De docent aan het woord: Robbie Voss (Sociologie)

13 september 2013
| | | |

Athenaeum Boekhandel verkoopt de studieboeken voor verschillende studies aan de HvA en UvA. Een van die studies is Sociologie, en Robbie Voss geeft er onder andere Sociologische Theorie. We spraken met hem over klassieke en moderne sociologie, over Weber, Ritzer & Stepnisky, Calhoun. En over Durkheims Le suicide — een must-read voor sociologen en geïnteresseerde leken, volgens Voss.

U geeft het vak Sociologische Theorie. Mogen we een theoretische vraag stellen? Wat ís sociologie nu eigenlijk?
In de opleiding Sociologie volgen alle studenten vier modules waarin zij bekend worden gemaakt met de belangrijkste klassieke en moderne sociologische theorieën. Door kennis te maken met die theorieën en zich te verdiepen in de inzichten van zowel klassieke als meer contemporaine denkers en onderzoekers krijgen studenten toegang tot het conceptuele veld van de sociologie. Daarmee ontwikkelen zij een eigenstandige en (hopelijk) kritische opvatting van wat sociologie is en hoe zij beoefend dient te worden. De modules over sociologische theorie staan daarmee, wat mij betreft, aan de basis van de Amsterdamse sociologieopleiding. Theorie is de leidraad voor onderzoek, als bron voor richtinggevende concepten en formulering van hypothesen, en tegelijk is ze een systematische poging om de resultaten van het onderzoek te ordenen en te interpreteren.

Als u nu aan mij vraagt wat sociologie is, dan zou ik antwoorden dat de sociologie de bestudering van de werking en gevolgen van het samenleven van mensen behelst. Zoals Norbert Elias het schreef in zijn Wat is sociologie? (1971): 'Als men wil begrijpen waar het in de sociologie om gaat, moet men in staat zijn in gedachten tegenover zich zelf te gaan staan en zich zelf te zien als één mens te midden van anderen.' In de sociologie wordt dus geprobeerd om mensenlevens te beschouwen vanuit een perspectief waarin die levens altijd en vanaf het begin zijn gesitueerd in een web van relaties met andere mensenlevens.

Dat is geen nieuwe vraag, maar wel één die in de vorige twee eeuwen de basis van deze wetenschappelijke discipline werd. De sociologie als moderne wetenschap behelst dan ook de (systematische) bestudering van de werking en gevolgen van het samenleven van mensen in de context van de moderniteit. Ze kijkt niet alleen naar mensenlevens in relatie tot andere mensenlevens. De sociologie heeft nadrukkelijk ook oog voor de onbedoelde processen en fenomenen die het concrete samenleven overstijgen, maar die tegelijk voortkomen uit dat samenleven en haar onverbiddelijk vormen en beïnvloeden. Het doel is daarbij te doorgronden hoe het sociale leven is georganiseerd, hoe ze tot stand komt en verandert, en onder welke omstandigheden ze vervalt.

Bij dat vak lezen studenten Ritzer & Stephnisky en Calhoun et al. Hoe sluiten die boeken aan bij het vak? 
We proberen in de theoriemodules studenten dus bekend te maken met de voornaamste, theoretische inzichten uit de geschiedenis van de sociologie. Die geschiedenis is belangrijk. Niet alleen om te snappen uit welke problemen de hedendaagse modi van sociologisch denken zijn voortgekomen, maar ook omdat veel van de klassieke inzichten nog altijd — of opnieuw — relevant zijn voor het duiden van hedendaagse sociale fenomenen en processen. Daarmee probeer ik niet te zeggen dat er geen vooruitgang is in de sociologische theorie, maar juist omdat de belangrijkste sociale fenomenen niet onmiddellijk waar te nemen zijn — dé samenleving kunnen we niet zien, cultuur evenmin — hebben sociologen 'sociological imagination' nodig; een begrip van C. Wright Mills (1970).

Sociologen proberen door indirecte materialen te interpreteren — denk aan de gegevens uit enquêtes, uit interviews en uit observatie — sociale processen of fenomenen te destilleren en te doorgronden. Het belangrijkste hulpmiddel dat zij daarbij hebben is de sociologische theorie. De sociologiebeoefening kan daarin nog altijd vertrouwen op een deel van de verreikende inzichten van de grondleggers van de discipline. Precies, die schouders van reuzen.

Om studenten vertrouwd te maken met de rijkdommen van de sociologische theorie hanteren we in de colleges een didactisch model dat tot uiting komt in zowel de structuur van de lessen als in de opdeling van de literatuur. De theoriemodules bestaan uit hoorcolleges waarin studenten geïntroduceerd worden in de ideeën van specifieke denkers (of stromingen) en hun achtergronden. Daarnaast volgen studenten ook een aansluitende reeks werkcolleges waarin zij, onder begeleiding, teksten van die denkers kritisch bestuderen en bespreken. Die tweedeling wordt weerspiegeld in de literatuur die we gebruiken. Zo lezen studenten voorafgaand aan elke bijeenkomst één of meer hoofdstukken uit Sociological Theory van George Ritzer en Jeffrey Stepnisky (2014) waarin zij de hoofdgedachten en kernconcepten van de belangrijkste denkers uiteenzetten en die bovendien inkaderen in een historiserend perspectief. Daarnaast lezen ze iedere week enkele teksten van de denker die die week op het programma staat. Daar gebruiken wij twee bundels onder redactie van Calhoun et al. voor, namelijk Classical Sociological Theory (2012) en Contemporary Sociological Theory (2012).

Wat zou u de geïnteresseerde leek als inleiding aanraden?
Naar mijn mening zijn de bundels van Calhoun de fraaiste selecties teksten uit de sociologische theorie die op dit moment in druk zijn — ze zijn duidelijk en zinvol gestructureerd en laten de lezer kennismaken met mijlpalen uit de volle breedte van de discipline. Een meer basale kennismaking met de sociologie biedt het recent verschenen boek De maatschappij van de sociologie van Rudi Laermans (2012). Een wat onhandige titel, vind ik, maar wel een zeer zorgvuldig geschreven introductie in de discipline die tegelijk ook nog eens ontzettend laagdrempelig is. Laermans slaagt erin een rudimentair sociologisch denkkader aan te reiken aan de ongeoefende lezer. Hij introduceert tot de verbeelding sprekende thema's en onderwerpen, en laat vanuit dat denkkader de lezer vervolgens ook nog eens kennis maken met de meest gehoorde sociologische concepten.

Er is echter ook een andere weg waarlangs niet-sociologen geïntroduceerd kunnen worden in het sociologisch perspectief — en eigenlijk vind ik deze weg veel beter: Émile Durkheim, één van de grondleggers van de sociologie, heeft in Le suicide. Étude de sociologie (1897; Engelse vertaling 2002) een van de fraaiste demonstraties van sociologisch inzicht neergelegd in zijn behandeling van zelfdoding. Hij laat zien dat zelfdoding, dat verschrikkelijke fenomeen, niet enkel een tragedie is van het individu en zijn of haar nabestaanden. Op geaggregeerd niveau zijn er bepaalde regelmatigheden waarneembaar in het aantal zelfdodingen en de groepen waar ze in voorkomen, die niet herleidbaar zijn tot het niveau van individuele handelingen. Het werk is inmiddels meer dan een eeuw oud en zeker niet boven alle kritiek verheven, maar als één van de vroegste systematische verhandelingen in de sociologie laat het nog altijd zien hoe ver sociologisch inzicht kan reiken.

Wie zijn uw favoriete sociologen? Welke klassiekers hebben de tand des tijds doorstaan?
Met dat laatste antwoord ben ik natuurlijk al een beetje vooruitgelopen op deze vraag; Durkheim behoort zeker tot mijn favoriete sociologen, maar net als mijn mentor Bart van Heerikhuizen wisselt mijn favoriete socioloog van moment tot moment. Als docent in de sociologische theorie heb ik de buitengewone luxe om mij steeds weer te verdiepen in een andere belangrijke denker en steeds weer opnieuw raak ik in de ban van de ideeën die ik op dat moment bestudeer.

Toch is er één auteur bij wie ik altijd weer terugkom en voor wie ik zeer grote bewondering heb: Max Weber. Bijna elke sociologische stroming of school heeft wel iets te danken aan zijn werk. Maar ik denk ook dat hij van alle klassieke sociologen de meest tot de verbeelding sprekende gedachte heeft geformuleerd over de richting waarin onze samenleving beweegt. Volgens Weber wordt de moderniteit gekenmerkt door het gegeven dat de hele (westerse) samenleving in de greep is van twee in elkaar grijpende systemen of modi voor het organiseren van menselijke interacties: het kapitalisme en de bureaucratie. Wat de twee volgens hem gemeen hebben is dat ze allebei werken volgens het principe van formele rationaliteit — zowel in het kapitalisme als in de bureaucratie worden de uitgangspunten gevormd door koele, afstandelijke doel-middelcalculatie en de logica van efficiency:

'No machinery in the world functions so precisely as this apparatus of men and, moreover, so cheaply. […] Rational calculation […] reduces every worker to a cog in this bureaucratic machine and, seeing himself in this light, he will merely ask how to transform himself into a somewhat bigger cog. […] The passion for bureaucratization drives us to despair.'

Weber noemt deze ontwikkeling 'rationalisering'; een proces van verkilling en verharding van menselijke betrekkingen: 'Not summer's bloom lies ahead of us, but rather a polar night of icy darkness and hardness, no matter which group may triumph externally now.' Zwartgallig? Misschien.

pro-mbooks1 : athenaeum