Annemieke Gerrist en Wim Brands III: 'Dat je opeens denkt dat de wereld jouw uitvinding is'

03 oktober 2015
| |

De briefwisseling tussen Annemieke Gerrist (1980) en Wim Brands (1959) begon eind 2014, op de site van Tirade, en wordt nu hier voortgezet. Twee dichters, een jonge vrouw en een ervaren man, in gesprek. Dit is aflevering 3. 'Als hij bezig was met het beeldhouwen van Ruth, komt het zomaar zijn dat ze schuin op haar kop naar beneden hing,' schrijft Gerrist. 'Hij las die omgeving, zoals wij een boek,' schrijft Brands.

Dag Wim,

Na een lange zoektocht naar een leuke kerk - kom er maar eens om, in Zeeland - waren we neergestreken in de kerk van Omer. Katholiek dus. Voorin de kerk lagen boekjes die je tijdens de dienst mocht lezen, en mijn zus en ik namen barbies mee. We zongen in het kerkkoor. Best riskant allemaal, zeker omdat we op een protestantse lagere school zaten. We hebben het over de jaren tachtig.

'Mijn vader gelooft niet in god, is dat erg?' vroeg mijn zus op een dag aan Omer, en ik stopte even met rennen om het antwoord te horen. De kerkdienst was afgelopen, we bevonden ons in een belendende kelder waar koffie en limonade werd geschonken. 'Nee hoor,' ving ik op, en de uitleg die daarna kwam herinner ik me niet meer.

Ik vond het antwoord van Omer geruststellend, herinner ik me, misschien ook - maar dat bedenk ik me achteraf - omdat ik me bewust was van de afwezigheid van mijn eigen godsovertuiging.

Toen ik buiten gehoorsafstand van mijn moeder en zus was, heb ik Omer gevraagd waarom god geen vrouw was. Ik schaamde me ergens voor de vraag, maar ik wilde het toch weten. Ik herinner me vooral zijn geamuseerde blik, zijn vierkante ouderwetse bril, lange haren en ongeschoren wangen. Hij rook naar hout en teer. Zijn werkplaats, waar zijn beelden stonden, rook ook zo. Ik liep daar graag doorheen. Ik snoof de geuren op en bestudeerde zijn beelden. Er stonden enorme ijzeren takels om het hout in verschillende posities te houden. Als hij bezig was met het beeldhouwen van Ruth, komt het zomaar zijn dat ze schuin op haar kop naar beneden hing.

Ik werd ongeduldig van zijn blik. Zijn eeuwige trui was veel te groot.
'Wat denk jij,' vroeg hij.
'Weet ik niet,' zei ik.
'Ik ook niet.'

 

Dag Annemieke,

Omer doet me denken aan een personage uit het werk van V.S. Naipaul. Deze man stapt op een dag van zijn fiets - het verhaal speelt zich meen ik af in Trinidad - en vraagt aan een bekende of hij dat gevoel ook kent: dat je opeens denkt dat de wereld jouw uitvinding is, dat alles wat bestaat ontspruit aan jouw verbeelding.
Het lijkt alsof Omer, die priester werd, zich heeft overgegeven aan een onzichtbare schepper toen hij nog geen tien jaar oud zielsgelukkig in een veld vol koolzaad lag. Intussen is hij zelf de ganse dag die schepper.
Hij weet dat ook.
Ik ben opgegroeid tussen dat soort mensen.
Ik herken ze ook direct.

Zo herinner ik me dat ik lang geleden met de nog niet zo lang geleden overleden dichter Harry ter Balkt een lang gesprek heb gevoerd over de knecht die op de boerderij van zijn oom en tante werkte. Frederik heette die man geloof ik. Ter Balkt vertelde hoe Frederik heer en meester was over zijn omgeving.
Hij las die omgeving, zoals wij een boek.
Ik denk ook dat hij niet meer nodig had dan die nabije omgeving.

Zo heb je ook kunstenaars die telkens maar weer terugkeren naar die paar beelden die ze telkens opnieuw vormgeven. Denk aan het werk van bij voorbeeld Klaas Gubbels. Vooral die stoelen van hem vind ik mooi. Hij heeft op mijn verzoek ooit een tekening gemaakt van een stoel die aan een touw hangt. Een paar lijnen - dat was alles. Onlangs kwam ik hem na een eeuwigheid tegen. Ja, die stoel van jou, zei hij.
Keek me aan. En tekende razendsnel die stoel aan een touw nog een keer, precies zoals hij het meer dan tien jaar geleden ook in een halve minuut bedacht had.
Je moet uren aan een bosrand hebben gestaan - zoals Frederik - of uren in een veld vol koolzaad hebben gelegen - zoals Omer - om dat te kunnen.

Delen op

pro-mbooks1 : athenaeum