw die haar omgeving naar haar hand kon zetten. ‘Ga zitten, ik haal wat te drinken. Wat wil je, koffie, thee, iets fris of een glaasje wijn?’
‘Iets fris, maakt niet uit wat.’
‘Je bent in het goede seizoen gekomen.’ Hennie zette een koud blikje voor haar neer. ‘Een maand geleden wisten we niet waar we het zoeken moesten van de hitte, toen was het hier op het terras niet uit te houden. Kon je het trouwens goed vinden? Ik maakte me al een beetje zorgen toen het laat werd.’
‘Ik had wat gedoe met de autohuur en moest ook even zoeken.’
‘Eng als je in je eentje bent en het allemaal zelf moet uitzoeken. En ook ongezellig.’
‘Ach, dingen die tegenzitten leveren achteraf altijd de leukste vakantieverhalen op.’
Hennie was stevig gebouwd en had donkerrood haar dat in een scherpe coupe was geknipt, met twee puntige lokjes voor haar oren. Ze maakte een stadse indruk. Een Anita. Door haar werk voor vrouwenbladen had Stella de gewoonte ontwikkeld om vrouwen in te delen in categorieën lezeressen. Anita stond voor de archetypische lezeres van een blad voor vrouwen van vijfendertig plus. Ze woonde in een rijtjeshuis, had een parttimebaan, had twee komma drie kinderen, spaarde zegeltjes, spelde reclamefolders op aanbiedingen, had maat 42, ging in de zomervakantie kamperen in Frankrijk, maakte stedentripjes met vriendinnen en ging bij voorkeur bij de pizzeria uit eten. Een Anita leek haar uitermate geschikt om te multitasken en de verschillende rollen te vervullen die je als eigenaar van vakantieaccommodaties op je moest nemen: verzorger, vraagbaak, gids, praatpaal, sfeermaker en eerstelijns medische opvang.
‘Je zult wel snel naar bed willen, het is voor jou tenslotte al uren later.’
‘Inderdaad, ik ben een beetje licht in mijn hoofd. Ik zou zo in deze stoel in slaap kunnen vallen.’
‘Kom, ik zal je voorgaan naar je huisje.’ Via een betonnen pad kwamen ze bij de vier vrijstaande vakantiehuisjes, die zo waren gesitueerd dat ze allemaal vrij uitzicht hadden. ‘Jij zit in Blenchi,’ zei Hennie en ze wees op het bordje naast de deur, waarop een gele kolibrie was geschilderd door iemand zonder tekentalent. Het huisje was hardblauw met een oranje pannendak en witte kozijnen. Het terrasje werd gevormd door de overkapping van het dak die steunde op witte pilaren. Als een ode aan het hoofdhuis had het huisje een decoratieve puntgevel.
Binnen stond een kleine grenen eettafel met vier rechte houten stoelen op een witte plavuizen vloer. De zithoek bestond uit een grijsleren tweezitsbank met bijpassende stoel, gericht op een grote flatscreentelevisie. ‘Je kunt de Nederlandse zender ontvangen.’
Het huisje had verder nog een kitchenette, een ruime badkamer met douche en wc en twee slaapkamers. Hennie pakte een afstandsbediening van de salontafel. ‘Deze is voor de poort. Hij sluit automatisch zodra je erdoorheen bent gereden. Kijk wel even in je achteruitkijkspiegel of hij niet hapert, want anders kan iedereen zo het erf op. Niet vergeten om de airco uit te zetten als je weggaat, energie is hier namelijk heel duur. Trouwens, op de eettafel ligt een lijstje met alles wat je verder moet weten. Slaap lekker, ik zie je morgenochtend. Dan kun je ook kennismaken met mijn man Jos, die is nu in de stad aan het bridgen. En dan zal ik je even rondleiden op het terrein.’
Stella inspecteerde het verblijf dat de komende weken haar thuis zou zijn. De inrichting was goedkoop en bestand tegen onverschillig gebruik. Maar het was schoon en comfortabel. In de koelkast stonden een fles witte wijn en wat yoghurt. Vorige gasten hadden restanten koffie, thee, olie, azijn, kruiden, een pak pasta en een potje tomatensaus in de keukenkastjes achtergelaten. De adrenaline die haar op scherp had gezet om de tocht van het vliegveld naar haar vakantieadres tot een goed einde te brengen was weggezakt. Ze pakte haar toiletspullen uit haar koffer, poetste haar tanden en schoof in bed, waar ze in een diepe slaap viel.

Ze had willen uitslapen, maar dat was niet gelukt vanwege het tijdsverschil. De chuchubi’s zongen tegen de troepialen in. Een bekend geluid. Haar mobiele telefoon piepte. Een bericht van Joost: Ben je goed aangekomen? Zaken in Chicago intensief, ben over 3 dagen thuis. Lfs J. Ook haar oudste dochter Maud had wat gestuurd vanuit Londen: Hoi mam, het is koud en nat en jij zit lekker op het strand. xxx Maud.
Van haar jongste dochter een eenregelig bericht met een paar foto’s waarop ze met haar vriendinnen, de hoofden tegen elkaar, getuite lippen, tegen een steeds andere achtergrond lachend in de camera keek.
Nadat haar jongste dochter op kamers was gegaan had ze de structuur gemist die het moederschap haar had opgelegd, en toen pas had ze zich gerealiseerd hoe dwingend die was geweest. Tot haar verbazing wende het snel. Het was jammer dat ze het leven van haar kinderen niet meer van dichtbij meemaakte, maar ze vond het ook prettig dat zij niet meer de eerste was bij wie ze hun teleurstellingen en frustraties deponeerden. Daarin verschilde ze van andere moeders om haar heen, die via allerlei chatprogramma’s dagelijks in woord en beeld op de hoogte werden gebracht van wat hun kinderen hadden gedaan, nog aan het doen waren en van plan waren te gaan doen. Die de levens van hun kinderen net zo intens, vaak nog intenser, leken te ervaren dan hun eigen leven scheen het haar soms toe. En die het nog steeds als hun voornaamste taak zagen om hen door het leven te navigeren. Zo’n moeder was ze niet. Niet dat ze niet met hen meeleefde, maar zolang het goed met ze ging was het voor haar genoeg dat ze met Eline bijpraatte tijdens het eten op zondagavond en eens in de week met Maud in Londen skypete. En dat ze de gedurende de week in korte en langere berichtjes en selfies te horen en te zien kreeg wat hen bezighield. Ze keken haar aan vanaf het scherm op haar mobiele telefoon. Maud, tenger, bruine ogen, leek op haar grootmoeder. Ook in de doelgerichte manier waarop ze de dingen aanpakte en in haar geloof in de maakbaarheid van het leven. Eline, blond en grover gebouwd dan haar zus, leek op Stella. Niet alleen uiterlijk, maar ook in de manier waarop ze het leven op zich af liet komen en moeite had met het nemen van beslissingen. Ze had de hersens van Joost. Ook een bèta. Het waren leuke, sociale meiden die goed in hun vel zaten. Dat was toch ook voor een groot deel haar verdienste. Ze was trots op hen. Als ze terug was, moesten ze een vrouwenreisje plannen naar Parijs, nam ze zich voor.
Ze stuurde alle drie een berichtje terug waarin ze zei dat ze het goed maakte, zonder in te gaan op de strubbelingen met de autohuur. Ze had geen behoefte om haar eerste indrukken met hen te delen. Ze zou hun te zijner tijd een versie van haar belevenissen vertellen, met de juiste mix van teleurstellingen en aangename verrassingen.
De temperatuur was aangenaam, de zon had nog weinig kracht. Ze nam het landschap in zich op. Het zicht reikte ver doordat de vakantiehuisjes op een heuvel lagen. Vlak voor haar stonden aan weerskanten van het pad twee grote agaven, die de ingang naar haar huisje markeerden. Hagen oleanders, overladen met witte bloemen, fungeerden als tuinafscheiding. In het midden, recht voor haar huisje, stond een grote flamboyantboom, met felrode bloemen in volle bloei. De flamboyant bloeide hier altijd, want er waren geen seizoenen. In de verte kon ze nog net een streepje zee zien. Wat ze zag was bekend en toch ook vreemd. Het was het decor geweest waartegen haar jeugd zich had afgespeeld, maar dat ze destijds nooit bewust had waargenomen.
Het verwonderde haar dat ze nog niet het gevoel had dat ze was thuisgekomen. Ze moest zich opnieuw tot het eiland leren verhouden en ontdekken wie ze hier was. Dat moest de reden zijn. In Nederland was haar identiteit strikt omlijnd. Daar was ze de loyale vrouw van een geslaagde man. De betrokken moeder van twee studerende dochters. De zorgzame dochter van haar ouders. Van haar vader; ze moest er nog aan wennen dat haar moeder er niet meer was. En – hier stokte het even – journalist. Of eigenlijk: freelance tekstschrijver die zich wilde bewijzen als onderzoeksjournalist met een analyse van de opstand die op 30 mei ’69 op Curaçao had plaatsgevonden.

Uitgeverij Ambo|Anthos

pro-mbooks1 : athenaeum