Leesfragment: Wie zoet is

27 november 2015 , door A.H.J. Dautzenberg
| |

22 september verschijnt A.H.J. Dautzenbergs Wie zoet is. Lees bij ons alvast een fragment.
'Vreemd genoeg ben ik niet bang, ik word juist rustig van de mist. De Rode Ridder blijft kalm in gevaarlijke situaties. Hij moet alert zijn om de gevaren te kunnen trotseren.
Op de tast loop ik door de kamer. Waar is iedereen? Ik bots tegen de boksbal. Mijn broer is nergens te zien, de handschoenen liggen op de grond. Ik roep opnieuw mijn moeder, maar het blijft stil. Waar is iedereen? Waar is Sinterklaas?'

Een man van middelbare leeftijd doorkruist het hele land. Hij neemt interviews af en plaatst die op zijn weblog. Wat hem precies beweegt, blijft lang onduidelijk. Uiteindelijk resteert er maar één vraag: is hij een dader of een slachtoffer?

Met Wie zoet is schreef A.H.J. Dautzenberg een beklemmende roman over eenzaamheid, pijn en verlossing. Het werk roept herinneringen op aan de naturalistische klassiekers van Marcellus Emants en J. van Oudshoorn.

5 december

Iedereen zit gespannen te wachten. Mijn moeder loopt onrustig op en neer door de woonkamer. In een kring zitten mijn tante en mijn neefje, de buurvrouw met Lars, mijn oma, Lotte uit mijn klas samen met haar moeder, Hans en natuurlijk mijn broer. Alleen mijn vader is er niet. Ik vraag aan mijn moeder waar hij is, maar ze geeft geen antwoord.
Misschien hebben ze weer ruzie.
Lotte zei meteen ja toen ik haar vroeg. Of ze mij ook leuk vindt, weet ik niet zeker. Ik denk van wel, want anders zou ze vandaag niet zijn gekomen. Wanneer ik naar haar kijk, lacht ze even en duwt dan haar gezicht tegen de borsten van haar moeder.
Ook mijn neefje probeert zich te verstoppen. Mijn tante heeft haar mollige arm om zijn spichtige lichaam geslagen.
Lars zit keurig naast de buurvrouw, zoals altijd: een hen en haar kuiken.
Hans zit tussen mij en mijn broer in. Volgens mijn moeder heeft hij het thuis niet zo leuk, dus hij mocht ook komen. Mijn vader schaakt wel eens met Hans. ‘Die jongen is helemaal niet dom,’ zei hij laatst. Dat wist ik natuurlijk ook wel.
‘En nu gaan we zingen,’ roept mijn moeder. ‘Sinterklaasje, kom maar binnen…’
Ik zing niet mee, ik zing nooit mee, ik vind zingen verschrikkelijk. Mijn broer houdt ook zijn lippen op elkaar, maar dat doet hij iets triomfantelijker dan ik. Uitdagend kijkt hij de anderen aan, maar dit keer reageert niemand.
Ik kijk naar Hans. Hij beweegt een beetje met zijn mond.
Een roffel op het raam… Mijn moeder snelt naar de gang en opent de deur.
Even later komt Sinterklaas binnen, in zijn jurk. Een reusachtige man. Hij moet bukken als hij de kamer binnentreedt, anders stoot hij met zijn mijter tegen de deurpost. Hij heeft zijn staf bij zich, en zijn boek.
Het is de eerste keer dat Sinterklaas bij ons thuis komt. Ik heb hem wel eens gezien op school, en een keer bij de v&d. Hij is groter dan ik me herinner.
‘Zijn hier nog stoute kinderen?’
Sinterklaas heeft dezelfde zware stem als op de televisie. Akelig. Ook mijn broer kijkt nu minder stoer.
Mijn neefje is de eerste die een aai over zijn bol krijgt. Hij zit helemaal weggedoken achter mijn tante, dus de hand raakt alleen even de zijkant van zijn hoofd. ‘Ben je ook braaf geweest?’ Mijn tante geeft antwoord. Dat vind ik stom.
Sinterklaas gaat de kring af.
Lars probeert zo gehoorzaam mogelijk te kijken, wat hem niet veel moeite kost, het mamakindje.
Lotte is zo te zien niet bang en gaat rechtop zitten als de Sint voor haar staat. ‘En wie is dat mooie meisje?’ Ze stelt zich voor en laat zich als een hondje aaien. Dat vind ik niet fijn, want Lotte is van mij.
Mijn broer, Hans en ik krijgen alle drie een ferme tik tegen het hoofd. ‘Drie brutale aapjes op een rij.’ Dat doet zoveel pijn dat ik bijna moet huilen. Maar dat mag niet, want dan knapt Lotte op mij af. Ik verbijt de tranen.
Sinterklaas gaat op de versierde stoel zitten, voor het raam. Achter hem loopt Frans Jongen met zijn boxer. Hij bukt zich, vast om papiertjes op te rapen.
Mijn moeder en mijn oma brengen de pakjes binnen die Sinterklaas heeft meegenomen en leggen die in het midden van de kring. Er zitten behoorlijk grote bij. Nieuwsgierig kijk ik naar de bontgekleurde cadeautjes en probeer te raden wat erin zit: een bal, een mitrailleur, een poppenkeuken voor Lotte? Ik stoot Hans aan en wijs naar de stapel, maar Hans reageert niet, hij kijkt stilletjes voor zich uit.
Mijn moeder zegt dat de kinderen een voor een bij Sinterklaas moeten komen. Als eerste is Lars aan de beurt. Hij gaat op zijn knieën voor de Sint zitten, zijn handen keurig op zijn bovenbenen. ‘De misdienaar,’ fluister ik tegen mijn vriendje. Hans knikt.
Ik kijk naar Lotte. Ze zit helemaal rechtop, alsof ze ergens overheen moet kijken.
Sinterklaas slaat zijn boek open. Ik kan niet goed verstaan wat hij zegt. Wel hoor ik de stem van Lars: ‘Ja, Sinterklaas.’ Mijn moeder wijst vervolgens een cadeautje aan.
Een microscoop. Toe maar.
Mijn neefje durft niet naar voren te komen. De jongen die met zijn vader mee op strooptocht gaat en daar de meest stoere verhalen over vertelt. Sinterklaas zegt dat hij niet bang hoeft te zijn, maar mijn neefje komt niet. Mijn tante probeert hem van zich af te duwen, maar helaas. Geen cadeautje dus. Daar zullen wij hem nog wel eens mee pesten wanneer hij weer eens een geprepareerd konijnenpootje tevoorschijn tovert.
‘Lotte!’ Ze huppelt blij naar voren. Sinterklaas trekt haar op de schoot en legt een arm op haar heup. Lotte geeft Sinterklaas een kus op de wang. ‘Zo, jij bent een charmante dame!’ Lotte straalt. Ik druk mijn nagels in mijn handpalmen.
‘Het is Sinterklaas maar,’ fluistert mijn moeder in mijn oor. Ik had niet gemerkt dat ze achter me staat. ‘Straks vertrekt hij weer naar Spanje.’ Ze strijkt met haar hand door mijn haar, loopt naar de cadeaus en wijst het pak voor Lotte aan.
Een poppenhuis met drie verdiepingen. Bijna goed. Hans is aan de beurt. Verlegen blijft hij voor Sinterklaas staan. Opnieuw kan ik niet verstaan wat er wordt gezegd.
Een leren voetbal. Hans is er blij mee. Wanneer hij weer zit, laat hij de bal voorzichtig onder zijn voetzool op en neer rollen. Trots. Het is inderdaad een fijne bal, met van die zwart-witte stukken, zo eentje waarmee de profs voetballen.
Mijn broer en ik moeten samen naar voren komen. Ik durf Sinterklaas niet goed aan te kijken. ‘Hebben jullie het afgelopen jaar goed naar je ouders geluisterd?’ De zware stem dreunt door mijn lijf. Allebei geven we geen antwoord.
‘Sinterklaas heeft jullie iets gevraagd. Kijk me aan. Kijk me aan!’ Voorzichtig kijk ik omhoog. Ik zie een boze man. Met een spitse neus. ‘Ik vroeg of jullie goed naar je ouders hebben geluisterd!’ Ik knik. ‘Weten jullie dat zeker?’ Ik knik opnieuw. ‘Kinderen die liegen, die neem ik mee naar Spanje! In de zak!’
Mijn moeder komt bij ons staan. ‘Sinterklaas, het zijn twee echte jongens, maar ze zijn ook vaak braaf.’ Ze klinkt geïrriteerd. Sinterklaas schrikt van haar woorden en stuurt ons weg, zonder in zijn boek te hebben gekeken.
Het grootste cadeau is voor mij, een poppenkast. Ik ben een beetje teleurgesteld, maar Lotte komt bewonderend naast me staan. ‘Wat gááf!’
Mijn broer krijgt een boksbal, op een buigpaal, met bokshandschoenen. Ook mijn neefje en Hans kijken jaloers naar mijn boksende broer. De klappen maken van die lekkere plofgeluiden. Een echt mannencadeau.
Waarom heb ík geen boksbal gekregen? Vindt Sinterklaas dat ik geen man ben? Wat moet ik met een poppenkast, dat is iets voor meisjes. Ik ben een ridder.
Plotseling wordt het mistig in de kamer. Het gaat zo snel dat ik alleen nog maar een wit waas kan zien. Iedereen is verdwenen. Ook hoor ik geen stemmen meer. Ik roep mijn moeder, maar ik krijg geen reactie. Wat gebeurt er? De hele kamer lijkt wel van melk.
Vreemd genoeg ben ik niet bang, ik word juist rustig van de mist. De Rode Ridder blijft kalm in gevaarlijke situaties. Hij moet alert zijn om de gevaren te kunnen trotseren.
Op de tast loop ik door de kamer. Waar is iedereen? Ik bots tegen de boksbal. Mijn broer is nergens te zien, de handschoenen liggen op de grond. Ik roep opnieuw mijn moeder, maar het blijft stil. Waar is iedereen? Waar is Sinterklaas?
Kruipend ga ik verder. Na een tijdje stuit ik op mijn neefje; hij bewondert zijn luchtdrukpistool. Hij heeft dus toch een cadeautje gekregen. Ik vraag of hij weet waar iedereen is. Hij kijkt me verschrikt aan, alsof er achter mij iets gebeurt. Ik draai me om, maar ik zie alleen maar witte nevel. Ik wil mijn neefje vragen wat hij zag, maar hij is weg. Het pistool ligt op de grond. Ik raap het op, stop het onder mijn broekriem en sluip voorzichtig verder.

 

© 2015 A.H.J. Dautzenberg

Uitgeverij Atlas Contact

pro-mbooks1 : athenaeum