Leesfragment: Pluk de dag

22 maart 2015 , door Horatius
| |

24 maart verschijnt Horatius, Pluk de dag. Vijftig oden, ingeleid, vertaald en toegelicht door Paul Claes. Wij publiceren de inleiding en twee oden voor.
‘Of Jupiter nog vele winters biedt dan wel de laatste aan / de rand van de Tyrrheense Zee op de verweerde rotsen stuk / laat slaan, geniet en zeef de wijn, besnoei de hoop op lang geluk / binnen een kort bestek. Terwijl wij staan te spreken, vlucht vol spijt / het leven. Pluk de dag, verwacht maar weinig van de morgentijd.’

De dichter Horatius (65-8 v.Chr.) voorspelde dat zijn roem zo lang zou duren als het Romeinse rijk. Hij overtrof zijn eigen verwachtingen: meer dan twee millennia na hun verschijnen blijken zijn gedichten nog springlevend. Gevleugelde woorden als ‘pluk de dag’, ‘de gulden middenweg’ en ‘ik zal niet helemaal sterven’ trotseerden de tijd. De inspirator van talloze dichters (van Petrarca tot Auden) heet terecht de vader van de westerse lyriek.

Paul Claes plukte uit Horatius’ oden een tros van vijftig sappige gedichten. In deze keus proeven we minder de moralist dan de volbloedige zanger van wijn en liefde. De levendige berijmde vertaling toont Horatius als een fantasierijke, humoristische en geraffineerde meester. De welluidende Latijnse tekst mocht natuurlijk niet ontbreken.

 

Horatius en zijn oden

Gegen solche Sorgen hilft kein Mittel besser, als den feierlichen Leichtsinn Horazens.
(Tegen zulke zorgen bestaat geen betere remedie dan de ernstige frivoliteit van Horatius.)
Friedrich Nietzsche, Menschliches, Allzumenschliches, iii.109‘

Een monument bestendiger dan brons’, noemde Horatius in 23 v.Chr. zijn Oden. De dichter voorspelde trots dat zijn roem zou duren zolang een hogepriester het Capitool in Rome beklom. Een half millennium later gebeurde het ondenkbare: in 476 n.Chr. liepen barbaren het Romeinse Rijk onder de voet. Maar Horatius’ poëzie overleefde het imperium dat hij had zien ontstaan. Gevleugelde woorden als ‘pluk de dag’, ‘de gulden middenweg’ en ‘ik zal niet helemaal sterven’ trotseerden de Tijd.
Quintus Horatius Flaccus werd op 8 december 65 v.Chr. geboren in Venusia, een stadje in Apulië. Zijn familienaam dankte hij aan de tribus Horatia, een kiesdistrict in deze Zuid-Italiaanse streek. Zijn vader was een vrijgelaten slaaf die ontvanger bij openbare verkopingen werd en zich opwerkte tot een welgesteld man. Hij verhuisde zelfs naar Rome om zijn zoon de beste opleiding te bieden.
De ambitieuze twintiger ging in Athene filosofie studeren. Daar sloot hij zich aan bij het republikeinse leger van Brutus en Cassius, de moordenaars van Julius Caesar. In de veldslag bij Philippi in 42 v.Chr. sloeg hij met veel anderen op de vlucht. Zijn Romeinse bezittingen werden verbeurdverklaard, maar hij hield genoeg geld over om een betrekking als secretaris van de schatkist te bemachtigen.
Gedesillusioneerd begon de kleine dikkerd in zijn vrije tijd satirische poëzie te schrijven. Zijn boezemvriend Vergilius introduceerde hem bij Maecenas, de adviseur van de coming man Octavianus. De schatrijke kunstbeschermer schonk hem in 33 v.Chr. een landgoed in de Sabijnse bergen. Daar kon de dichter zich zonder zorgen aan zijn werk wijden. Twee jaar later greep Octavianus de macht en noemde zich voortaan Augustus, Excellentie. Horatius juichte de nieuwe orde toe, maar bewaarde toch enige distantie. Zo weigerde hij de privésecretaris van de keizer te worden. Hij stierf twee maanden na Maecenas, op 27 november in het jaar 8 v.Chr., en kreeg een graf naast zijn beschermheer op de Esquilijn.

Werken

Horatius’ oeuvre is niet uitgebreid, maar wel verscheiden. De dichter debuteerde met Epoden, een bundel spitse spotverzen, en twee boekdelen Satiren, goedmoedige hekeldichten. Een lyrisch hoogtepunt was de bundel Oden. Er volgden nog twee delen Brieven, langere moraliserende gedichten. Een daarvan is de Ars poëtica, die voor eeuwen de regels voor de dichtkunst vastlegde. In zijn hele werk verschijnt Horatius als een charmante figuur vol mensenkennis, milde ironie en lucide levenswijsheid.
De Oden (in het Latijn Carmina) bestaan uit een honderdtal lyrische gedichten. Een eerste bundel, samengesteld uit drie delen, werd gepubliceerd in 23 v.Chr., een tweede bundel, in één deel, verscheen tien jaar later. De metriek van dit werk is gemodelleerd naar die van Griekse lierdichters als Archilochus, Alcaeus, Sappho en Asclepiades. Horatius creëerde met deze korte verzen over liefde, vriendschap, politiek, moraal en dood een genre dat maatgevend werd voor de westerse lyriek. Dichters als Petrarca, Ronsard, Ben Jonson, Marvell, Lessing, Staring, Hugo, Mörike, Dowson, Carducci, Pessoa, Frost en Auden volgden hem na.
Horatius’ lyriek is minder introvert dan de onze. Zijn oden zijn praktisch allemaal tot personen gericht. Nu eens wendt de dichter zich tot bekende figuren als Maecenas en collega’s als Vergilius en Tibullus, dan weer tot vrienden en vriendinnetjes. Deze laatsten waren animeermeisjes met betekenisvolle Griekse namen als Chloë (‘Groentje’), Tyndaris (‘Tweede Helena’) en Lydia (‘Oriëntaalse’).
Iedere ode is een boodschap aan de ontvanger: een aansporing, een vermaning, een vraag, een liefdesaanzoek, een smeekbede, een gebed, een invitatie, een dankbetuiging, een klacht of een heilwens. Zijn grillige gedachtegang voert de dichter meer dan eens ver van het beginpunt. Vaak verbindt hij verleden, heden en toekomst. Zo kan een gedicht beginnen met een idyllisch tafereel, vervolgen met een pessimistische doodsgedachte en eindigen met een oproep om van het leven te genieten.
Hellenistische variatiekunst beheerst deze complexe poëzie, die minder klassiek is dan meestal wordt aangenomen. Gedichten van verschillende vorm, lengte en maat volgen elkaar op. Al even grillig is de thematiek: vriendschapsverzen, liefdesgedichten, drinkliederen, godenhymnen, moraliserende en politieke stukken wisselen elkaar af. Het beginvers is meestal een beklijvende regel, die het echte onderwerp nog niet verraadt. Pas geleidelijk aan wordt duidelijk wie wordt aangesproken en waarom. Natuurbeelden of mythologische parallellen illustreren de situatie. Levenslessen geven zelfs de luchtigste thema’s een ernstige toon: ‘Met dezelfde knekel klopt de kale Dood aan bij de arme hut en de koningsburcht’, ‘Tracht niet uit te zoeken wat de toekomst brengt’, ‘Weet in tegenspoed je gelijkmoedigheid te bewaren’.
Friedrich Nietzsche (romantisch filosoof, maar ook klassiek filoloog) looft Horatius’ lyriek uitbundig in zijn Götzen-Dämmerung (1889): ‘In bepaalde talen valt wat hier is bereikt, niet eens te proberen. Dit mozaïek van woorden, waarin ieder woord als klank, als ruimte en als begrip naar rechts en links en over alles heen zijn kracht verspreidt, dat minimum aan omvang en aantal tekens, dat zo bewerkte maximum aan energie van tekens – dat alles is Romeins en, als men mij wil geloven, voornaam par excellence. Alle andere poëzie is daartegenover te simpel – zuiver gevoelsgeklets...’ (mijn vertaling).
Nietzsches karakteristiek loopt vooruit op de moderne definitie van poëzie als complexe beknoptheid. Geen enkele Latijnse dichter is zo virtuoos in het spelen met klank, metriek, woordplaatsing en formulering. Horatius bleef zijn verzen net zo lang bewerken tot ze volmaakt waren. Zo werd hij een meester in de ‘subtiele woordverbinding’ die hij in zijn Ars poëtica ophemelt. In ode 1.5 prijst hij de geraffineerde eenvoud van het kapsel van een verleidster. Die nonchalante zwier (wat Italianen sprezzatura noemen) geldt ook voor zijn eigen taalgebruik. Onder schijnbare simpelheid schuilt, zoals de literatuurtheoreticus Quintilianus al opmerkte, een enorme durf.
Het Latijn biedt veel vrijheid om woorden in de zin te schikken. Horatius grijpt die vrijheid aan om beeldende effecten te bereiken. Ode 1.5 begint: Quis multa gracilis te puer in rosa. Woord voor woord gelezen staat hier: ‘Welke vele tengere jou jongeman in roos’. In normaler Nederlands: ‘Welke tengere jongeman [omarmt] jou in vele rozen’. Wie de woordplaatsing nauwkeuriger bekijkt, ziet een tengere jongeman (gracilis... puer) letterlijk een jou (te) omarmen, terwijl de geliefden samen liggen in een bed van rozen (multa... in rosa). Zo’n mozaïek van woorden is in moderne talen onmogelijk na te volgen. Vertalen is hier verschralen.
Poëtische zeggingskracht uit zich in subtiele bondigheid. Wie het uitentreuren geciteerde Carpe diem oppervlakkig leest, dreigt de metaforische kracht te missen: pluk de druif van de dag. Toch zijn veel van Horatius’ glanzende formules spreekwoordelijk geworden. Daar dacht Lord Tennyson wellicht aan toen hij in zijn gedicht The Princess sprak over ‘vijf woorden lange juwelen die op de uitgestrekte wijsvingers van alle Tijd voor altijd fonkelen’.
‘Bij klassieke schrijvers,’ zo merkte de Duitse achttiende-eeuwse humoristische prozaïst Jean Paul op, ‘vind je steeds wat je zoekt, namelijk alles.’ Deze boutade bevat veel waarheid. In vroegere tijden las men Horatius vooral als een moralist. In de negentiende eeuw gold hij als een politiek dichter. Tegenwoordig wordt hij vooral gewaardeerd als een vakman, voor wie de poëzie een edel tijdverdrijf was. Zelfs de tegendraadse Bertolt Brecht liet zich door zijn verskunst betoveren, getuige zijn woorden: ‘Als Horatius de gewoonste gedachten en het triviaalste gevoel uitdrukt, oogt dat prachtig. Dat komt doordat hij in marmer werkte. Wij werken vandaag de dag in drek.’

Vertaalmethode

Waarom nog Latijn leren? Een antwoord op die vraag zou kunnen luiden: om Horatius in het origineel te lezen. Alleen zo valt echt te genieten van een fabuleuze woordkunstenaar, die graag met klanken en letters speelt. In ode 1.23 wordt een wegvluchtend meisje vergeleken met een hinde (inuleo). Aan het eind weigert de lokkende minnaar zich te vergelijken met een leeuw die het meisje zou ‘breken’. Wie van inuleo het voorste deel afbreekt houdt een leo (leeuw) over. Dat soort vernuftige letterkunst is niet te reproduceren in een vertaling. En toch is zij de bestaansreden van veel versregels bij deze volbloedpoëet.
Horatius is de meest onvertaalbare en de meest vertaalde van alle Romeinse dichters. Die paradox is alleen te verklaren door de uitdagende kwaliteit van zijn werk. Vooral de Oden zijn druk vernederlandst: anno 1654 vertaalde Vondel de ‘lierzangen’ van Horatius ‘in het rijmeloos’. Eveneens in proza zijn de vertalingen van W.G. van der Weerd (1906) en B.L. Meulenbroek (1984). De dichter J.M. Dautzenberg (1923) en W.B. Westermann (1936) kozen voor een metrische weergave; Jaap van Gelderen (1933) en F.J. Brevet (1978) voor een berijming. A. Rutgers van der Loeff (1952) en Anton van Wilderode (1995) vertaalden in jamben, P.H. Schrijvers (1993 en 2003) zette de oden over in de oorspronkelijke maat.
Het verschil in aanpak wijst op onzekerheid bij de vertalers. Een overzetting in de originele maat is praktisch onmogelijk. Het in wezen Griekse metrum van de Oden berust op lettergreeplengte en niet, zoals het Nederlandse vers, op klemtoon. Wie dit metrum wil navolgen, stuit al gauw op de grenzen van onze taal. Versmaten als de spondee (lang lang) en de choriambus (lang kort kort lang) zijn niet of nauwelijks na te bootsen.
Deze nieuwe versie wil zowel de strengheid als de speelsheid van Horatius’ verzen recht doen. De strengheid zocht ik in een vaste maat: een opeenvolging van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen (de vertrouwde jambe en trochee). De speelsheid vond ik in een telkens wisselende strofevorm, die de variatie van Horatius volgt. Zo kwam ik uit bij de odevorm van achttiende. en negentiende-eeuwse Horatiusbewonderaars als H.K. Poot en A.C.W. Staring. Zij schreven rijmende coupletten met inspringende regels van een ongelijk aantal lettergrepen. Zo bijvoorbeeld Starings ‘Herdenking’:

Wij schuilden onder dropplend lover,
      Gedoken aan de plas,
De zwaluw glipte ’t weivlak over,
      En speelde om ’t zilvren gras;
Een koelte blies, met geur belaân,
Het leven door de wilgenblaân.

De grillige vorm is een equivalent van een horatiaanse strofe naar Grieks model. Het rijm echoot de virtuositeit van de lyrische dichter, die hield van klankcorrespondenties. De wisselende regellengte vergemakkelijkt het enjambement.
Horatius’ voorliefde voor variatie uit zich in een overvloed van geografische en mythologische namen. Om de moderne lezer niet voor al te veel raadsels te stellen heb ik daarin gewied. Context en feitelijke details worden verklaard in de aantekeningen.

Bloemlezing

Op 18 mei 1885 hield Herman Gorter een lezing voor de leden van het Amsterdamse dispuut Unica. De jonge student klassieke talen voelde niets voor de politieke en moraliserende Horatius, maar was wel te vinden voor de natuurdichter. Hij pleitte dan ook voor een nieuwe bloemlezing ‘waarin alleen wat werkelijk dichterlijk is was opgenomen’. Die raad heb ik opgevolgd.
In onze politiek correcte tijd zijn propagandadichters niet populair. Horatius’ broodheer Augustus was in feite een dictator. Mijn selectie bevat nog wel de ode ter ere van zijn overwinning op Cleopatra en het smeekgebed tot Fortuna, maar niet de huldegedichten voor de keizer en zijn stiefzonen Drusus en Tiberius. Zelfs de oden waarin Horatius handig weigert de lof te zingen van Augustus en diens veldheren Agrippa en Maecenas ontbreken hier. De patriottische leuze Dulce et decorum est pro patria mori (Het is zoet en eervol voor het vaderland te sterven) sneuvelde eveneens.
Al te moraliserende stukken vielen weg: gedichten tegen hebzucht en overdaad, voor de gulden middenweg en over epicuristische onbewogenheid. Evenzo de reeks gedichten over morele herbewapening aan het begin van het derde deel. Om toch een idee te geven van dat aspect heb ik gedichten opgenomen over de kortheid van het leven en het genot van het ogenblik.
Waar Horatius meerdere keren een soortgelijk onderwerp behandelde, koos ik voor het beste gedicht. Zo vertaal ik wel het afscheidsgedicht voor Vergilius en niet dat voor Galatea. Slechts een handvol van de meer dan dertig erotische gedichten ontbreekt in mijn selectie. Het lentegedicht voor Sestius, het gedicht voor de bron Bandusia en het gebed tot Faunus zijn fraaie natuurgedichten.
Mijn Horatius is niet de verheerlijker van hoogdravende idealen, maar een dichter die de nutteloosheid van elk menselijk streven met wereldwijze blik doorziet en de vluchtigheid van het bestaan vastlegt in even melodieuze als gracieuze verzen. Jacques Perret noemde deze Horatius terecht ‘la sagesse faite beauté’: schoonheid geworden wijsheid.

[...]

 

Ode 1.5

Quis multa gracilis te puer in rosa
perfusus liquidis urget odoribus
     grato, Pyrrha, sub antro?
  Cui flavam religas comam

simplex munditiis? Heu, quotiens fidem
mutatosque deos flebit et aspera
     nigris aequora ventis
  emirabitur insolens,

qui nunc te fruitur credulus aurea,
qui semper vacuam, semper amabilem
     sperat nescius aurae
  fallacis. Miseri, quibus

intemptata nites. Me tabula sacer
votiva paries indicat uvida
     suspendisse potenti
  vestimenta maris deo.

Aan pyrrha

Wie is die ranke knaap die op dit rozenbed
met reukwater besproeid je lustspelonk bezet?
     Voor wie heb jij je blonde
  lokken, Pyrrha, opgebonden
in stille weelde? Ach, hoe zal hij nog je trouw
en wispelturigheid bewenen en dat grauw
     gestorm in woelig water
  stomverbaasd aanschouwen later,
hij die nu argeloos proeft van je gouden pracht,
hij die je altijd vrij en altijd lief verwacht
     en die niet weet hoe nukkig
  je kan omslaan. Ongelukkig
wie jouw geheimen lokken. In het heiligdom
wijst nog een wijtafeltje aan de wand waarom
     ik daar mijn natte kleren
  hing, de god der zee ter ere.

Ode 1.11

Tu ne quaesieris (scire nefas) quem mihi, quem tibi
finem di dederint, Leuconoë, nec Babylonios
temptaris numeros. Ut melius quicquid erit pati!
Seu plures hiemes, seu tribuit Iuppiter ultimam,
quae nunc oppositis debilitat pumicibus mare
Tyrrhenum, sapias, vina liques, et spatio brevi
spem longam reseces. Dum loquimur, fugerit invida
aetas. Carpe diem, quam minimum credula postero.

Aan Leuconoë

Tracht niet te achterhalen (dat brengt ongeluk) welk einde jou
en mij de goden hebben toebedeeld, Leuconoë, vertrouw
geen horoscopen. Beter is het wat gebeurt te ondergaan.
Of Jupiter nog vele winters biedt dan wel de laatste aan
de rand van de Tyrrheense Zee op de verweerde rotsen stuk
laat slaan, geniet en zeef de wijn, besnoei de hoop op lang geluk
binnen een kort bestek. Terwijl wij staan te spreken, vlucht vol spijt
het leven. Pluk de dag, verwacht maar weinig van de morgentijd.

 

Copyright inleiding, vertaling en toelichting © 2015 Paul Claes / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Spui 10, 1012 WZ Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum