Leesfragment: Schrijven als een ander

27 november 2015 , door Maarten Steenmeijer
| | |

Binnenkort verschijnt Maarten Steenmeijers Schrijven als een ander: een collectie essays over het vertalen van literatuur. Wij publiceren voor.

'Literaire vertalingen hebben een beperkte levensduur, zo luidt een bekende gemeenplaats. Ze kunnen een jaar of dertig mee, dan zijn ze toe aan vervanging. Vertalingen zouden dus per definitie geen klassiekers kunnen worden.'

Schrijven als een ander wordt 9 februari gepresenteerd tijdens de eerste State of the Translation-lezing in Spui25.

Nederland heeft een literaire vertaalcultuur waar menig ander land jaloers op is. Toch is er met veel vertalingen wel iets aan de hand. Ze haperen, slepen zich moeizaam voort of bevatten ronduit onbegrijpelijke passages. Daardoor laten vertalingen zich niet altijd lezen als wat ze zouden moeten zijn: soevereine Nederlandstalige teksten.

Aan de hand van voorbeelden uit de praktijk laat Maarten Steenmeijer zien waar en waarom het vaak fout gaat, en stelt hij een aantal fundamentele vragen: wat is literair vertalen eigenlijk? Hoe verhoudt de stijl van de vertaling zich tot de stijl van het origineel? Is een vertaler te vergelijken met een uitvoerend musicus, zoals je vaak hoort zeggen? En wat is precies de taak van de vertaler?

Schrijven als een ander is een bevlogen pleidooi voor het literair vertalen, dat in ons culturele leven en ons onderwijs een veel te bescheiden plaats inneemt.

 

4 Houdbaarheidsdatum

Literaire vertalingen hebben een beperkte levensduur, zo luidt een bekende gemeenplaats. Ze kunnen een jaar of dertig mee, dan zijn ze toe aan vervanging. Vertalingen zouden dus per definitie geen klassiekers kunnen worden. Alleen de originelen zijn taai genoeg om van generatie op generatie te kunnen worden doorgegeven. Dantes Divina Comedia, Shakespeare's Hamlet, Cervantes' Quijote, Flauberts Madame Bovary, Kafka's Die Verwandlung: de originelen zouden onbeperkt houdbaar zijn, de vertalingen niet. Zou het zo treurig gesteld zijn met vertalingen?
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kreeg de Spaans-Amerikaanse literatuur naam in Nederland dankzij vertalingen als De stad en de honden (Mario Vargas Llosa), Honderd jaar eenzaamheid (Gabriel García Márquez) en Rayuela: een hinkelspel (Julio Cortázar). Als het juist is dat vertalingen geen lang leven is beschoren, dan zijn de Nederlandse versies van deze romans, die zo'n veertig tot vijftig jaar geleden werden gemaakt, inmiddels hard aan vervanging toe. Maar waar blijven de nieuwe vertalingen?
In 1964 verscheen de Nederlandse vertaling van La ciudad y los perros. Deze debuutroman van Mario Vargas Llosa was het startschot van de boom, de overrompelende entree van de Spaans-Amerikaanse literatuur in de wereldliteratuur. De uitgever van de Nederlandse vertaling was J.M. Meulenhoff, J.G. Rijkmans tekende voor de vertaling. In de jaren zestig vertaalde Rijkmans ook werk van de Cubaanse grootmeester Alejo Carpentier. Dat was pionierswerk. Pas in de loop van de jaren zeventig zou een nieuwe generatie vertalers (Barber van de Pol, Mariolein Sabarte Belacortu, Robert Lemm) de nieuwe Spaans-Amerikaanse literatuur een gezicht geven in het Nederlands. Van Rijkmans werd toen om redenen die ik nog altijd niet heb kunnen achterhalen niets meer vernomen.
Moet deze oude vertaling van La ciudad y los perros dus worden ingeruild voor een nieuwe? Hier volgt een willekeurig gekozen fragment, afkomstig van de eerste bladzijde van de roman:

Cava kreeg het koud. De wasgelegenheden lagen aan het eind van de slaapzalen, daarvan gescheiden door een dunne houten deur, en ze hadden geen vensters. In andere jaren drong de winter alleen maar door tot de slaapzaal van de cadetten, waar hij binnensloop door gebroken ruiten en spleten, maar dit jaar was hij zó agressief dat bijna geen enkele hoek van de school beschut was tegen de wind, die er 's nachts zelfs in slaagde tot in de waslokalen door te dringen, de stank die zich daar gedurende de dag had gevormd te verdrijven en de lauwe atmosfeer te niet te doen. Maar Cava was geboren en getogen in het gebergte en was aan de winter gewend: het was de angst die hem kippevel bezorgde.


Zoals in vrijwel elke vertaling valt er wel iets te verbeteren. Zo bungelt 'en ze hadden geen vensters' er een beetje bij aan het einde van de tweede zin en is de combinatie 'atmosfeer' en 'te niet doen' niet gelukkig. Maar wat je verder ook zou kunnen aanmerken op deze tekst, op grond van dit fragment kun je niet zeggen dat hij verouderd is. Voor Honderd jaar eenzaamheid geldt dit nog veel sterker. Neem de openingszinnen, die nog altijd staan als een huis:

Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag, toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs. Macondo was toen een dorp van twintig huizen, opgetrokken uit leem en riet aan de oever van een rivier vol doorschijnende wateren die zich hals over kop naar beneden stortten door een bedding van stenen, glad en wit en reusachtig als voorhistorische eieren.

Vertaler C.A.G. van den Broek lijkt zich veel vrijheden te hebben veroorloofd. Zo gebruikt hij 'staande' terwijl vertalers volgens een ongeschreven wet het gebruik van tegenwoordige deelwoorden, die veel voorkomen in onder meer het Engels, Frans, Spaans, Italiaans en Portugees, zo veel mogelijk dienen te vermijden om te voorkomen dat de oorspronkelijke tekst te veel doorschemert in de vertaling. Pikant detail is bovendien dat hier in het Spaans geen gerundium staat, maar een voorzetsel: 'frente a' (tegenover; voor). Opmerkelijk is ook de vertaling van 'veinte casas de barro y cañabrava construidas a la orilla de un río': 'twintig huizen, opgetrokken uit leem en riet aan de oever van een rivier'. Dit lijkt een vrije vertaling, maar in werkelijkheid is de informatie die in dit fragment wordt gegeven gelijk aan die van het origineel en heeft de vertaling een prachtig ritme.
Opvallend is ook het dubbele gebruik van het voegwoord 'en' in de reeks bijvoeglijke naamwoorden aan het slot van het lange citaat hierboven. In het Nederlands is zoiets uit den boze. Het Spaans is minder streng wat dit betreft, maar dat doet hier niet ter zake, want in het origineel staat maar één voegwoord: 'un lecho de piedras pulidas, blancas y enormes'. Van den Broek lapt dus wederom een strenge Nederlandse stijlregel aan zijn laars terwijl daar op grond van de Spaanse tekst geen aanleiding voor lijkt te zijn. Hij komt er niet alleen mee weg, maar verdient er alle lof voor. Een komma na 'glad' was immers de komma na 'stenen' in de weg gaan staan. En dan is er, tot slot, het gebruik van 'voorhistorisch' in plaats van het veel meer gebruikte 'prehistorisch'. Ook dit is een gelukkige vondst, omdat 'voorhistorisch' een mooi binnenrijm heeft, dat bijdraagt aan de fraaie cadans. Het is mede aan dit soort brutale vondsten te danken dat Cien años de soledad ook in de Nederlandse versie een monumentale roman is geworden, die inmiddels al ruim veertig jaar meegaat en nauwelijks een rimpel vertoont.
Dat de Nederlandse vertalingen van Cien años de soledad, La ciudad y los perros en Rayuela nog niet met pensioen hoeven betekent overigens niet dat deze schitterende romans niet opnieuw vertaald zouden hoeven te worden. Een nieuwe vertaling van een meesterwerk is altijd welkom, ook als er al een goede vertaling bestaat. Iedereen is daarbij gebaat. De lezer omdat hij iets te kiezen heeft of omdat hij, als hij maar geen genoeg van het boek krijgt, beide vertalingen kan lezen. De uitgever omdat hij kan rekenen op hernieuwde belangstelling voor het werk. En critici en vertalers omdat ze met elkaar in debat kunnen gaan over de verschillende vertalingen.
Het bestaan van een of meerdere vertalingen van een tekst roept de vraag op of een vertaler oudere vertalingen mag consulteren als hij een nieuwe vertaling maakt. Hans Driessen bekende tijdens een lezing over zijn recente vertaling van Der Zauberberg dat hij voortdurend Pé Hawinkels spraakmakende vertaling van Thomas Manns roman had geconsulteerd en daaruit veel formuleringen had overgenomen, omdat hij ze niet voor verbetering vatbaar vond. In zijn vertaalmemoires De hond van Rabelais legt Hans van Pinxteren uit waarom hij er evenmin voor terugschrikt om oudere vertalingen te raadplegen:

Het werk van mijn voorganger verschaft mij een schat aan informatie over de mogelijkheden die het Nederlands biedt de voorliggende tekst om te zetten. Ik moet niet alleen oplossingen zien te vinden voor de problemen waarover hij is gestruikeld, maar ik wil mij ook kunnen spiegelen aan zijn geslaagde momenten. […] Ik zie mijzelf als een schakel in een keten en ben er steeds van uitgegaan dat als er eerdere vertalingen bestaan, ik als maker van een nieuwe vertaling tekort zou schieten wanneer ik aan de slag zou gaan met voorbijzien van de ervaringen van mijn voorgangers.

Dit klinkt verstandig, maar probleem is wel dat de vertaling door deze werkwijze onvermijdelijk het werk van meerdere vertalers wordt. Toch staan alleen de naam van Driessen en die van Van Pinxteren vermeld in de door hen vertaalde boeken. Een ander en misschien nog wel veel belangrijker argument tegen het raadplegen van andere vertalingen is dat de eigen stem van de vertaler onwillekeurig minder zuiver zal klinken als op zijn bureau het werk van voorgangers ligt opengeslagen. Daarmee komt de stilistische eenheid van zijn vertaling in gevaar. Het is daarom raadzaam andermans vertalingen alleen te raadplegen als er twijfels bestaan over de interpretatie van een passage die niet via een andere route kunnen worden weggenomen. Maar dat komt in de praktijk zelden voor, want van werken die in aanmerking komen voor hervertaling bestaan vrijwel altijd vertalingen in het Frans, Duits en Engels. Omdat ze in een andere taal zijn vertaald, bieden deze vertalingen veel minder gevaar voor ongewenste stilistische echo's of smetten.

 

© Maarten Steenmeijer

Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum