Leesfragment: Peenhaar

19 juni 2015 , door Jules Renard
| |

Vandaag verschijnt Peenhaar, de verhalenbundel van Jules Renard (Poil de Carotte, vertaald door Thérèse Cornips). Bij ons het verhaal 'Het kippenhok'. 'Peenhaar, met geknepen billen, hakken in de grond, zet het in het donker op een beven. Het is zo aardeduister dat hij zich blind waant. Nu en dan slaat een rukwind om hem heen, als een ijzig laken, om hem mee te sleuren. Zijn dat geen vossen, wolven zelfs, die tussen zijn vingers, tegen zijn wang ademen? Het beste is op de gok naar het kippenhok te stormen, met zijn hoofd naar voren om in de duisternis een gat te boren.'

In Peenhaar schildert Renard het natuurgetrouwe portret van het jongetje dat hij zelf was: het roodharige buitenbeentje, het jongste kind in een gezin van middenstanders, met een eerlijke, zwijgzame vader en een kwaadaardige moeder: Madame Lepic – intelligent, ­leugenachtig, geniepig en veracht door haar echtgenoot. Zij haat haar jongste telg en vergalt zijn jeugd.

Peenhaar maakte voor eens en altijd een eind aan de victoriaanse mythe van het idyllische gezinsleven. In de gevoel­loze wereld der volwassenen, die vastbesloten zijn hem te temmen en te beschaven, zet Peenhaar zich schrap en voert hij zijn eigen kleine oorlog. Over het enfant terrible van deze intieme satire schreef Renard zelf: ‘Peenhaar is geen wezen dat wordt gemaakt, hij is een wezen dat ­bestaat.’

 

Peenhaar

 

Het kippenhok

 

‘Ik wed,’ zegt madame Lepic, ‘dat Honorine weer heeft vergeten het kippenhok dicht te doen.’
Het is zo. Je kunt je er door het raam van overtuigen. Ginds, helemaal achter op het erf, tekent het kippenhok het zwarte vierkant van zijn open deur af tegen de nacht.
‘Als jij het eens ging dichtdoen, Felix?’ zegt madame Lepic tegen de oudste van haar drie kinderen.
‘Ik ben hier niet voor de kippen,’ zegt Felix, een bleke jongen; vadsig en lafhartig.
‘En jij Ernestine?’
‘Ik mama! O, daar ben ik veel te bang voor!’
Grote broer Felix en zus Ernestine kijken voor hun antwoord amper op. Zij lezen, zeer geboeid, ellebogen op tafel, haast voorhoofd aan voorhoofd.
‘God, wat dom van me!’ zegt madame Lepic. ‘Dat ik daar niet aan denk. Peenhaar, ga het kippenhok dichtdoen!’
Dit koosnaampje geeft ze haar jongstgeborene omdat hij rood haar heeft en een gespikkeld vel. Peenhaar, die onder de tafel met niets zit te spelen, komt overeind en zegt bedeesd:‘Mama, maar ik ben ook bang.’
‘Wat?’ antwoordt madame Lepic, ‘zo’n grote kerel? Laat me niet lachen. Opschieten alsjeblieft!’
‘Het is een durfal. Dat weet iedereen,’ zegt zijn zus Ernestine.
‘Hij wijkt voor niets en niemand,’ zegt Felix, zijn grote broer.
Die strelende woorden vervullen Peenhaar met trots, en beschaamd omdat hij ze onwaardig is, vecht hij al tegen zijn lafheid. Om hem afdoende moed in te spreken belooft zijn moeder hem een draai om zijn oren.
‘Licht me tenminste bij,’ zegt hij.
Madame Lepic haalt haar schouders op. Felix glimlacht smadelijk. Ernestine, de enige meedogende, pakt een kaars en vergezelt haar kleine broer tot het eind van de gang.
‘Ik wacht hier op je,’ zegt ze.
Maar ze neemt meteen de vlucht, van schrik, omdat een harde windvlaag het licht laat flakkeren en dooft.
Peenhaar, met geknepen billen, hakken in de grond, zet het in het donker op een beven. Het is zo aardeduister dat hij zich blind waant. Nu en dan slaat een rukwind om hem heen, als een ijzig laken, om hem mee te sleuren. Zijn dat geen vossen, wolven zelfs, die tussen zijn vingers, tegen zijn wang ademen? Het beste is op de gok naar het kippenhok te stormen, met zijn hoofd naar voren om in de duisternis een gat te boren. Graaiend krijgt hij het haakje van de deur beet. Van zijn stappen geschrokken roeren de kippen zich onrustig klokkend op hun stok. Peenhaar schreeuwt hun toe: ‘Stil maar, ik ben het!’, doet het deurtje dicht en smeert ’m, alsof zijn benen en armen gevleugeld zijn. Als hij hijgend, fier op zichzelf, in de warmte en het licht terugkeert, schijnt het hem toe dat hij vodden, loodzwaar van modder en regen, verwisselt voor een nieuw, luchtig kledingstuk. Hij glimlacht, staat recht in zijn trots, wacht op loftuitingen, en zoekt, nu hij buiten gevaar is, op de gezichten van zijn familieleden naar tekenen van de zorgen die ze zich hebben gemaakt.
Maar grote broer Felix en zus Ernestine gaan rustig door met lezen, en madame Lepic zegt op haar gewone toon tegen hem: ‘Peenhaar, voortaan doe jij het elke avond.’

 

© 1969, 1989, 2015 voor de Nederlandse taal: Thérèse Cornips en Meulenhoff Boekerij bv

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum