De eerste zin van Hugo Hartung, Wij wonderkinderen, vertaald door Janneke Panders

30 november 2012
| | | |

De meerdere keren verfilmde roman Wij wonderkinderen vertelt over het leven van twee leeftijdgenoten: Bruno de opportunist, die ten slotte te lui is voor een grote nazi-carrière, en zijn steeds melancholieker wordende klasgenoot, die zich moeizaam door de ellende van het ‘Duizendjarige Rijk’ probeert te worstelen. Nee, ze zijn allebei geen helden. Wij vroegen vertaalster Janneke Panders om haar vertaling van Hartungs eerste zin toe te lichten.

Onder de poëtische hoofdstuktitel 'Abendgrau' / 'Avondgrauw' luidt de beginzin van Wij Wonderkinderen van Hugo Hartung:

Ich kann mich noch deutlich an den Augenblick erinnern, in dem Bruno zu mir sagte, wir müßten von jetzt an ein Tagebuch führen.
Ik kan me nog goed het moment herinneren waarop Bruno tegen me zei dat we van nu af aan een dagboek moesten bijhouden.

Een heldere opmaat, want met relatief weinig woorden wordt de lezer de wereld van het verhaal ingetrokken. De wezenlijke elementen van de roman zijn erin ondergebracht: de ik-figuur, zijn herinneringen, zijn klasgenoot Bruno, het dagboek van Bruno.

Misschien niet een al te moeilijke zin om te vertalen, maar wel een belangrijke zin, die je graag zo nauwkeurig mogelijk wilt overbrengen en waar je lang genoeg over kunt nadenken.

Op woordniveau heb ik vooral stilgestaan bij het bijwoord ‘deutlich’: ‘sich deutlich erinnern’ is een veel voorkomende combinatie in het Duits die eigenlijk even gemakkelijk en even vaak wordt gebruikt als ‘sich gut erinnern’ en die ook min of meer dezelfde lading heeft. In een andere context had ik eventueel voor ‘Ik kan me nog precies herinneren’ gekozen, maar in dit geval leek me ‘Ik kan me nog goed herinneren’ als opening van het boek soepel en natuurlijk klinken.

Bovendien vormt de eerste zin een contrast met het begin van de tweede zin. En daar moet ik wel ‘precies herinneren’ gebruiken:

An das Jahr erinnere ich mich nicht mehr so genau, (…)
Het jaar herinner ik me niet meer zo precies, maar het was in een warme zomer vóór de Eerste Wereldoorlog, want Ilse droeg een dun, mouwloos bloesje, zo doorschijnend dat het in het meisjesinternaat Groothertogin Eleonore eigenlijk niet was toegestaan. Bruno dacht dat alle grote mannen een dagboek hadden bijgehouden: de oorlogshelden, de ontdekkingsreizigers van Afrika, en Casanova. ‘Wie is Casanova?’ vroeg Ilse.
‘Dat vertel ik je op de terugweg,’ antwoordde Bruno. 
Ik weet niet hoe het kwam dat ik er op de terugweg niet meer bij was.

Zo wordt de lezer verder het verhaal ingezogen. Er wordt een beeld opgeroepen van een tijd die voorbij is, met een meisjesinternaat waar je keurig gekleed hoort rond te lopen. De zon schijnt en er wordt een gesprek tussen kinderen aangehaald, via de woorden van een jongen die kennelijk gepreoccupeerd is met oorlog, met grote namen ? en met meisjes. In wezen zal Bruno zijn leven lang niet veranderen, door alle politieke woelingen van het Duitsland van de eerste helft van de vorige eeuw heen. En de ik-figuur, die al die jaren zijn best doet om oprecht en integer te blijven - al kent hij zeker ook zijn zwakke momenten - heeft niet alleen in deze scène het nakijken.

Nu, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, overheerst nog een gevoel van zorgeloosheid en geborgenheid. Maar er ligt een dreiging op de loer, een schaduw die eigenlijk al besloten ligt in het woord ‘Avondgrauw’. De geschiedenis neemt haar loop.

Janneke Panders vertaalt Duitse literatuur. Eerder verschenen van haar hand vertalingen van Charlotte Roche, Isabel Kreitz en Sarah Kuttner.

De eerste zin van Hugo Hartung, Wij wonderkinderen, vertaald door Janneke Panders

Delen op

pro-mbooks1 : athenaeum