Leesfragment: Tram 83

27 november 2015 , door Fiston Mwanza Mujila
| |

Op 8 oktober verschijnt Tram 83 van Fiston Mwanza Mujila, vertaald door Jeanne Holierhoek. Wij brengen een voorpublicatie. 'Hij wachtte nu al bijna drie uur, tussen de voorbijgangers die tegen hem op botsten, tot de trein zou komen. Lucien had nadrukkelijk melding gemaakt van het tijdsbesef en van de treinen hier die alle records sloegen: ontsporingen, vertragingen, promiscuïteit… Requiem had belangrijkere dingen te doen dan te wachten op een vent die met het verstrijken der jaren voor hem elk belang had verloren.'

Tram 83 is een kroeg-eettent-bordeel in Congo, in een stad die ‘het Stadland’ wordt genoemd. Het is er vol en smerig, het is de enige tent die dag en nacht open is. Twee stamgasten van Tram 83 zijn Requiem en Lucien, die samen hebben gestudeerd en een appartement delen. Requiem heeft een verleden vol gevechten in de jungle en maakt nu provocerende foto’s van rijke toeristen om ze te kunnen chanteren. Lucien was leraar geschiedenis en is om politieke redenen gevlucht uit ‘het Achterland’. Hij schrijft een toneelstuk en probeert daarvoor een uitgever te vinden. Het ritmische en beeldende taalgebruik van Tram 83 weerspiegelt het chaotische gewoel in de kroeg, in de rest van de stad en in het land, waarbij Fiston Mwanza Mujila alle registers opentrekt. Met zijn stijl maakt hij de gevoelens van ontreddering, woede en verdriet voelbaar van een Congolese bevolking die geen illusies meer heeft, maar wel begiftigd is met een hardnekkige vitaliteit.

Fiston Mwanza Mujila (Congo, 1981) verliet vier jaar geleden zijn vaderland, dat geteisterd werd door oorlog en geweld, om zonder censuur te kunnen schrijven. Op dit moment woont hij in Parijs. Tram 83 is zijn eerste roman, die genomineerd werd voor de literaire prijs van Le Monde en door Lire werd verkozen tot een van de beste Franse debuutromans van 2014.

1

In den beginne was er het steen en het steen zette aan tot bezit en het bezit tot een rush, en in de rush arriveerden mannen met velerlei gezichten die in het rotsgesteente spoorwegen uithakten, een leven van palmwijn fabriceerden en een systeem verzonnen, tussen de mijnen en de handelswaar.

Station Noord. Vrijdag, tussen zeven en negen uur in de avond.
‘Geduld, vriend, jij weet toch ook wel dat de treinen hier hun tijdsbesef kwijt zijn.’
Station Noord kende geen schaamte… Het was niets dan een onvoltooide metalen constructie die weer was vernield door granaten, met rails en locomotieven die herinnerden aan de door Stanley aangelegde spoorlijn, maniokvelden, goedkope hotels, povere eettentjes, bordelen, revivalkerken, bakkerijen en door mensen georkestreerde geluiden in een mengeling van generaties en nationaliteiten. Het was de enige plek ter wereld waar je je kon verhangen, je behoefte kon doen, kon vloeken, aan de scharrel kon gaan of je zoek laten raken zonder je om de blik van wie dan ook te hoeven bekommeren. Er hing trouwens voortdurend een sfeer van samenzweerderige verbondenheid. Jakhalzen eten geen jakhalzen. Ze bespringen kalkoenen en patrijzen om ze te verslinden. De mythe, die ons vaak misleidt, bleef tot vervelens toe verkondigen dat alle plannen om verzet te plegen en bevrijdingsoorlogen te beginnen waren ontkiemd op het station, tussen twee locomotieven. En alsof dat niet genoeg was, beweerde dezelfde mythe dat de aanleg van de spoorlijn tal van doden had gekost ten gevolge van tropische ziekten, technische miskleunen, de slechte arbeidsomstandigheden die het koloniale bewind afdwong, nou ja, het bekende verhaal.
Station Noord. Vrijdag. Tussen zeven en negen.

Hij wachtte nu al bijna drie uur, tussen de voorbijgangers die tegen hem op botsten, tot de trein zou komen. Lucien had nadrukkelijk melding gemaakt van het tijdsbesef en van de treinen hier die alle records sloegen: ontsporingen, vertragingen, promiscuïteit… Requiem had belangrijkere dingen te doen dan te wachten op een vent die met het verstrijken der jaren voor hem elk belang had verloren. Sinds Requiem het marxisme de rug had toegekeerd, werd iedereen die hem zijn vrijheid van denken en handelen ontnam door hem uitgemaakt voor saloncommunist of dorpsideoloog. Hij moest een bestelling afleveren, het was een kwestie van leven of dood. Maar de trein met die ellendeling van een Lucien liet op zich wachten.
Station Noord. Vrijdag. Tussen zeven…
‘Meneer wenst gezelschap?’
Een meisje bleef voor hem staan, gekleed zoals je je op een vrijdagavond kleedt op een station waarvan de metalen constructie onvoltooid is gebleven. Een kort mo-ment om de waar te peilen, een dof geluid, een kabaal waaruit kon worden afgeleid dat het monster binnenreed.
‘Weet u ook hoe laat het is, mister?’
Hij had het meisje afdoende geanalyseerd en zich haar zelfs, ondanks het halfduister, bij hem thuis in bed voorgesteld. Hij trok haar tegen zich aan, vroeg hoe ze heette, ‘noem mij maar Requiem’, liet zijn vingers dwalen over de tieten van het jonge ding, er klonk nog een zin: ‘Die dijen van je, machtig als een fles wodka…’ alvorens te verdwijnen in de massa, die klef was en grijsgroen, plakkerig, naargeestig…
Hij moest iets afspreken. Een plaats aangeven waar ze rustig zouden kunnen converseren. De jonge vrouw hield aan en hij slaakte een zucht, beet zich op zijn lippen en stamelde: ‘We zien elkaar in Tram 83.’ In feite haalde dat niet veel uit, want hij moest die Lucien naar zijn flat brengen. Bij die gedachte schudde Requiem zijn kop. En dan de handelswaar die aan de vers uit Oost-Europa gearriveerde toeristen diende te worden geleverd. Intussen zwol het kabaal aan. Het beroerde was dat de treinen die op dit uur van de avond binnenreden het gespuis vervoerden, studenten en mijnwerkers, dat niet meer op eigen kracht thuis kon komen. Om tot nu toe onbekende redenen doorsneed de spoorlijn de enige universiteit hier in de buurt. De middagcolleges werden niet verstoord door de herrie van het rijdende gevaarte, maar door studenten die met gepakte biezen vertrokken, want als je je trein mist, beste vent, dan doe je het echt wel in je intellectuele broek. De paar docenten die woonruimte hadden gekraakt in de buitenwijken van het Stadland, gooiden tegelijk met hun discipelen de trossen los. Overlevingsinstinct valt niet te leren. Zoiets komt vanzelf. Anders zouden ze al wel een universitaire cursus instincten hebben opgezet. De treinen passeerden zonder te stoppen. Dus de snelste studenten grepen zich vast aan het rammelende ijzer, roeien met de riemen die je hebt! De grillen van deze studenten, die meenden dat ze alles mochten, vormden een contrast met het beestachtige gedrag van de delvers die in dezelfde wagons kwamen en gingen. De studenten maakten de arbeiders het verwijt dat ze hun waardigheid verkwanselden aan degenen die van alle kanten waren toegestroomd om de mijnen te exploiteren en met de winst te gaan strijken. De arbeiders hadden daar maling aan, zo sjofel als ze waren en met lijven verstijfd van de radioactiviteit maakten ze duidelijk dat je niet hoeft te hebben gestudeerd om te neuken en je daarna vol te zuipen met koel bier. Er waren trouwens ook studenten die in de mijn afdaalden om hun schulden te betalen.
Requiem ging op zoek naar de naald in de hooiberg. De studenten, boos, broodmager en overspoeld door de gebeurtenissen, strooiden theorieën rond als hadden ze die buitgemaakt in de oorlog. De kompelende delvers of delvende kompels, dat lag eraan, diepten uit hun strot vervloekingen op die niet voor herhaling vatbaar zijn. Iedere avond dezelfde opera. Ze beloerden elkaar, trokken vuile grimassen, begonnen te schelden en gingen zelfs op de vuist. Het verhaal ging dat er bij de laatste confrontaties zeventienhonderd doden waren gevallen, afgezien nog van hen die gesmoord waren of zwaargewond.
Moe van het lawaai en van de drank die hij net naar binnen had geslagen, zocht Requiem steun tegen een pilaar, wachtend tot het terrein vrij zou zijn. Tot diep in de nacht bleven ze rondhangen op de perrons, de studenten met hun staking, de delvende kompels die uit hun bek stonken naar roest van het smerigste soort.
‘Ik ben een vrije vrouw, maar ik zoek nog de man van mijn leven.’
Hij was intussen al met zijn gedachten bij de siliconenborsten van het mokkeltje dat in Tram 83 op hem wachtte. Hoe moest hij Lucien afpoeieren, nadat ze elkaar al die jaren niet hadden gezien, om met haar te kunnen verdwijnen in de kronkelingen van de nacht? De mijnwerkers en de studenten bleven elkaar testen. Ze namen dezelfde route nergens heen, naar de apotheose van hun dreigementen. Requiem werd een soort aanwezigheid gewaar. Hij hief zijn wenkbrauwen: Lucien, scharminkelig en wel… Requiem zette zich in beweging. Hij registreerde dat zijn vriend geen vlees meer op de botten had. Een tijdvak mocht verstrijken, een beschaving mocht kantelen… Lucien was volledig in het zwart gekleed, harmonieus gecombineerd met een rode sjaal, de ruimte onder zijn oksels gevuld met paperassen. Schuin over de borst een intens versleten tas van kunstleer. Haren in de war. Verfrommeld gezicht. Snor intact. Kille blik. Schorre stem. Zonder veel geestdrift omarmden ze elkaar.
‘Die schoften, ga me niet vertellen dat ze je kop hebben fijngestampt…’
‘En hoe gaat het met jou?’
‘En met Jacqueline?’
‘Dat is een lang verhaal.’
‘Hoe heb je je weten te redden?’
‘Dat vertel ik nog…’
‘De schoften, de schoften, ze…’
‘Kan ik met je mee?’
‘Ja,’ antwoordde Requiem koeltjes, ongetwijfeld met zijn gedachten bij het meisje dat gekleed was zoals je je op een vrijdagavond kleedt op een station waarvan de metalen constructie onvoltooid is gebleven, waar dissidente, naar seks hunkerende opstandelingen, studenten en delvers dezelfde route nemen.
‘Ik ben een zeer sensibele vrouw.’
Twee dikke tranen liepen over het gezicht van de man die uit de trein was gestapt op dit station waarvan de metalen constructie… Zwijgend liepen ze door de hal en door de andere fragmenten van het station, omgeven door een paar tienermoeders aan de leiband, docenten die college-aantekeningen verpatsten, intellectuelen stinkend naar gezouten vis, Cubaanse artiesten die de salsa, de flamenco en de merengue stonden te dansen, zomaar.

Copyright © 2013 Fiston Mwanza Mujila By Agreement with Pontas Literary & Film Agency
Copyright Nederlandse vertaling © 2015 Jeanne Holierhoek

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum