Leesfragment: Tonic

27 november 2015 , door Ralf Mohren
| | |

Ralf Mohren debuteerde op 21 januari met de roman Tonic, over een leraar op een middelbare school met een alcoholprobleem. Op Athenaeum.nl een uitgebreid fragment.

'De oorzaak, zoals altijd: onderschatting. Van de maandag, want ik had maar vier uur les en ik hoefde pas om vijf voor tien te beginnen. Maar net zo goed onderschatting van de dag ervoor. Daarvan kan ik de feiten niet meer precies terughalen. Wel het gevoel. En of ik dat nog kan. Vrijheid. Op een zondag nota bene.'

Arthur Poolman is alcoholist. Hij leeft in een wereld waarin drank de baas is. Het begint met de weekends: de teugels los, alle zorgen voor even vergeten. Maar het kan niet altijd vrijdagavond zijn. De werkweek schudt hem wakker, en steeds meer heeft hij diezelfde drank nodig om nog te kunnen functioneren op de middelbare school waar hij lesgeeft. Steeds vaker verliest hij de controle over de angst en de schaamte vanbinnen, die hem alleen maar meer, meer, méér laat drinken om te vergeten, te verdringen. Arthur valt steeds dieper, onbereikbaar voor zijn dierbaren, tot hij de bodem raakt. Daar rest hem nog maar één keuze: nooit meer drinken of alles verliezen.

In rauw en eerlijk proza beschrijft Mohren in Tonic hoe Arthur vecht tegen zijn alcoholverslaving. En hoe hij uiteindelijk bij de AA de steun en herkenning vindt die hij nodig heeft om iedere dag weer op te kunnen staan met de zekerheid: vandaag drink ik niet.

1

‘Meneer, u ziet er raar uit, vandaag.’
Het gegiechel trok de laatste splinter zelfvertrouwen uit me. Pubermeisjes. Havo 3 nog wat. Mijn vragende blik.
De oorzaak, zoals altijd: onderschatting. Van de maandag, want ik had maar vier uur les en ik hoefde pas om vijf voor tien te beginnen. Maar net zo goed onderschatting van de dag ervoor. Daarvan kan ik de feiten niet meer precies terughalen. Wel het gevoel. En of ik dat nog kan. Vrijheid. Op een zondag nota bene.
Ik had offensief gedronken. Dwars tegen mijn eigen regels in. Op zondag begon ik nooit voor drie uur en mijn wedstrijd mocht niet langer duren dan tot zeven uur. De regel: het weekend stopt als Studio Sport begint. In dat geval heb je twaalf uur hersteltijd, van zeven tot zeven. En dan is die maandag enigszins te doen. Hoewel ook dan de sloopwerkzaamheden van vrijdag en zaterdag nog doorwerken. Fit op maandag was een illusie.
Studio Sport had ik gemist en ook aan de voorkant van de zondag had ik het tijdslot aangepast.
’s Ochtends om elf uur was ik samen met het juichgevoel in mijn borst in de trein naar Tilburg gestapt voor een middagvoorstelling, een matinee.
‘Bier drinken op zondagmiddag, het beste wat er is,’ zegt Thomas.
Thomas heeft makkelijk praten. Die hoeft op maandag pas om twaalf uur de platenzaak open te gooien. En tegen de tijd dat de eerste klant komt, is het meestal een uur of één. Maar hij heeft wel gelijk: als je je eraan kunt overgeven, is bier drinken op zondagmiddag het beste wat er is. Beter dan wandelen door de bossen. Beter dan koffie met appeltaart. Beter dan seks.
Van die zondag herinner ik me flarden. Golven. De tijd verknipt in kleine deeltjes, samengebald in een blik of een woord. Gelach. Proostende gebaren naar onbekenden met plastic glazen die in de beweging wat schuim verloren. Mijn gezicht, open van het lachen, mijn ogen fonkelend toen ik me omdraaide om de mensen te bekijken. Tweeduizend volmaakt gelukkige gezichten. Ik hing mijn ogen aan die van een mooie blonde vrouw met de witste tanden ooit. Ze kneep haar linkeroog dicht. Naar mij. Ik proostte.
De zanger riep ons toe, zijn armen in de lucht, zijn gitaar losjes maar veilig aan de band om zijn nek: ‘Vrienden, vandaag gaan we samen dronken worden.’
Een half uur later bevond ik me vlak voor het podium, bedolven onder een Limburgse vlag. Ik was volmaakt gelukkig. Ik was de minister van Feest.
Daarna de treinreis terug en de beloning voor de goede afloop daarvan met een drankje in café Berlage. Stijf van de drank uiteraard, maar met een dusdanig goede dronk dat ik tijdens het bestellen even eruit kon stappen, los kon komen van mijn promillages. En hoewel laveloos, plaatste ik een technisch perfecte bestelling. Ik kreeg mijn La Chouffe en betaalde. Geld had ik van tevoren al gepast, fooi inbegrepen, in mijn knuist gestopt. Professioneel. Gladjes. Na het drinken: ‘Fijne zondag.’
En dan weg. Niet blijven wachten op de reactie, maar in één beweging naar de deur. De wandeling naar huis was het eerste moment dat de roes gaten liet vallen. De maandag keek naar binnen. En dus trok ik thuis nog een fles wijn open en viel om half twaalf in een zwarte slaap. Maite zei alleen maar: ‘Het lijkt me niet slim dat je nu nog een fles wijn opentrekt.’
‘Morgen ben ik weer slim,’ zei ik.
En zij zuchtte en liep de trap op naar boven. Ze draaide zich nog even om.
‘Maak het dan in godsnaam niet te laat.’
De volgende ochtend stonden mijn armen strak van de spierpijn. Alsof mijn bloedvaten staalkabeltjes waren. Voorzichtig reed ik naar school. Op de snelweg vlak voor de flauwe bocht kneep ik hard in het stuur. Bang dat ik het los zou laten en de auto gewoon door zou laten lopen. Rechtdoor, als een mes dwars door de bocht heen.
Niet zo gek dat ik er raar uitzag.

Maar vandaag niet. Mooi niet. Moe, vast wel. Als een bang hertje, kan ook, maar geef me een paar uur en ik sta weer op mijn benen. En als ze toch zeggen dat ik er raar uitzie, dan kan ik het gewoon ontkennen. Of zeggen dat ik er nou eenmaal zo uitzie. Kan allemaal.
Mijn hoofd is in elk geval niet in vouwen gezopen.
Ik was zelfs wakker voor de wekker.
Mijn tas is ingepakt en ik heb gisteren boterhammen gesmeerd. Ik pak dadelijk de fiets, dat weet ik zeker. Eerst over de lange weg, die altijd zo’n pijn deed als ik het te bont gemaakt had de avond tevoren. Dan linksaf door het proletenbos. Vanaf begin december tot en met oud en nieuw lijkt het alsof alle huizen in het bos chique hoerenkasten zijn. Het grootste huis rechts spant de kroon, dat is dan bijna geheel ingepakt in lampjes. Maar nu niet. Nu is het lente en licht ’s ochtends. Als ik het bos uit kom als een zwemmer die zich op de rand omhoog duwt, fiets ik langs de golfbaan. En even daarna dwars over de parkeerplaats van het winkelcentrumpje de woonwijk in, weg oversteken, weer linksaf en dan de parkeerplaats van mijn school op. Weet ik allemaal nog. Er zitten maar een paar weken tussen. Maar wat kunnen een paar weken een verschil maken. Eén enkel moment kan dat zelfs, als je maar een keuze maakt. Het gaat erom waarmee je de tijd vult. Nou, die heb ik gevuld.
Wat doe ik als ik op school aankom? Sluip ik meteen naar mijn lokaal, ga ik buiten roken onder de overkapping of pak ik koffie terwijl ik mijn dode hoek check en kijk wie waar zit en waar ik dus wel of juist niet moet gaan zitten?
Ik douch, poets mijn tanden en kleed me aan. Als ik nu vertrek, moet ik me drie kwartier onzichtbaar maken totdat de lessen beginnen. Ik kan in mijn lokaal gaan zitten. Iets op het bord schrijven. De bladzijde van het boek bijvoorbeeld.
Maite kijkt naar me en zegt: ‘Doe eens rustig. Het komt wel goed.’
Dan houdt ze me vast. Voor het eerst. Ik wil mijn hoofd in haar begraven.
‘Het komt wel goed.’
Is dat zo? Misschien is er inderdaad al heel veel goed gekomen. Alles is relatief en het perspectief van waaruit je kijkt, bepaalt wat je ziet. Bovendien: vandaag hoef ik helemaal niks. Behalve die lesjes te geven. Zonder een menhir op mijn rug. Rustig blijven. Op de boekenkast van Thomas zat jarenlang een geel briefje uit zo’n memoblokje geplakt. niet in paniek raken stond erop. Ik heb er nooit wat van gezegd. Hij ook niet. Het hing er gewoon.
Ik kus Maite voorzichtig. Pak mijn tas. En vergeet mijn brood.

In lokaal 121 leg ik mijn boek open op de goede bladzijde. Spelling. Werkwoordspelling om precies te zijn. Allang behandeld. Eigenlijk moet ik een tekst met vragen bespreken, maar op zulk glad ijs waag ik me vandaag nog niet. Werkwoordspelling kan ik onder narcose nog uitleggen. Dat moet dus zonder pijnstilling zeker lukken, zelfs met een zware mentale blessure.
De bel gaat zo.
De bel gaat. Ik moet op. Hoe dan ook.
Niet in paniek raken.
Ik loop naar de deuropening. Zo heb ik dat geleerd. Je moet je leerlingen begroeten. Contact maken. Mijn eerste les gaf ik op het Goois Lyceum in Bussum aan atheneum 4. Ik verstopte me bijna onder mijn lessenaar. Ze braken me niet af. Dat talent heb ik blijkbaar: leerlingen voelen de behoefte niet me af te breken.
‘Je neemt jezelf mee.’ Dat stond in de beoordeling die me mijn eerste vaste contract opleverde.
Vandaag zou ik liever iemand anders meenemen. Ik ben herijkt en moet mezelf nog terugvinden. Mijn nieuwe zelf dan. Mijn ouwe is gedeactiveerd. Maar pas op, als ik het schakelaartje omzet, is hij er weer. Zo is me verteld en ik geloof het. Het blijft ondertussen eng: mijn verleden blijft sluimerend in leven. Voor altijd. Kon ik mezelf maar gewoon van de stroom afhalen of de batterij weggooien. Maar zo simpel is het niet.
‘Je kunt de ziekte niet genezen. Je kunt de ziekte wel stopzetten door totale abstinentie.’

Deze leerlingen kennen me. Het beeld dat ze van me hebben staat in hun geheugen gegrift. Dat breek ik niet in één les af. Ze vinden me aardig. Als ze druk zijn en over de vakantie praten, is dat niet tegen mij gericht. Dat moet ik onthouden. Dat moet ik gewoon onthouden. Het heeft niks met mij te maken. Niks heeft met mij te maken. Trouwens, ze weten niet eens meer dat ik voor de vakantie afwezig was. Echt niet. De lessen Nederlands vielen uit. Niets meer, niets minder.
Je moet meebewegen met een klas. Zeker in dit soort omstandigheden. Zeker als je bent wie ik ben. Je kunt veel van me zeggen, maar ik ben niet vierkant. Als de klas naar de linkerkant helt, rol ik vanzelf mee. Na vijftig minuten gaat de bel en dan zijn we samen ongeschonden dit uur doorgekomen.
Ik slinger gewoon die werkwoordspelling de klas in. Wedden dat er eentje zegt: ‘Ik doe dat altijd op gevoel, meneer.’
En dan zeg ik: ‘Dat moet je nou juist niet doen. Gevoelens zijn schitterend, maar niet om werkwoorden mee te vervoegen.’
Gevoelens zijn helemaal niet schitterend, maar dat terzijde.
Als ik een goede dag heb, gaat alles vanzelf. Dan tik ik zo zes lesuren weg. Met oprechte belangstelling vooraf. Wat zit je haar leuk, psv was weer niks hè, of juist wel, en daarna de les die ik net als de aandacht verslapt, red met de vraag: ‘Heb ik jullie al eens verteld dat ik bij een hospita woonde bij wie ik minder mocht dan bij mijn ouders?’ En dan de afsluiting: een rustig praatje over de gitaarles, het hockeytoernooi, de studie die komen gaat. Vul maar in. De jongens voor me, de armen op hun tassen en dan als de bel gaat: ‘Fijne dag, meneer.’
‘Jullie ook jongens, tot woensdag.’
Als ik vandaag door ben, komt er weer een dag, en over twee dagen bespreek ik wel die tekst met vragen en tegen die tijd zijn zelfs mijn collega’s, is zelfs de directie vergeten dat ik voor de vakantie een week afwezig was. Nou ja, niet iedereen. Lux niet natuurlijk. Die heeft me in volle glorie zien binnenvallen. En zelf mag ik het ook niet vergeten. Dat zou het stomste zijn wat ik nu kan doen. Vergeten. En daarom ga ik elke dinsdag naar een afgetrapt jarentachtigkot om me twee uur lang onder te dompelen in de twaalf stappen van de Anonieme Alcoholisten. Opdat ik niet vergeet. Hoe lang dat moet? Misschien wel voor altijd.
Tweeënhalve week geleden was ik er voor het eerst.

 

© 2015 Ralf Mohren en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Auteursfoto: © Alex de Groot

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum