Leesfragment: Kind van Maria en Mao

17 maart 2023 , door Jos Palm
|

23 maart verschijnt het nieuwe boek van Jos Palm, Kind van Maria en Mao. Het verhaal van een generatie. 30 maart spreekt hij erover bij SPUI25. Kom ook, en lees hier de eerste pagina’s!

Jos Palm vertelt in Kind van Maria en Mao aan de hand van de geschiedenis van het gezin waarin hij opgroeide het grotere verhaal over de breuk in de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen God verdween uit Nederland. Als kind kleurde hij plaatjes van Jezus en spaarde hij zilverpapier voor de missie. Jaren later plakte hij met zijn twee oudere zussen zegeltjes met het hoofd van Marx erop in het boekje van de toenmalige maoïstische Socialistische Partij. Maria was ingeruild voor Mao. Palms verhaal blijkt pijnlijk en soms hilarisch, een verhaal over afscheid nemen van een oude vertrouwde wereld die diep in het systeem van hem en zijn generatie zat.

N.B. Lees ook op Athenaeum.nl een fragment uit De gewone man en Bram Mellinks bespreking van Moederkerk.

 

1
Een extreme erfenis

Op 2 februari 2006 werd mijn moeder begraven. Voor het eerst sinds vele jaren zaten we weer met z’n allen in de kerk. De wierook, het wijwater, de gebeden van de priester, het was allemaal zeer vertrouwd. Toch voelden we ons onthand en enigszins ontheemd. Dit was de wereld die we achter ons hadden gelaten.
Het zou niet de laatste keer zijn dat we samen in een godshuis zaten. We waren er nog een keer voor de doop van een kleinkind, niet bij de geboorte, maar veel later. Toen het volwassen was, had het zich, opgegroeid in een sp-gezin, bekeerd tot een tamelijk zware tak van het protestantisme. Bij die doopplechtigheid stonden op het podium een groot kruis, een rek met lange witte handdoeken, een waterkan en een badkuip. De dopeling zelf verscheen nadat de voorganger de kerkgangers als broeders en zusters uit naam van de ene Christus en ons als familie welkom had geheten en liet zich, gekleed in een lang wit gewaad, onderdompelen in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
De doop herstelde in zekere zin de breuk in de familie. Over het graf van de vrome fundamentalistische grootvader heen reikte een kleinkind hem de hand. Het was alsof de geschiedenis een grap met ons uithaalde, alsof het kleinkind goedmaakte wat wij, de kinderen, onze vader en moeder hadden aangedaan door het geloof waarin ze ons hadden grootgebracht en dat alles voor hen was, hardhandig te verwerpen. Het kleinkind, lid van een generatie na ons, gaf door de keuze te verstaan dat het afweek van het pad van de familie, dat het op een eigen wijze de vrijheid zocht. Het koos voor een klein kerkgenootschap; ruim dertig jaar eerder kozen wij voor een dogmatische, zeer marginale partij: de toentertijd maoïstische sp.
En al was onze keuze extreem, wij waren in de late jaren zestig en vroege jaren zeventig niet de enige kinderen die van de God van hun ouders los raakten en die meer wilden zijn dan het eindresultaat van hun droom. Jongeren wilden niet meer naar de kerk, niet meer trouwen, niet meer leven zoals hun vaders en moeders, en opa’s en oma’s. De vorm die klaarlag om in te stappen leek ineens alle aantrekkingskracht kwijt. Een hele generatie, opgevoed in de geest, de gewoonten en de levenswijze van de jaren vijftig – wat neerkwam op leven zoals het van bovenaf was uitgestippeld en voldoen aan de verwachtingen van een geregeld bestaan – wilde dat niet meer. Ze wilde autonomie en tegelijkertijd hunkerde ze naar een arm om haar heen, ter vervanging van de vertrouwde nestgeur die ze achter zich wenste te laten.
Ze zocht het in de muziek, in de tegencultuur en – vooral vanaf de jaren zeventig – in de politiek. En omdat ze eigenlijk niet wist waar ze het zoeken moest zonder het vertrouwde geloof, koos ze vaak voor de veiligheid van de duidelijkheid die ze de oudere generatie had verweten. Alleen kwam de duidelijkheid ditmaal niet van de catechismus, maar van het Communistisch Manifest, van Che Guevara’s Boliviaans Dagboek of van het Rode Boekje van Mao.
Wij waren kinderen van onze tijd geweest, of beter gezegd van een reeks tijden die met elkaar in onenigheid schenen te verkeren en over elkaar heen buitelden. Eerst waren er de jaren vijftig en vroege jaren zestig, toen de kerk bezit van ons nam, vervolgens nestelde zich vanaf midden jaren zestig het regime van de vrijheid – van The Beatles, The Stones en provo – zich in ons gezin, en uiteindelijk had de radicale droom van de jaren zeventig het laatste woord.
Twee familieportretten getuigen van die ontwikkeling. Het ene familieportret stamt uit 1964, het andere uit 1971. Het eerste toont het gewenste gezin dat de pastoor aanmoedigde en dat de ongeschreven regels van ons dorp dicteerden. Alsof wij – al zijn we dan nog vrij jong, tussen de zeven en dertien – zo de grote mensenwereld in kunnen stappen, zo staan we op de foto, als keurig aangeklede volwassenen van onder de veertien. Op het portret van zeven jaar later is een zestal jongeren tussen de vijftien en eenentwintig te zien, van wie de kleding, het lange haar en het type jurken verraden dat ze niet meer mee willen doen. Nergens klaar voor, behalve voor experimenteren met alles wat ooit van waarde was. Dat is wat het beeld toont. Beide foto’s stonden in een lijstje in de huiskamer, de klassieke familiefoto stond voor op het dressoir, het hippieportret stond er iets achter, verstopt.

Dit boek vertelt het verhaal van het jongetje uit dat gezin dat ik was. Vanzelfsprekend gaat het ook over het even oprechte als behoudende geloof van mijn ouders, die meemaakten hoe hun wereld hun werd ontnomen, die hun kinderen en hun tijd onder zich vandaan voelden glijden, en die van het huis en het gezin een paradijs probeerden te maken om hen te behouden en te beschermen. En uiteraard spelen ook de andere kinderen – vooral degenen die voor de sp kozen – er een rol in.
Het jongetje groeit op in een even gewoon als ongewoon gezin, waar het leven in het teken staat van het ene ware geloof. We zien hem als schooljongetje dat als de dood is voor de buitenwereld, als vroom rooms ventje, als verloren en wanhopige puber, en als jongeman, die zich, aangemoedigd door zijn oudste zus, bekeert tot het overspannen idealisme van de sp. Het zal – op gespannen voet met de werkelijkheid als het staat – zijn strohalm blijken.
Zijn kleine geschiedenis is, hoezeer ook getekend door familie-eigenaardigheden en -omstandigheden, ook het verhaal van zijn generatie. Die generatie leefde in een overgangstijd en moest zich weren tegen een verlies dat ze als winst ervoer, maar waarvan ze zelf niet kon vermoeden hoe diep het in haar genen geslopen was: de behoefte aan geloven en opgaan in een geloof. Gewend als hij en zijn generatiegenoten waren aan een beschermende hand van God en geloof, ging het hun erom ergens aan toe te behoren, iets wat groter was dan zijzelf te kunnen omarmen. Ze wilden kunnen schuilen. Het was alsof ze zich geen geborgenheid konden voorstellen zonder een ideaal en een instituut of organisatie, of zelfs maar een clubje of actiegroep, die over dat ideaal en over hen waakte.
De sp zou hem dat schenken, totdat hij ontdekte dat de ideologie van de partij – het deugdzame socialisme zal alle problemen oplossen – niet klopte, en hij vastliep op een muur van zekerheid die hij eerder – in de kerk – was tegengekomen. Een onvermogen om eigen waarheden te onderzoeken en de eigen eindigheid onder ogen te zien tekende de partij net zo als het de kerk tekende en trok zijn sporen tot diep in de geschiedenis van de sp – en werkt er tot op heden in door. Zo voelde hij het als hij de onverzettelijke taal van de partij hoorde die hij eens had bewonderd, en zelf had gebezigd, maar die hem steeds ongeloofwaardiger voor kwam.
Het was bij de doop van het kleinkind alsof de geschiedenis zich herhaalde. De gebeurtenis toonde in klein bestek de breuk met de linkse familietraditie. Maar die herhaling van de geschiedenis, de cirkelbeweging, is ook waarneembaar in de grotere geschiedenis. Zoals de katholieke kerk zich in de jaren zestig en zeventig onvoldoende realiseerde dat zij de greep op de jongere generatie verloor, zo ziet de sp – ooit de hoop van jongeren als ons – nu niet dat ze de greep op haar jongeren aan het verliezen is en zich aan het vervreemden is van haar electoraat. Wat voor mijn ouders het paradijs was dat ze ons wilden doorgeven, bood de sp ons: een ander type ideologie, geen geloof in religieuze zin, maar het bood een soortgelijk houvast, een even sterke identificatie en een belofte van een paradijs, niet in het hiernamaals maar op aarde. Op haar beurt maakt de sp nu mee dat zij – deels onbewust – haar betovering verliest, dat jongeren zich van haar afkeren.
Dit verhaal volgt het spoor terug naar het jongetje dat ik was, naar het geloof en het blinde vertrouwen dat hij van huis uit meekreeg. Het laat zien hoe hij beide gaandeweg verliest en al zijn hoop vestigt op de ideologie van de sp, en hoe hij ten slotte ook van die geborgenheid afstand neemt.
Eerst hield Maria hem op de been, daarna Mao en daarna niets meer.

 

© 2023 Jos Palm

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum